ECLI:NL:OGHACMB:2022:274

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
H-197/2021 - 500.00261/20
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en poging tot moord met voorbedachten rade

Op 8 december 2022 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verdachte op 24 november 2021 was vrijgesproken van enkele feiten, maar veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor een poging tot moord. De procureur-generaal heeft hoger beroep ingesteld en vorderde een zwaardere straf van twaalf jaar. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte en zijn medeverdachte op 16 september 2020 in Curaçao, na een eerdere bedreiging door [slachtoffer 2], gezamenlijk met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven hebben beroofd door meerdere keren op hem te schieten. De verdachte had opzet op de dood van [slachtoffer 3] en ook op de andere inzittenden van de auto, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Het Hof oordeelde dat er sprake was van medeplegen en voorbedachten rade. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar, met aftrek van voorarrest, en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, voor de begrafeniskosten en immateriële schade.

Uitspraak

Zaaknummer: H-197/2021

Parketnummer: 500.00261/20
Uitspraak: 8 december 2022 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 24 november 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair voor zover het feit onder 2 ziet op de handelingen jegens [slachtoffer 1] en het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde voor zover betrekking hebbend op [slachtoffer 2] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij].
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.C. Vaders, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen [medewerker], medewerker Stichting Slachtofferzorg, namens de benadeelde partij [benadeelde partij] in het kader van haar vordering tot schadevergoeding naar voren heeft gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit en het onder 1 primair impliciet subsidiair en 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest. Zijn vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het Hof tot andere beslissingen komt dan het Gerecht.
Tenlastelegging
De verdachte is – na toegestane wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1, primair
hij op of omstreeks 16 september 2020 te Curacao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 3] benaderd/opgezocht en/of met een vuurwapen meerdere, kogels afgevuurd op/in/door en/of in de richting van die [slachtoffer 3], waardoor die [slachtoffer 3] door een van die kogels in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;
1, subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 16 september 2020 te Curacao, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 3] benaderd/opgezocht en/of met een vuurwapen meerdere, kogels afgevuurd op/in/door en/of in de richting van die [slachtoffer 3], waardoor die [slachtoffer 3] door een van die kogels in het lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden,
welk feit hij, verdachte, (tevoren) op of omstreeks 16 september 2020, te Curacao, door (een) gift(en), belofte(n), misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen of door een andere feitelijkheid opzettelijk heeft uitgelokt door die [medeverdachte] en/of anderen, te informeren over
  • een twist kort tevoren tussen hem, verdachte en het latere slachtoffer en/of anderen; en/of
  • dat het latere slachtoffer en/of die anderen hem, verdachte, had/hadden bedreigd met een vuurwapen; en/of
  • de plek waar die twist en/of bedreiging kort tevoren had plaatsgevonden, terwijl hij, verdachte, wist dat die [medeverdachte], altijd gewapend is; en/of
door (aan) die [medeverdachte] een auto ter beschikking te stellen; en/of
- met die [medeverdachte] in die auto naar (de omgeving van) voornoemde plek te brengen/gaan waar die twist/bedreiging had plaatsgevonden en/of waar het latere slachtoffer zich bevond;
1, meer subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 16 september 2020 te Curacao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 3] benaderd/opgezocht en/of met een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd op/in/door en/of in de richting van die [slachtoffer 3], waardoor die [slachtoffer 3] door een van die kogels in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden,
bij/tot het plegen van welk misdrijf verdachte, toen daar opzettelijk
behulpzaam is geweest door
- aan die [medeverdachte] te vertellen waar die [slachtoffer 3] zich bevond
en/of
- door zijn, verdachtes voertuig, althans een voertuig dat hij bezat
beschikbaar te stellen; en/of
- als bestuurder op te treden van dat voertuig, terwijl [medeverdachte] (vanuit dat voertuig) op die [slachtoffer 3] heeft geschoten;
2, primair
hij op of omstreeks 16 september 2020 te Curacao ter uitvoering van het
door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
- opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] die zich aldaar bevond, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, een- of meermalen op en/of in de richting en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2], heeft geschoten
en/of
- opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] die zich aldaar bevond, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, één- of meermalen op en/of in de richting en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1], heeft geschoten,
terwijl de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2, subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 16 september 2020 te Curacao ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] die zich aldaar bevond, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, een- of meermalen op en/of in de richting en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2], heeft geschoten
en/of
- opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] die zich aldaar bevond, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, één- of meermalen op en/of in de richting en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1], heeft geschoten,
terwijl de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welk feit hij, verdachte, (tevoren) op of omstreeks 16 september 2020, te Curacao, door (een) gift(en), belofte(n), misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen of door een andere feitelijkheid opzettelijk heeft uitgelokt door die [medeverdachte] en/of anderen, te informeren over
- een twist kort tevoren tussen hem, verdachte en het latere slachtoffer en/of [slachtoffer 2] en/of anderen; en/of
- dat het latere slachtoffer en/of [slachtoffer 2] en/of anderen hem, verdachte, had/hadden bedreigd met een vuurwapen; en/of
- de plek waar die twist en/of bedreiging kort tevoren had plaatsgevonden, terwijl hij, verdachte wist dat die [medeverdachte] altijd gewapend is; en/of
- door (aan) die [medeverdachte], een auto ter beschikking te stellen; en/of
- met die [medeverdachte] in die auto naar (de omgeving van) voornoemde plek te brengen en/ of te laten rijden waar die twist/bedreiging had plaatsgevonden en/of waar het latere slachtoffer en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] zich bevonden;
2, meer subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 16 september 2020 te Curacao ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] die zich aldaar bevond, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, een- of meermalen op en/of in de richting en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2], heeft geschoten
en/ of
- opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] die zich aldaar bevond, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, een- of meermalen op en/of in de richting en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1], heeft geschoten,
terwijl de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
bij/tot het plegen van welk misdrijf verdachte, toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door
  • aan die [medeverdachte] te vertellen waar die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] zich bevonden; en/of
  • zijn, verdachtes voertuig, althans een voertuig dat hij bezit, beschikbaar te stellen en/of als bestuurder op te treden van dat voertuig, terwijl [medeverdachte] (vanuit dat voertuig) op/in de richting en/of in de directe nabijheid van die zich aldaar bevindende [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of die ander(e) perso(o)nen, heeft geschoten;
3.
