ECLI:NL:OGHACMB:2023:119

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
A-10 van 2023
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing rechter-commissaris inzake voorlopige hechtenis en ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris in het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd in het Korrektie Instituut Aruba, had hoger beroep ingesteld tegen de verlenging van zijn voorlopige hechtenis. De rechter-commissaris had op 30 mei 2023 de eerste verlenging van de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor een termijn van dertig dagen, welke tenuitvoerlegging op 31 mei 2023 is aangevangen. De verdachte heeft op 13 juni 2023 beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Het Hof heeft zich gebogen over de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij het van belang was te bepalen wanneer de beroepstermijn precies was aangevangen. Het Hof oordeelde dat de wettelijke onduidelijkheid omtrent de aanvang van de beroepstermijn niet nadelig voor de verdachte mocht werken. Het Hof concludeerde dat de termijn van drie dagen voor het instellen van beroep pas begint te lopen op het moment dat het bevel aan de verdachte is betekend of schriftelijk ter kennis is gebracht. Aangezien niet is vastgesteld dat dit is gebeurd, oordeelde het Hof dat de verdachte ontvankelijk is in zijn beroep.

De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat er geen grond was voor de voorlopige hechtenis, nu het DNA-onderzoek had uitgewezen dat de verdachte niet met het vuurwapen had geschoten. De procureur-generaal daarentegen stelde dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan, onderbouwd door processtukken. Het Hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte bij de feiten betrokken was en dat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig waren. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de bestreden beschikking.

Uitspraak

Strafzaken over 2023
Beschikking no. A-10 van 2023
Datum beschikking: 28 juni 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN ARUBA,
CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN BONAIRE,
SINT EUSTATIUS EN SABA
B E S C H I K K I N G
gegeven in het hoger beroep zijdens de verdachte, ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris in het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 28 juni 2023,
in de strafzaak tegen:
[naam verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [datum] 1993, wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het Korrektie Instituut Aruba.

1.Het onderzoek van de zaak

1.1
Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van de behandeling van het beroep in raadkamer op 28 juni 2023. Verschenen zijn de (fgd) procureur-generaal, mr. B.S. van Unnik, de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. G. Croes.
1.2
Het Hof heeft kennisgenomen van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de procureur-generaal naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van 30 mei 2023 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechter-commissaris de eerste verlenging gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van dertig dagen bevolen (hierna: het bevel), waarvan de tenuitvoerlegging is aangevangen op 31 mei 2023.
2.2
De verdachte is bij akte ingekomen ter griffie op 13 juni 2023 van die beslissing in hoger beroep gekomen.

3.Ten aanzien van de ontvankelijkheid

3.1
Ingevolge artikel 44 van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (Sv) worden alle rechterlijke beslissingen op grond van dat wetboek [1] , tenzij daarvoor een bijzondere regeling geldt, binnen een zo kort mogelijke termijn met redenen omkleed genomen en worden die ten spoedigste ter kennis gebracht van het openbaar ministerie, dat onverwijld voor betekening aan de verdachte zorg draagt. Artikel 44 Sv bepaalt verder dat op de dag dat de beslissing aan de verdachte schriftelijk ter kennis is gebracht, respectievelijk aan hem is betekend, de termijn waarbinnen enig rechtsmiddel is opengesteld aanvangt. Artikel 104 Sv bepaalt daarentegen dat de verdachte uiterlijk 3 dagen na de tenuitvoerlegging van een (verlengd) bevel tot voorlopige hechtenis in hoger beroep kan komen bij het Hof. Het Hof is van oordeel dat niet duidelijk is of artikel 104 Sv ten opzichte van artikel 44 Sv al dan niet een bijzondere regeling is in de zin van artikel 44 Sv, waaraan die wettelijke bepaling derogeert.
3.2
De hiervoor geschetste wettelijke onduidelijkheid ter zake van de vraag wanneer precies de termijn is aanvangen waarbinnen verdachte rechtsgeldig in beroep kon komen van het bevel tot verlenging van zijn gevangenhouding in verbinding met de omstandigheid dat:
-uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 30 mei 2023 ter zake van het horen van verdachte op de vordering tot verlenging van zijn gevangenhouding weliswaar blijkt dat de rechter-commissaris aan verdachte heeft medegedeeld dat (1) het bevel gevangenhouding wordt bevolen, (2) dat verdachte nog steeds het recht heeft om tegen die beslissing in beroep te gaan, en (3) dat de beroepstermijn 3 dagen bedraagt maar niet blijkt dat aan verdachte is medegedeeld per wanneer precies bedoeld bevel ten uitvoer wordt gelegd en/of per wanneer precies die beroepstermijn aanvangt;
-niet van verdachte kan worden gevergd dat hij zelf maar moet bedenken wanneer precies de beroepstermijn aanvangt of dat hij maar moet gissen naar wanneer dat het geval is;
-niet van verdachte kan worden gevergd - zo blijkt dat door de rechter-commissaris wel aan hem is medegedeeld per wanneer precies bedoeld bevel ten uitvoer wordt gelegd en/of per wanneer precies de beroepstermijn aanvangt - dat hij die mededeling maar moet onthouden,
brengt naar het oordeel van het Hof met zich dat die onduidelijkheid in verbinding met die omstandigheden niet nadelig voor verdachte mag werken. In het licht van dit alles brengt redelijke uitleg van artikel 104 Sv in verbinding met artikel 44 SV mee dat de beroepstermijn van 3 dagen waarbinnen verdachte in beroep kan komen van een tegen hem gericht bevel tot voorlopige hechtenis eerst kan aanvangen als dat bevel aan hem is betekend of anderszins aan hem schriftelijk ter kennis is gebracht. Als is voldaan aan dat schriftelijkheidsvereiste reeds voor de tenuitvoerlegging van bedoeld bevel, kan de verdachte overeenkomstig artikel 104 Sv uiterlijk drie dagen na de tenuitvoerlegging daarvan in beroep komen. Als eerst na de tenuitvoerlegging van bedoeld bevel wordt voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste, vangt de termijn van 3 dagen waarbinnen verdachte in beroep kan komen aan op de dag dat is voldaan aan dat vereiste. Als het bevel niet is betekend en ook niet anderszins aan de verdachte schriftelijk is kenbaar gemaakt kan niet worden vastgesteld dat de beroepstermijn op enig moment is aangevangen, met als gevolg dat niet kan worden geoordeeld dat de verdachte niet tijdig beroep heeft ingesteld.
3.3
Gesteld noch gebleken is dat het bevel door of vanwege het openbaar ministerie is betekend aan verdachte, en evenmin is gesteld of gebleken dat het bevel anderszins aan hem schriftelijk ter kennis is gebracht. Dat brengt met zich dat niet kan worden vastgesteld dat en wanneer precies de termijn van 3 dagen waarbinnen verdachte in beroep van het bevel kan komen is aangevangen. Aldus kan niet worden geoordeeld dat verdachte te laat in beroep is gekomen, met als gevolg dat verdachte naar het oordeel van het Hof ontvankelijk is in zijn beroep.

