ECLI:NL:OGHACMB:2023:101

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
BON2022H00046
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid beroep motorrijtuigenbelasting door directeur en grootaandeelhouder van BV

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van het beroep van [Belanghebbende] tegen een aanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) die was opgelegd aan [C] BV. Het Hof oordeelt dat het Gerecht in eerste aanleg ten onrechte het beroep van [Belanghebbende] niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak op bezwaar was gericht aan [Belanghebbende], die als directeur en grootaandeelhouder van [C] BV optrad. Het Hof stelt vast dat [Belanghebbende] gerechtigd was om beroep in te stellen, omdat de uitspraak op bezwaar hem als belanghebbende aangaat. Het Hof vernietigt de eerdere uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Gerecht voor een inhoudelijke behandeling. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht dat door [Belanghebbende] is betaald voor het hoger beroep. De zaak betreft een geschil over de vraag of [Belanghebbende] als belanghebbende kon optreden in het beroep tegen de aanslag MRB, waarbij het Hof concludeert dat hij dat wel degelijk kon.

Uitspraak

Uitspraak
BON20220H00046
Datum uitspraak: 28 juni 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],woonachtig te Bonaire,
belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Gerecht) van 2 augustus 2022 in de zaak met BBZ nr. BON202000261in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van het openbaar lichaam Bonaire, zetelend in Bonaire,
de heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden aanslag.

1.Procesverloop

1.1.
Aan [C] BV is met dagtekening 31 januari 2018 ter zake van de auto, Toyota Hilux SR, (hierna: de auto) met nummerplaat [000] (de gedingstukken vermelden zowel nummerplaat [000] als nummerplaat [000]; het betreft dezelfde nummerplaat) een aanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) voor het jaar 2018 opgelegd, ten bedrage van USD 838.
1.2. [
Belanghebbende] is op 15 januari 2019 in bezwaar gekomen tegen de aanslag.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 april 2020 de aanslag gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is op 9 juni 2020 in beroep gekomen. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van USD 30 aan griffierecht voldaan.
1.5.
Het Gerecht heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 19 september 2022 hoger beroep ingediend. De heffingsambtenaar heeft op 20 maart 2023 een verweerschrift ingediend. Door belanghebbende zijn meerdere nadere stukken ingediend welke aan de wederpartij zijn toegezonden.
Ter zake van de indiening van het hoger beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van USD 60 aan griffierecht voldaan.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2023. De rechters en de griffier waren aanwezig op het Hof in Curaçao en hadden een videoverbinding met het Gerecht in Bonaire alwaar namens de heffingsambtenaar [A] en [B] zijn verschenen. Op de zitting is belanghebbende verschenen vergezeld door een tolk. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van belanghebbende met nummer BON20220H00045.
1.8.
Aan het einde van de zitting is het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1 Belanghebbende is directeur en grootaandeelhouder van [C] BV. Belanghebbende heeft op 6 juli 2016 de auto verkocht aan [C] BV. [C] BV heeft de auto voorzien van nummerplaat V-2950.
2.2
Met dagtekening 31 januari 2018 is aan [C] BV ter zake van de auto een aanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) voor het jaar 2018 opgelegd, ten bedrage van USD 838.
2.3. [
C] BV heeft op 15 januari 2019 een brief gestuurd aan het Openbaar Lichaam Bonaire (hierna: OLB) waarin onder andere bezwaren worden geuit tegen het feit dat het OLB haar of belanghebbende als de houder van de auto met kentekenplaat V-2950 aanmerkt. Het OLB heeft gesteld dat dit schrijven mogelijk als een bezwaarschrift tegen de aanslag MRB 2018 kan worden opgevat.
2.4
Het OLB heeft ter zitting bevestigd dat de door haar op 14 april 2020 aan belanghebbende verzonden e- mail als uitspraak op bezwaar kan worden aangemerkt.
2.5
Belanghebbende heeft op 7 januari 2020 een proces-verbaal van aangifte aan het OLB overgelegd van 27 december 2017 waarin staat dat hij aangifte heeft gedaan van diefstal van het voertuig met kentekenplaat V-2950.
2.6
Belanghebbende heeft op 30 maart 2020 het formulier “inleveren kentekenplaat” voor nummerplaat V- 2950 bij het OLB ingediend.
2.7
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 9 juni 2020, bij het Gerecht binnengekomen op 10 juni 2020, een beroepschrift ingediend. Aan het hoofd van het beroepschrift staat vermeld: “Notice of Appeal OLB matter relating to B-2950”. In het beroepschrift is niet vermeld op welke beschikking of uitspraak het beroep ziet. Het beroepschrift is ondertekend door belanghebbende.
2.8
Het Gerecht heeft belanghebbende er bij brief van 18 juni 2020 op gewezen dat het beroepschrift niet voldoende is gemotiveerd, dat het geen conclusie bevat omtrent het naar de mening van belanghebbende verschuldigde bedrag en dat een afschrift ontbreekt van het bezwaarschrift en van de beschikking/uitspraak op bezwaar. Belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 30 juli 2020 het verzuim te herstellen. Verder staat er in de brief dat niet tijdige motivering van het beroep kan leiden tot niet-ontvankelijk verklaring.
2.9
Belanghebbende heeft bij brief van 25 juni 2020 gereageerd op de brief van het Gerecht van 18 juni 2020. Dit schrijven is ondertekend door belanghebbende met als toevoeging: “For and on behalf of ALL persons and parties”.
2.2.
Het Hof vult deze feiten als volgt aan.
2.3.
Het bezwaarschrift van 15 januari 2019 is ondertekend door [belanghebbende] gevolgd door “In person and for and on behalf of [C] B.V.”. Ook op een tot de gedingstukken (uit de eerste aanleg) behorend schrijven van [belanghebbende] aan de heffingsambtenaar van 11 november 2019 is de toevoeging “For and on behalf of [C] B.V.” opgenomen. Tot de gedingstukken in eerste aanleg behoort een civiel vonnis van 26 februari 2020 (BON201800010) van het Gerecht waarbij [C] BV procespartij is; als gemachtigde van [C] BV is [belanghebbende] vermeld.
2.4.
Door het Gerecht is vastgesteld (zie rechtsoverweging 2.4) dat de email van de heffingsambtenaar van 14 april 2020 als uitspraak op bezwaar heeft te gelden. Deze email is gericht aan
[Belanghebbende].