hij op omstreeks 16 september 2020 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Het bewijs
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de, in de bijlage bij dit vonnis opgenomen, bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Deze bijlage maakt onderdeel uit van het vonnis.
Overwegingen omtrent het bewijs
Op basis van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het Hof de volgende feitelijke toedracht vast.
Het Hof stelt daarbij voorop dat hetgeen is voorgevallen op 16 september 2020 voornamelijk dient te worden geconstrueerd op basis van de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 2], [getuige 1], [getuige 2] (enerzijds) en de verklaringen van de verdachte, de andere verdachte [medeverdachte] en de vriendin van de verdachte, [vriendin verdachte] (anderzijds). Deze verklaringen lopen op verschillende onderdelen uiteen. Het Hof zal hierna deze verklaringen nalopen, de betrouwbaarheid daarvan beoordelen en komen tot een chronologische reconstructie van de dag van het schietincident op 16 september 2020.
I De bedreiging door [slachtoffer 2] aan de verdachte en het rijden door
[medeverdachte] en de verdachte naar de toko
Niet ter discussie staat dat al langere tijd een dispuut tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 3] bestond, waarbij [slachtoffer 3] eind augustus 2020 in elkaar is geslagen door (onder andere) [medeverdachte] [1] .
Met betrekking tot wat is voorgevallen eerder op de middag van 16 september 2020 hebben zowel de verdachte, de andere verdachte [medeverdachte] als [vriendin verdachte] verklaard dat de verdachte rond 16.00 uur in de middag door [slachtoffer 2] met een vuurwapen is bedreigd bij de [naam Snack]. Het Hof heeft geen reden aan deze verklaringen te twijfelen, omdat deze eerste bedreiging van de verdachte een logische opmaat vormt voor hetgeen later die dag is gevolgd. [slachtoffer 2], maar ook [getuige 1] en [getuige 2] hebben weliswaar niet over deze bedreiging verklaard, maar zij zijn door de politie hier ook niet naar gevraagd. Dat uit een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek van 23 november 2020 [2] volgt dat de vriendin van de verdachte, [vriendin verdachte], die dag is benaderd door een medegedetineerde van de verdachte om bij de politie te zeggen dat de verdachte die desbetreffende middag werd bedreigd, doet het Hof niet eraan twijfelen dat deze bedreiging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Zo heeft [vriendin verdachte] op 26 november zeer gedetailleerd verklaard over dit voorval. Over het moment waarop zij hoorde over de bedreiging in de middag heeft zij weliswaar wisselend verklaard – zo heeft zij eerst verklaard dat de verdachte bij terugkomst in de auto direct tegen haar zei dat hij was bedreigd, terwijl zij daar later in haar verklaring op terug is gekomen en heeft verklaard dat zij dat pas enige tijd later van hem heeft gehoord –, maar dit laat onverlet dat zij heeft verklaard dat zij van de verdachte heeft gehoord dat hij die middag is bedreigd. Ook heeft zij verklaard dat de verdachte bij terugkomst in de auto kwaad en boos was en op hoge snelheid achteruit reed. Voorts heeft zij over het verdere verloop ná deze bedreiging gedetailleerd verklaard, welk door haar geschetst verdere verloop niet behoorde tot de aan haar telefonisch gegeven instructies en bovendien verankering vindt in de verklaring van de andere verdachte [medeverdachte] en de verdachte zelf.
