Uitspraak
Inleiding
Bij de bestreden beschikking heeft de minister geconstateerd dat Mansha toestaat dat een derde op de percelen een verkoopkraam ("vending booth") heeft opgericht zonder bouwvergunning of ventvergunning, en dat op de percelen "excavated dirt (bulk waste)" is geplaatst zonder een daarvoor benodigde vergunning. Het voortzetten van deze illegale activiteiten is in strijd met de artikelen 7 en 10 van de Bouw en woningverordening (hierna: Bwv), met artikel 28a van de Landsverordening ruimtelijke ontwikkelingsplanning, en met de artikelen 1, 11, 12, 27 en 28 van de Afvalverordening. Mansha wordt verzocht en gesommeerd om de "excavated dirt (bulk waste)" binnen 72 uur te verwijderen. Verder is te kennen gegeven dat alle illegale plaatsing van objecten en materialen onmiddellijk moet worden beëindigd en beëindigd moet worden gehouden. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, zal het opgegraven vuil worden verwijderd op kosten van Mansha.
Aangevallen uitspraak
Blijkens het inspectierapport van 6 mei 2022 is er echter nog puin aanwezig op de percelen. Mansha heeft ter zitting van het Gerecht verklaard dat dit puin afkomstig is van een andere locatie zodat de percelen bouwrijp kunnen worden gemaakt. Deze verklaring is volgens het Gerecht in strijd met de stelling in het beroepschrift dat er slechts sprake is van het afgraven van zand. Omdat vaststaat dat er geen bouwvergunning is verleend dan wel aangevraagd en er geen bouwwerkzaamheden worden verricht die wijzen op het bouwrijp maken van de percelen, was de minister bevoegd om handhavend op te treden, aldus het Gerecht.
Gronden van het hoger beroep
Mansha betoogt ten tweede dat het Gerecht er ongemotiveerd aan voorbij is gegaan dat geen sprake is van puin, maar van zand dat nodig is om de percelen op te vullen. Dit zand kwalificeert niet als puin en valt ook niet onder de definities van de Afvalverordening. Voor zover dit zand toch puin bevat is het verbod op het aanwezig hebben daarvan niet van toepassing omdat het daar is aangebracht met het oog op gebruik bij toekomstige bouwwerkzaamheden. Het opgebrachte zand is nodig om met de bouw aan te kunnen vangen en om een fundering aan te kunnen leggen. Voor de aanleg van de riolering is reeds een bouwvergunning aangevraagd.
Beoordeling door het Hof
Mansha stelt de percelen te willen bebouwen en heeft de bouwplannen overgelegd. Het van elders aangevoerde zand en puin is nodig voor het ophogen van het terrein en daarmee voor de uit te voeren werken. Ter zitting is gesteld dat een vergunning is aangevraagd voor (in ieder geval) aanleg van de riolering, waarop ten tijde van de last nog niet was beslist. Niet is gesteld of gebleken dat ten tijde van het opleggen van de last verwacht mocht worden dat deze vergunning of andere voor het bouwplan van Mansha benodigde vergunningen spoedig zouden worden verleend. Mansha kon daarom ten tijde van de last nog niet beginnen met de voorgenomen bouwwerkzaamheden en onduidelijk was (en is ook nu nog) of en wanneer dat wel zal kunnen. Onder die omstandigheden hoefde de minister het aanwezige puin en zand niet als voor werkzaamheden benodigd materiaal aan te merken en heeft hij terecht ervan afgezien om op grond van artikel 30, aanhef en onder b, het in artikel 28, aanhef en onder a, van de Afvalverordening gestelde verbod niet van toepassing te achten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de onzekerheid over een mogelijk begin van de door Mansha beoogde werkzaamheden is er geen grond voor het oordeel concreet zicht op legalisatie aanwezig te achten. Evenmin is er grond voor het oordeel dat Mansha door het handhavend optreden van de minister onevenredig in haar belangen is geschaad.