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of het Gerecht belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding of counterclaim
3.2.
Partijen doen hun standpunten overigens steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“O
ntvankelijkheid beroep
4.1
De heffingsambtenaar verzoekt het Gerecht het beroep niet ontvankelijk te verklaren omdat er niet uit kan worden opgemaakt tegen welk besluit het beroepschrift zich richt. In artikel 8.103, lid 2 Belastingwet BES (hierna: BBES) zijn de vereisten opgenomen waaraan bij de indiening van een beroepschrift moet worden voldaan.
4.2
Een van de vereisten is dat het beroepschrift tenminste moet bevatten een omschrijving van de belastingaanslag of de beschikking waartegen het beroep is gericht (artikel 8.103, lid 2 sub c BBES). In artikel 8.103, lid 3 BBES is verder bepaald dat bij het beroepschrift zo mogelijk een afschrift van de belastingaanslag of beschikking en de uitspraak op bezwaar overgelegd wordt. Ingevolge artikel 8.103, lid 4 BBES kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien aan de in artikel 8.103 BBES gestelde eisen niet wordt voldaan, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.3
Artikel 8.103, lid 4 BBES bevat een “kan”-bepaling. Dat betekent dat de rechter bevoegd, doch niet verplicht is om een gebrekkig beroepschrift buiten beschouwing te laten. Naar het oordeel van het Gerecht is het, zeker na de reactie van belanghebbende van 25 juni 2020, duidelijk dat hij het niet eens is met de heffing van MRB ter zake van de auto met kenteken V-2950 vanaf of na 2016. Belanghebbende heeft verder aan zijn motiveringsplicht voldaan. Later is gebleken dat het specifiek om het jaar 2018 gaat. De heffingsambtenaar heeft ter zake van de aanslag MRB 2018 uitdrukkelijk verweer gevoerd en ter zitting is er inhoudelijk over gesproken. Met welwillendheid kan de e-mail van 14 april 2020 (zie 2.4) als uitspraak op een door [C] BV gemaakt bezwaar worden aangemerkt. In zoverre wordt voldaan aan de ontvankelijkheidseisen. Desondanks kan hetgeen hiervoor is overwogen niet tot ontvankelijkheid van het beroep leiden. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.4
In artikel 8.101, lid 3 BBES is bepaald dat het beroep slechts kan worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd. Belanghebbende is sinds 6 juli 2016 geen eigenaar en ook geen houder meer van de auto en het kenteken. Eigenaar en houder is vanaf dat moment [C] BV. Uit de door de heffingsambtenaar als bijlage bij het verweerschrift gevoegde aanslag MRB 2018 ter zake van de auto met kenteken V-2950 blijkt dat die aanslag niet aan belanghebbende maar aan [C] BV is opgelegd. De uitspraak op bezwaar moet eveneens geacht te zijn gericht aan [C] BV. Ingevolge artikel 8.101, lid 2 BBES kan belanghebbende met betrekking tot de aanslag MRB 2018 dan geen beroep instellen. Het beroep is dus niet-ontvankelijk. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat hij namens [C] BV beroep heeft ingesteld, verwerpt het Gerecht deze stelling. Noch uit het beroep noch uit de reactie van 25 juni 2020 kan dat afgeleid worden. De toevoeging in het schrijven van 25 juni 2020 “For and on behalf of ALL persons and parties” is zodanig ongespecificeerd dat daar geen betekenis aan toegekend kan worden.
4.5
Omdat het beroep niet-ontvankelijk is komt het Gerecht niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak en evenmin aan de behandeling van de schadevergoeding of counterclaim. Ten overvloede overweegt het Gerecht dat ingevolge artikel 8.115b, lid 1 BBES een bestuursorgaan (alleen) kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die een partij lijdt indien het Gerecht het beroep gegrond verklaart.”