Dat verdere verloop wordt gekenschetst doordat [vriendin verdachte] vervolgens met de verdachte naar [medeverdachte] is gereden om [medeverdachte] op te halen. [medeverdachte] heeft daarover verklaard dat de verdachte bij hem thuis kwam en dat de verdachte hem had verteld dat [slachtoffer 2] hem met een vuurwapen had bedreigd. De verdachte was boos en [medeverdachte] kon zien dat de verdachte iets wilde gaan doen. De verdachte had gezegd om [slachtoffer 2] te gaan opzoeken. Omdat de verdachte zijn vriend was, heeft hij zijn vuurwapen gepakt, is in de auto gestapt en op instructie van en samen met de verdachte naar de toko gereden waar de bedreiging had plaatsgevonden. De verdachte had hem niet gezegd het vuurwapen te pakken maar omdat de verdachte wist dat [medeverdachte] in het bezit was van een vuurwapen, was de verdachte naar hem toe gekomen en had de verdachte hem gezegd om met hem naar de jongens te gaan, aldus [medeverdachte].
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaring van [medeverdachte] op dit punt onbetrouwbaar is. Zij heeft erop gewezen dat hij ter terechtzitting van het Gerecht op 3 maart 2021 heeft verklaard dat [verdachte] niets weet over zijn wapengebruik en dat [verdachte] niet weet dat hij een vuurwapen draagt. Vervolgens heeft er volgens de raadsvrouw een akkefietje plaatsgevonden in de gevangenis tussen [medeverdachte] en [verdachte] waardoor [medeverdachte] op 13 maart 2021 belastend jegens [verdachte] is gaan verklaren.
Het Hof volgt dit betoog niet. Het Hof constateert dat reeds op 21 januari 2021 – dus vóór het beweerdelijke akkefietje – [medeverdachte] heeft verklaard dat hij altijd gewapend is, dat hij zichzelf 7x24 uur bewapent, dat [verdachte] hem thuis kwam ophalen omdat [slachtoffer 2] [verdachte] met een vuurwapen had bedreigd en dat hij op instructie van [verdachte] naar de toko is gegaan. Ook deze verklaring van [medeverdachte] is reeds belastend voor [verdachte]. De verklaring die [medeverdachte] vervolgens heeft gegeven op 13 maart 2021 sluit aan op de reeds door hem gegeven verklaring op 21 januari 2021. De verklaringen van [medeverdachte] bij de politie afgelegd op 14 november 2020, 21 januari 2021 en 13 maart 2021 zijn in lijn met elkaar en uit die verklaringen rijst het beeld van een verdachte die op vragen van de politie steeds meer uitleg verschaft over wat is gebeurd in het tijdsbestek voorafgaand aan de schietpartij. Het Hof acht de verklaring van [medeverdachte] van 13 maart 2021 op het punt van de wetenschap van [verdachte] dat [medeverdachte] gewapend was dan ook betrouwbaar.
Dat [medeverdachte] in de tussentijd ten overstaan van een rechter daarover anders heeft verklaard doet daaraan niet af. Te meer niet omdat bij lezing van het proces-verbaal het erop lijkt dat [medeverdachte] ter terechtzitting van het Gerecht op 3 maart 2021 die verklaring heeft afgelegd in navolging van de verdachte, die even daarvoor verklaarde niets te weten van het wapen van [medeverdachte].
II De bedreiging aan [slachtoffer 2] door [medeverdachte] en de verdachte
Over wat er gebeurd is nadat [medeverdachte] en de verdachte richting de toko zijn gereden om naar [slachtoffer 2] c.s. te gaan, lopen de verklaringen van het ‘kamp verdachten’ en het ‘kamp slachtoffers’ uiteen. De verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij bij aankomst daar vrijwel direct werden beschoten waarna [medeverdachte] heeft teruggeschoten. [getuige 1], [slachtoffer 2] en [getuige 2] hebben verklaard dat toen de verdachte en [medeverdachte] bij de toko kwamen, rond 16.30-18.00 uur, (eerst) een bedreiging heeft plaatsgevonden aan ’het kamp’ slachtoffers. Bij die bedreiging was [slachtoffer 3] niet aanwezig.
Het Hof gaat ervan uit dat deze bedreiging door de verdachte en de andere verdachte [medeverdachte] daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Zowel [slachtoffer 2], [getuige 1] als [getuige 2] hebben hier gedetailleerd en in grote lijnen gelijkluidend over verklaard. Bovendien staat vast dat de schietpartij pas heeft plaatsgevonden rond een uur of 18.30/19.00 uur zodat het in de tijd goed past dat deze bedreiging nog heeft plaatsgevonden vóór de schietpartij. In dit tijdspad past in ieder geval niet dat [medeverdachte] en de verdachte direct zijn beschoten nadat zij rond een uur of 16.15 – volgens de verklaring van [vriendin verdachte] – richting de toko zijn gereden. Dat de verdachte en [medeverdachte] hebben ontkend dat deze bedreiging heeft plaatsgevonden, kan goed worden verklaard doordat dit bijzonder belastend voor hen is.
