ECLI:NL:OGHACMB:2023:119
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- A.H.M. van de Leur
- P.A.M. Pijnenburg
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beslissing rechter-commissaris inzake voorlopige hechtenis en ontvankelijkheid beroep
In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris in het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd in het Korrektie Instituut Aruba, had hoger beroep ingesteld tegen de verlenging van zijn voorlopige hechtenis. De rechter-commissaris had op 30 mei 2023 de eerste verlenging van de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor een termijn van dertig dagen, welke tenuitvoerlegging op 31 mei 2023 is aangevangen. De verdachte heeft op 13 juni 2023 beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Het Hof heeft zich gebogen over de ontvankelijkheid van het beroep, waarbij het van belang was te bepalen wanneer de beroepstermijn precies was aangevangen. Het Hof oordeelde dat de wettelijke onduidelijkheid omtrent de aanvang van de beroepstermijn niet nadelig voor de verdachte mocht werken. Het Hof concludeerde dat de termijn van drie dagen voor het instellen van beroep pas begint te lopen op het moment dat het bevel aan de verdachte is betekend of schriftelijk ter kennis is gebracht. Aangezien niet is vastgesteld dat dit is gebeurd, oordeelde het Hof dat de verdachte ontvankelijk is in zijn beroep.
De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat er geen grond was voor de voorlopige hechtenis, nu het DNA-onderzoek had uitgewezen dat de verdachte niet met het vuurwapen had geschoten. De procureur-generaal daarentegen stelde dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan, onderbouwd door processtukken. Het Hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte bij de feiten betrokken was en dat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig waren. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de bestreden beschikking.