5.Gronden

5.1.
De vraag die in hoger beroep voorligt is of het Gerecht het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of het beroep kon worden ingesteld door [Belanghebbende].
5.2.
Artikel 8.101 Belastingwet BES (BBES) luidt, voor zover van belang, als volgt.
“1. De belanghebbende kan tegen een uitspraak op bezwaar beroep instellen bij het Gerecht in eerste aanleg.
2. De termijn voor het instellen van beroep bedraagt twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar.
3. Het beroep kan slechts worden ingesteld door:
a. de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd;
b. de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden;
c. degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt, of
d. degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft.
(…)
5. Het Gerecht in eerste aanleg bevestigt de ontvangst van het beroepschrift schriftelijk.”
5.2.
Onderhavige aanslag MRB is opgelegd aan [C] B.V.. Uit het bezwaarschrift (en de daaropvolgende correspondentie, zie 2.3) volgt dat [Belanghebbende] optreedt als gemachtigde van [C] B.V. De uitspraak op bezwaar van 14 april 2020 (zie 2.4.) is gericht aan [Belanghebbende]. Het beroep inzake onderhavige aanslag MRB is ingesteld op 9 juni 2020 door [Belanghebbende].
5.3.
Ingevolge artikel 8.101, lid 3, onder c, BBES kan degene tot wie de bezwaar vatbare beschikking zich richt beroep instellen. Nu de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de onderhavige aanslag MRB is gericht aan [belanghebbende] was hij reeds op die grond gerechtigd beroep in te stellen. Voorts overweegt het Hof dat uit de gedingstukken zoals opgenomen onder 2.3 (bezwaarschrift, stuk van 11 november 2019 en civiel vonnis) valt af te leiden dat [Belanghebbende] (directeur en grootaandeelhouder van [C] BV) namens [C] BV beroep heeft ingesteld zodat ook op deze grond het beroep ontvankelijk had moeten worden verklaard.
Aldus heeft het Gerecht het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5.4.
Met inachtneming van het vorenstaande zal het Hof de uitspraak van het Gerecht vernietigen en de zaak, conform artikel 8.116d, lid 2 BBES, terugwijzen naar het Gerecht opdat een inhoudelijke behandeling kan plaatsvinden.
5.5.
Er is, bij deze stand, geen aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in een counterclaim dan wel schadevergoeding.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, de uitspraak van het Gerecht zal worden vernietigd en dat het Hof de zaak terugwijst naar het Gerecht.

6.Griffierecht

Aangezien het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en de uitspraak van het Gerecht wordt vernietigd, wordt de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het door belanghebbende betaalde griffierecht van USD 60 voor de hoger beroepsfase.
Bij behandeling van het beroep na terugwijzing dient het Gerecht te beoordelen of alsnog het griffierecht dat door belanghebbende voor de behandeling van het beroep is betaald, dient te worden vergoed.

7.Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

8.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van het Gerecht;
- verklaart het beroep ontvankelijk;
- wijst het geding terug naar het Gerecht ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de Griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak het gehele dossier met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan het Gerecht;
- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende voor het hoger beroep betaalde griffierecht van USD 60 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. M.J. Leijdekker en mr. drs. P.J.J. Vonk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema-Meijers als griffier.
De beslissing is op 28 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.