Het Hof volgt de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] inhoudende dat zowel [medeverdachte] als de verdachte uit de auto stapten en richting [slachtoffer 2] liepen, dat zij beiden [slachtoffer 2] aanspraken en hem daarbij met de dood hebben bedreigd. [getuige 1] heeft verder verklaard dat [medeverdachte] vervolgens zei dat de enige reden dat [slachtoffer 2] op dat moment gered werd, het feit was dat [getuige 1] aanwezig was. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte en [medeverdachte] daarbij ook [slachtoffer 3] (via [slachtoffer 2]) met de dood hebben bedreigd. Het Hof acht dit aannemelijk, gelet op het oorspronkelijke dispuut dat tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 3] bestond, terwijl [slachtoffer 2] bovendien direct met de verdachten heeft gesproken en de bedreigingen rechtstreeks aan hem waren geuit, zodat op dat punt aan zijn verklaring de grootste waarde kan worden gehecht.
De verdediging heeft nog betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat, behalve [medeverdachte], ook de verdachte uit de auto is gestapt en dat hij fysiek aanwezig was toen de doodsbedreigingen werden geuit. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, volgt het Hof dat betoog niet en acht het de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] dat de verdachte bij die bedreigingen aanwezig was, betrouwbaar. Dat [slachtoffer 2] pas in zijn derde verklaring bij de politie heeft verklaard over de aanwezigheid van de verdachte bij die bedreigingen, doet aan zijn betrouwbaarheid niet af. Het Hof constateert dat zijn eerdere verhoren bij de politie, in de dagen na het schietincident, duidelijk waren gericht op (de persoon van) de schutter, en dat [slachtoffer 2] pas over de verdachte is gaan verklaren nadat hem tijdens zijn derde verhoor door de politie werd medegedeeld dat uit het onderzoek was gebleken dat de schutter, [medeverdachte], niet alleen in de auto was gekomen. Dat de vriendin van [getuige 1], [getuige 2], heeft verklaard dat zij niet weet of de verdachte ook [slachtoffer 2] had bedreigd of dat hij ook uit de auto was gestapt, maakt niet dat het Hof twijfelt aan de verklaringen op dat punt van [slachtoffer 2] en [getuige 1].
III Het schietincident
Zowel [slachtoffer 2], [getuige 1] als [getuige 2] hebben verklaard dat nadat de doodsbedreigingen hadden plaatsgevonden, de verdachte en [medeverdachte] zijn weggereden. Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat [slachtoffer 2] vervolgens [slachtoffer 3] heeft gebeld om te vertellen over de doodsbedreigingen en dat [slachtoffer 3] en zijn vriendin kort daarna bij de toko kwamen aanrijden.
Niet ter discussie staat dat de verdachte en [medeverdachte] op een gegeven moment (terug) zijn gereden naar de toko, dat [medeverdachte] en de verdachte hun auto parkeerden naast de auto van [getuige 1] en dat [medeverdachte] en [getuige 1] daar kort een paar woorden met elkaar hebben gewisseld.
[medeverdachte] en de verdachte hebben verklaard dat zij vervolgens zagen dat [slachtoffer 3] vanuit een andere auto aan de andere kant van de weg op hen begon te schieten en dat [medeverdachte] vervolgens heeft teruggeschoten waardoor [slachtoffer 3] is komen te overlijden.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 2], [getuige 1], [getuige 2] en de vriendin van [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], volgt dat [slachtoffer 3] ongewapend uit zijn auto stapte, die aan de andere kant van de weg geparkeerd stond, en dat [medeverdachte] vervolgens direct gericht het vuur opende op [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] stapte vervolgens weer in de auto, waarin ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten. [medeverdachte] bleef schieten op de auto waarbij de achterruit kapot is gegaan en de kofferbak en achterbumper door kogels zijn geperforeerd. [slachtoffer 3] is dodelijk getroffen doordat hij van achteren door een kogel is geraakt (in zijn onderrug), hoogstwaarschijnlijk toen hij op de passagiersstoel zat. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten weliswaar in de auto die doorzeefd werd, maar zijn niet geraakt.