4.De gronden van het beroep

4.1
De raadsvrouw van verdachte heeft - samengevat - aangevoerd dat verdachte ten onrechte in voorlopige hechtenis zit. Er is geen grond om verdachte vast te houden in het KIA. Het resultaat van het DNA-onderzoek is inmiddels ontvangen en daaruit blijkt dat verdachte het vuurwapen niet in handen heeft gehad, althans daarmee niet heeft geschoten. De raadsvrouw is van mening dat geen sprake is van ernstige bezwaren voor de voorlopige hechtenis van verdachte, danwel dat ernstig rekening moet worden gehouden met de situatie als bedoeld in artikel 101, derde lid, Sv. De raadsvrouw concludeert dan ook tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
4.2
De procureur-generaal heeft overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir betoogd dat de ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake van de hem verweten feiten blijken uit de zich in het dossier bevindende processtukken. Meer in het bijzonder noemt de procureur-generaal in dit verband het proces-verbaal van aangifte waarin de aangever verklaart dat verdachte hem met een zilverkleurige revolver had bedreigd en dat verdachte dat vuurwapen uit een schoudertas van het merk Calvin Klein had gehaald, alsmede het proces-verbaal van huiszoeking in de woning van verdachte waaruit blijkt dat door de politie in die woning een zilverkleurige revolver met munitie werd aangetroffen en een Calvin Klein schoudertas. Voorts is de procureur-generaal van mening dat de 6-jaarsgrond en de grond van geschokte rechtsorde - die mede tot het bevel verlenging van de gevangenhouding van verdachte hebben geleid - nog steeds bestaan, en dat het beroep van de raadsvrouw op artikel 101 derde lid Sv geen doel treft. De procureur-generaal heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

5.De beoordeling

5.1
Gezien de stukken van het dossier en op grond van de in raadkamer verkregen inlichtingen is het Hof van oordeel dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan ter zake van de hem verweten feiten, nu er voldoende aanwijzingen bestaan dat hij bij de feiten betrokken is.
5.2
Het Hof is verder van oordeel dat de 6-jaarsgrond en de grond van de geschokte rechtsorde, die mede tot het bevel verlenging van de gevangenhouding van verdachte hebben geleid, nog onverkort aanwezig zijn.
5.3
De situatie zoals omschreven in het derde lid van artikel 101 Sv doet zich bij de huidige stand van zaken niet voor. Naar het oordeel van het Hof zal in geval van veroordeling van verdachte naar verwachting aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur worden opgelegd dan de tijd die hij krachtens de bestreden beschikking in voorlopige hechtenis zal hebben doorgebracht.
5.4
Vorenstaande leidt tot de slotsom dat het Hof het beroep ongegrond zal verklaren en de bestreden beschikking zal bevestigen.

6.De beslissing

Het Hof:
-verklaart het beroep ongegrond;
-bevestigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H.M. van de Leur, P.A.M. Pijnenburg en M.E.B. de Haseth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Waaronder naar het oordeel van het Hof begrepen de bestreden beschikking.