Het Hof gaat voorbij aan de door de verdachte en [medeverdachte] gestelde feitelijke toedracht dat zij eerst (door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]) zijn beschoten. Daartoe stelt het Hof voorop dat de verklaring van de verdachte en [medeverdachte] dat zij eerst zijn beschoten uitsluitend een bron vindt in hun eigen verklaringen en geen steun vindt in objectieve bewijsmiddelen. Het Hof acht deze verklaringen ongeloofwaardig en in ieder geval niet aannemelijk geworden. Daarbij betrekt het Hof dat de verdachte en [medeverdachte] over dit schieten op hen in eerste instantie in het geheel niet gelijkluidend hebben verklaard. De verdachte heeft hier bovendien sterk wisselend over verklaard. Zo heeft [medeverdachte] op 14 november 2021 verklaard dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] buiten de auto stonden en op hen schoten, maar heeft de verdachte in eerste instantie verklaard dat hij niet wist wie op hen had geschoten, omdat hij niets heeft kunnen zien, hetgeen is veranderd naar 'men begon op ons te schieten aan de andere kant van de weg' en 'aan de passagierskant stond een jongen te schieten' in zijn verklaring van 23 november 2020. Pas in het daarop volgende verhoor op 12 januari 2021 heeft de verdachte verklaard dat hij zag dat 'zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2]', die hij bij de auto zag staan, een wapen hadden en op hen begonnen te schieten. Ook blijkt dat [medeverdachte] en de verdachte leugenachtig hebben verklaard dat de auto waarin zij zaten drie kogelperforaties had opgelopen door de beschietingen in hun richting. Uit de verklaring van garagehouder [garagehouder] [3] blijkt dat hij geen enkele kogelperforatie heeft gezien nadat de auto bij hem ter reparatie was aangeboden en ook uit forensisch onderzoek [4] blijkt niet van drie kogelperforaties. Wel wordt één kogelperforatie waargenomen doordat een kogel door de koplamp aan de voorkant van de auto is gegaan, maar deze kogel moet, gelet op de loodrechte baan die hij heeft afgelegd, zijn afgevuurd door iemand vanuit een zittende of lage positie. Dat spoort niet met het gegeven dat [slachtoffer 3] (en [slachtoffer 2]) volgens [medeverdachte] buiten hun auto stonden en schoten op hen afvuurden. Het Hof houdt het er dan ook voor dat de verdachte en/of [medeverdachte] later zelf deze koplamp hebben beschoten met een kogel teneinde hun versie van de gebeurtenissen te onderbouwen. Die laatste veronderstelling wordt ook gestaafd doordat is gebleken dat op instructie van de verdachte de moeder van de verdachte op 22 november 2020 door een medegedetineerde is gebeld met het verzoek om te verklaren dat de auto ‘drie stukken’ had [5] , waarmee – gezien de verklaring die de verdachte twee dagen daarvoor bij de politie had afgelegd over drie kogelperforaties in de auto – niets anders kan zijn bedoeld dan deze drie kogelperforaties. Daar komt bij dat uit een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek van 3 december 2020 volgt dat de moeder van de verdachte in dat gesprek tegen haar vriend zegt dat er geen kogelgat was maar alleen een kras [6] .
Al met al acht het Hof de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hen eerst hebben beschoten ongeloofwaardig en zal om die reden voorbij gaan aan de door hen gestelde feitelijke toedracht.
Feitelijke toedracht en juridische conclusies
Het Hof stelt op grond van het bovenstaande alsmede de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feitelijke toedracht vast:
  • De verdachte wordt bij de [naam Snack] in de middag van 16 september 2020 met een vuurwapen bedreigd door [slachtoffer 2];
  • De verdachte is boos en rijdt samen met zijn vriendin naar het huis van [medeverdachte];
  • De verdachte vertelt aan [medeverdachte] dat hij is bedreigd met een vuurwapen en vraagt [medeverdachte], van wie hij weet dat hij een wapen heeft, om met hem op zoek te gaan naar [slachtoffer 2];
  • De verdachte en [medeverdachte] rijden gezamenlijk naar [naam Toko] en bedreigen daar gezamenlijk [slachtoffer 2] en (indirect) [slachtoffer 3] met de dood;
  • De verdachte en [medeverdachte] rijden hierna gezamenlijk weg van de toko;
  • De verdachte en [medeverdachte] komen na enige tijd gezamenlijk teruggereden naar de toko en parkeren hun auto naast de auto van [getuige 1], waarbij [medeverdachte] enkele woorden wisselt met [getuige 1];
  • Op het moment dat [slachtoffer 3] aan de andere kant van de weg uit een andere auto stapt, begint [medeverdachte] direct op [slachtoffer 3] te schieten;
  • [slachtoffer 3] gaat weer terug in de auto zitten;
  • [medeverdachte] vuurt minstens zes kogels af op de auto en doorzeeft de auto waarin naast [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zitten met die kogels;
  • [slachtoffer 3] wordt dodelijk geraakt door een kogel in zijn onderrug, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijven ongedeerd;
  • De verdachte en [medeverdachte] rijden gezamenlijk weg;
  • Nadat de verdachte en [medeverdachte] zijn aangehouden, leggen zij leugenachtige verklaringen af, in het bijzonder dat (eerst) op hen zou zijn geschoten en dat hun auto drie kogelperforaties zou hebben.
Medeplegen
Op basis van deze feitelijke toedracht stelt het Hof vast dat de daarin beschreven gedragingen van de verdachte en de andere verdachte [medeverdachte], afzonderlijk dan wel in zijn geheel bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders kunnen worden geduid dan te zijn gericht op het doden van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]. Uit deze gedragingen, de opeenvolging ervan en het tijdsverloop daartussen concludeert het Hof dat de verdachte en [medeverdachte] op enig moment het besluit hebben genomen om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te doden. In het uiterste geval is dit besluit genomen nadat de verdachte en [medeverdachte] gezamenlijk van de toko zijn weggereden waar zij [slachtoffer 2] en (indirect) [slachtoffer 3] gezamenlijk met de dood hebben bedreigd. Dit wordt bevestigd doordat de verdachte en [medeverdachte] vervolgens samen weer zijn teruggereden naar deze toko, alwaar [medeverdachte] vervolgens bij het zien van [slachtoffer 3] direct en zonder te aarzelen gericht is gaan schieten op [slachtoffer 3]. Deze gedragingen laten zien dat dit alles in nauwe en bewuste samenwerking is geschied, inhoudende dat de verdachte opzet had op de samenwerking met [medeverdachte] en opzet op het gaan schieten op [slachtoffer 2] en/of op [slachtoffer 3] indien en zodra die gelegenheid zich zou voordoen. Dat de verdachte niet degene is die geschoten heeft, kan er niet aan afdoen dat het Hof uit de vastgestelde feitelijke toedracht afleidt dat de verdachte en [medeverdachte] in het uiterste geval ná het uiten van de doodsbedreigingen gezamenlijk hebben besloten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dood te schieten.
Het Hof acht de in dit verband door de verdachte gegeven (alternatieve) verklaring dat hij niet wist dat [medeverdachte] zou gaan schieten, ongeloofwaardig en gaat daaraan voorbij. In de eerste plaats wordt zijn verklaring weersproken door de hierboven uiteengezette feitelijke toedracht, waaruit blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] in alles gezamenlijk zijn opgetreden, van de doodsbedreigingen bij de toko, het wegrijden daarvan, het terugkeren naar de toko, tot aan het wegrijden na het schietincident aan toe. Daarbij betrekt het Hof de verklaring van [medeverdachte], waaruit volgt dat de verdachte in boze toestand naar [medeverdachte] was toegekomen omdat hij die middag met een vuurwapen was bedreigd door [slachtoffer 2], dat de verdachte wist dat [medeverdachte] gewapend was, en dat de verdachte vervolgens [medeverdachte] heeft aangespoord om gezamenlijk de confrontatie met deze personen aan te gaan, hetgeen eerst tot de doodsbedreigingen en vervolgens tot het uitvoeren van die doodsbedreigingen heeft geleid. Ten slotte acht het Hof deze alternatieve verklaring van de verdachte in lijn met de houding van de verdachte na zijn aanhouding, te weten dat hij in alles heeft geprobeerd om [medeverdachte] en zichzelf vrij te pleiten. Zo heeft de verdachte in strijd met de waarheid verklaard dat eerst op hen is geschoten, hebben hij en [medeverdachte] beiden gelogen over de kogelperforaties die dit schieten in de auto van de (moeder van de) verdachte zou hebben veroorzaakt en heeft de verdachte geprobeerd via medegedetineerden om zowel zijn vriendin als zijn moeder instructies te geven over wat zij moesten verklaren. Uit deze omstandigheden blijkt dus dat de verdachte de werkelijke gang van zaken zowel ten faveure van hemzelf als van [medeverdachte] wilde bedekken.
Opzet
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte (vol) opzet had op de dood van [slachtoffer 3]. Vast staat immers dat [medeverdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met de verdachte meerdere malen gericht op [slachtoffer 3] heeft geschoten, waarbij [slachtoffer 3] het leven heeft gelaten. Door minstens zes keer te schieten op de auto van die [slachtoffer 3], waarbij deze auto is doorzeefd met kogels, heeft die nauwe en bewuste samenwerking van de verdachten voorts meegebracht dat zij daarbij ook (minst genomen voorwaardelijk) opzet hebben gehad op de dood van de andere inzittenden van die auto, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Het is een feit van algemene bekendheid dat ook andere personen aanwezig kunnen zijn in een auto, zeker in de nabijheid van een eetgelegenheid rond etenstijd. Het (in nauwe en bewuste samenwerking) meerdere malen met een vuurwapen op de auto schieten waarin [slachtoffer 3] (terug) was gaan zitten, leidt tot een aanmerkelijke kans op de dood van alle aanwezigen in de auto, welke aanmerkelijke kans de verdachte bewust heeft aanvaard. Daarmee is (minst genomen) voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bewezen.
Voorbedachten rade
Uit de genoemde feiten en omstandigheden volgt dat sprake is geweest van voorbedachten rade. Het moment dat de verdachte en [medeverdachte] hebben besloten te gaan schieten op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] moet laatst genomen ergens gelegen zijn in de periode dat zij zijn weggereden nadat zij de doodsbedreigingen hebben geuit en terug zijn gekeerd om die bedreigingen ten uitvoer te leggen; de daad bij het woord voegen, zoals de procureur-generaal het in zijn requisitoir heeft genoemd. De verdachte noch [medeverdachte] heeft enig inzicht gegeven in hun gedachtegang gedurende dit tijdsbestek. Het Hof stelt – bij gebreke van enig door de verdachte en [medeverdachte] hierover gegeven inzicht – op basis van de gebleken feitelijke toedracht vast dat in die periode, die niet vastomlijnd valt weer te geven maar zeker enige tijd in beslag heeft genomen [7] , de verdachte en [medeverdachte] voldoende tijd hebben gehad voor beraad en dus om na te denken over hun voorgenomen daad, om zich daarvan rekenschap te geven en welbewust de consequenties daarvan te aanvaarden, waaronder ook valt de aanmerkelijke kans dat hun gedragingen de dood van meerdere mensen zouden kunnen veroorzaken. Deze laatstbedoelde wellicht niet (primair) beoogde gevolgen, of anders gezegd ‘collateral damage’, zijn aldus ook met voorbedachten rade teweeggebracht. [8]
Het Hof heeft nog na te gaan of er contra-indicaties aanwezig zijn die pleiten tegen het aannemen van voorbedachten rade. Ook hier springen in het oog de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] zelf dat [medeverdachte] is gaan schieten op [slachtoffer 3] omdat hij zelf werd beschoten. Daarmee hebben de verdachten zelf een contra-indicatie aangedragen voor het aannemen van voorbedachten rade. Zoals hiervoor uiteengezet volgt het Hof deze door de verdachte en [medeverdachte] gestelde feitelijke toedracht niet, zodat dit geen contra-indicatie vormt voor voorbedachten rade.
Het Hof zal overigens nog ambtshalve dienen na te gaan of er contra-indicaties in het dossier aanwezig zijn. Daarbij merkt het Hof op dat daar waar de verdachte een expliciet en specifiek beroep heeft gedaan op een contra-indicatie en hieraan door het Hof voorbij wordt gegaan, overige contra-indicaties pregnant in het dossier aanwezig dienen te zijn om daaraan voldoende gewicht toe te kennen. Het Hof acht contra-indicaties voor voorbedachten rade, laat staan laatstbedoelde contra-indicaties, niet aanwezig. Dat [slachtoffer 3] niet lijfelijk aanwezig was toen hij (indirect) met de dood bedreigd werd door de verdachte en [medeverdachte], en de verdachte en [medeverdachte] dus wellicht niet verwacht hadden dat hij aanwezig zou zijn toen zij terugkeerden bij de toko kan aan hun voorgenomen besluit om ook hem te doden – en dus aan de voorbedachten rade – niet afdoen. Aan het feit dat de verdachte en [medeverdachte] ná de doodsbedreigingen aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gewapend terugkeerden naar de toko en bij het zien van [slachtoffer 3] direct en zonder aarzelen het vuur op hem werd geopend, kan de conclusie worden verbonden dat de verdachte en [medeverdachte] reeds in een eerder stadium het besluit hadden genomen om terug te gaan naar de toko en daar te schieten op [slachtoffer 2] en/of op [slachtoffer 3] indien en zodra die gelegenheid zich voor zou doen. Voorts vormt de omstandigheid dat [medeverdachte] op het moment dat de verdachte en hij terugkeerden naar de toko, met [getuige 1] sprak en tegen hem zei dat hij met de mannen wilde praten, geen contra-indicatie voor voorbedachten rade. Gelet op het feit dat [medeverdachte], terwijl hij nog met [getuige 1] in gesprek was, bij het eerste zien van [slachtoffer 3] direct op hem begon te schieten, concludeert het Hof dat de verdachten niet waren gekomen om te praten, maar om hun eerder genomen besluit om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te doden, ten uitvoer te leggen.
De conclusie van al het voorgaande luidt aldus dat het Hof bewezen acht dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer 3] en een poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Uit het voorgaande volgt tevens dat ten aanzien van feit 3 sprake is van medeplegen. Het Hof is derhalve van oordeel de verdachte en [medeverdachte] op 16 september 2020 tezamen en in vereniging een vuurwapen en munitie voorhanden hebben gehad, zodat het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd – met eenparigheid van stemmen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder de feiten 1 primair impliciet primair, 2 subsidiair impliciet primair en 3 heeft begaan, met dien verstande dat:
1, primair
hij op
of omstreeks16 september 2020 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s)met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
die [slachtoffer 3] benaderd/opgezocht en/ofmet een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd op
/in/dooren/of in de richting van die [slachtoffer 3], waardoor die [slachtoffer 3] door een van die kogels in het lichaam getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;
2, primair
hij op
of omstreeks16 september 2020 te Curaçao ter uitvoering van het
door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander
of anderen, althans alleen,
- opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] die zich aldaar bevond, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen,
één- ofmeermalen
op en/ofin de richting en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2], heeft geschoten
en
/of
- opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] die zich aldaar bevond, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen
, één- ofmeermalen
op en/ofin de richting en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1], heeft geschoten,
terwijl de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op
omstreeks16 september 2020 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, en
/ofmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder feit 1 primair impliciet primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:262 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplegen van moord.

Het onder 2 primair impliciet primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:262 juncto artikel 1:123 en 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 en 11 van de Vuurwapenverordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van overtreding van een bij artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening gesteld verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan moord op de 19-jarige [slachtoffer 3] en aan twee pogingen daartoe op de 22-jarige slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De auto waarin de slachtoffers zaten is doorzeefd met tenminste zes kogels. Eén van die kogels heeft [slachtoffer 3] geraakt, als gevolg waarvan hij is overleden. Door zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een totaal gebrek aan respect voor het leven van een medemens en heeft hij samen met zijn mededader onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, zoals daarvan ook blijkt uit de toelichting op het voegingsrapport van de benadeelde partij, te weten de moeder van [slachtoffer 3]. Dat de andere inzittenden van de auto niet zijn geraakt is een wonder en niet aan de verdachte en de andere verdachte te danken. Voor deze andere inzittenden, die doodsangsten hebben uitgestaan, moet dit een traumatische ervaring zijn geweest die zij de rest van hun leven met zich dragen.
De schietpartij vond plaats op de openbare weg en meerdere personen, onder wie [getuige 1] en [getuige 2], zijn hiervan getuige geweest. Dit soort geweldsfeiten veroorzaken ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen, hetgeen ook in het onderhavige geval aannemelijk is geworden.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een moord als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren gegeven.
Het Hof weegt in het voordeel van de verdachte mee dat de feiten waarvoor hij wordt veroordeeld te herleiden zijn tot één gebeurtenis. Ook houdt het Hof ten gunste van de verdachte rekening met zijn jonge leeftijd.
Het Hof, is na alles te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door het Gerecht opgelegde en door de procureur-generaal gevorderde straf, nu het Hof tot een andere bewezenverklaring komt. Het Hof is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij] (de moeder van het slachtoffer [slachtoffer]) heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal NAf 20.912,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2020. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van NAf 912,35 aan materiële schade, te weten de begrafeniskosten van haar zoon die niet door de verzekeraar zijn gedekt, en een bedrag van ANG 20.000,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van NAf 912,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2020, zijnde de datum dat de begrafeniskosten zijn voldaan.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Hof ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Voor zover de vordering tot immateriële schade van de benadeelde partij aldus moet worden begrepen dat zij vergoeding wegens geleden shockschade vordert, overweegt het Hof het volgende.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit het Hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij kan weliswaar een in de psychiatrie erkend ziektebeeld – te weten een posttraumatische stressstoornis – worden afgeleid, maar daaruit volgt niet dat dit geestelijk letsel is voortgevloeid uit de emotionele schok die is teweeggebracht door het waarnemen van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Dat betekent dat de vordering tot immateriële schadevergoeding in dit stadium onvoldoende is onderbouwd en dat voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering nader onderzoek noodzakelijk zou zijn.
Voor zover de benadeelde partij bedoeld heeft om zogenaamde ‘affectieschade’ te vorderen, overweegt het Hof als volgt. Affectieschade is de schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die zijn veroorzaakt door het overlijden of ernstig letsel van iemand tot wie men in een nauwe en affectieve relatie stond. Die vordering kan niet worden toegewezen, omdat affectieschade in het Curaçaose rechtssysteem niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Het Hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het Hof beslist over de proceskosten als hierna te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:78 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart (met eenparigheid van stemmen) wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair impliciet primair, 2 primair impliciet primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
18 (achttien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 912,35(
zegge: negenhonderdentwaalf gulden en vijfendertig cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 oktober 2020 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 912,35(
zegge: negenhonderdentwaalf gulden en vijfendertig cent),bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 18 (achttien) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2020 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.L.M. van Opstal, F.V.L.M. Wannyn en
W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide (zittings)griffier, en op 8 december 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] van 17 september 2020, p. 18-23 en proces-verbaal verhoor [getuige 1] van 10 oktober 2020, p. 49-53
2.Proces-verbaal bevindingen getuige [vriendin verdachte] van 22 december 2020, p. 237-240
3.Proces-verbaal verhoor [garagehouder] van 26 november 2020, p. 96-101
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek Suzuki Swift met kenteken [kentekennummer], van 28 december 2020, p. 213-224
5.Proces-verbaal van bevinding tapgesprek getuige [getuige 3] van 22 februari 2021, p. 225-227
6.Proces-verbaal van bevinding getuige [getuige 3] van 22 december 2020, p. 230-234
7.Zo heeft [getuige 2] verklaard dat de doodsbedreigingen rond 17u plaatsvonden en het schietincident heeft volgens haar enige tijd na 18u plaatsgevonden. [getuige 1] heeft verklaard dat de doodsbedreigingen rond 18u plaatsvonden en het schietincident rond 18.30. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de doodsbedreigingen iets na 16.30 plaatsvonden en het schietincident na 18.30.