ECLI:NL:OGHACMB:2023:178

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
SXM201900897-AR2019/197 – SXM2020H00048
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurovereenkomst en schadevergoeding tussen appellanten en United Telecommunication Services N.V.

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is gebracht, gaat het om een hoger beroep van twee appellanten tegen United Telecommunication Services N.V. (UTS) over een huurovereenkomst en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding. De appellanten, beiden wonende in Sint Maarten, hebben UTS aangeklaagd voor het gebruik van een perceel zonder recht of titel. Het Hof heeft in eerdere vonnissen reeds een aantal zaken vastgesteld, waaronder de verjaring van de vordering tot schadevergoeding. UTS heeft betoogd dat de vordering verjaard is, maar het Hof heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn is gestuit door een factuur die door de appellanten is verzonden. Het Hof heeft vastgesteld dat de appellanten recht hebben op schadevergoeding voor het gebruik van het perceel vanaf 16 januari 2013, en heeft de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld op US$ 146.400,-, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Het Hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en UTS veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 13 september 2023.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummer: SXM201900897-AR2019/197 – SXM2020H00048
Uitspraak: 13 september 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT 1],
[APPELLANT 2],
beiden wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk eisers,
thans appellanten,
gemachtigden: mrs. N.C. de la Rosa en P.A.M. Brandon,
tegen
de naamloze vennootschap
UNITED TELECOMMUNICATION SERVICES N.V., h.o.d.n.
UTS, ONENET en CHIPPIE,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.R. Rutte.
De partijen worden hierna [appellant 1] en [appellant 2], dan wel gezamenlijk [appellant 1] c.s. respectievelijk UTS genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Voor het procesverloop tot aan 30 september 2022 verwijst het Hof naar zijn vonnis van die datum ( hierna ook: het derde tussenvonnis), waarvan de inhoud geldt als hier herhaald en ingelast.
1.2. [
appellant 1] c.s. hebben ter rolle van 28 oktober 2022 een antwoordakte met een productie genomen.
1.3
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

Het beroep van UTS op verjaring
2.1
UTS heeft haar beroep op verjaring onderbouwd zoals weergegeven in het derde tussenvonnis onder 2.10. UTS heeft verder gesteld dat een toe te wijzen schadevergoeding niet verder terug kan gaan dan 27 augustus 2016 (uitgaande van de eiswijziging van 27 augustus 2021), subsidiair 20 augustus 2014 (uitgaande van het inleidend verzoekschrift van 20 augustus 2019), meer subsidiair 1 februari 2013 (uitgaande van de e-mail van 2018 van [appellant 1]), nog meer subsidiair 16 januari 2013 (uitgaande van de factuur van 16 januari 2018) en 26 januari 2012 (uitgaande van de e-mail van 26 januari 2017).
2.2
Op het verweer van [appellant 1] gaat het Hof hierna in.
2.3
Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Bekendheid met en zekerheid over de
juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon is voor het gaan lopen van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW niet vereist (vgl. HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:552).
2.4
Ingevolge HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:677 levert, zolang UTS het perceel gebruikt zonder recht of titel, dit iedere dag een zelfstandige onrechtmatige daad op waarbij de verjaring iedere dag weer gaat lopen en daarop gegronde vorderingen afzonderlijk verjaren. De vordering tot vergoeding van schade die [appellant 1] c.s. daardoor lijden, is dus niet verjaard voor zover het betreft de periode van vijf jaar voorafgaand aan een aansprakelijkheidsstelling.
2.5
De vordering van [appellant 1] c.s. heeft, zoals zij zelf hebben gesteld, betrekking op de periode vanaf 16 januari 2013. [appellant 1] c.s. betwist dat deze vordering is verjaard omdat zij UTS op 16 januari 2018 een factuur heeft toegezonden tot betaling van een bedrag van US$ 2.000,- per maand. Er is dus al rekening gehouden met een verjaringstermijn van vijf jaar, aldus [appellant 1] c.s.
2.6
Naar het oordeel van het hof heeft UTS voormelde factuur van 16 januari 2013 in het licht van de daaraan voorafgaande correspondentie tussen partijen, kunnen en moeten beschouwen als een schriftelijke mededeling waarbij [appellant 1] zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling van US$ 2.000,- per maand voor het gebruik van het perceel heeft voorbehouden. Dat betekent dat de lopende verjaring op die datum is gestuit. Daaruit volgt dat de vordering van [appellant 1] c.s. dus niet is verjaard voor zover het betreft de periode van vijf jaar voorafgaand aan 16 januari 2018, te weten vanaf 16 januari 2013. UTS is dus gehouden aan [appellant 1] c.s. de schade te vergoeden die zij hebben geleden als gevolg van het gebruik van het perceel zonder recht of titel vanaf 16 januari 2013. Na de factuur van 16 januari 2018 heeft [appellant 1] c.s. op 20 augustus 2019 het inleidend verzoekschrift ingediend.
2.7
De stelling van UTS dat de akte wijziging van eis dd. 27 augustus 2021, voor het geval hierin een vordering tot schadevergoeding kan worden gelezen, als uitgangspunt moet worden genomen omdat [appellant 1] c.s. daarbij voor het eerst een vordering uit onrechtmatige daad heeft ingesteld wordt verworpen. UTS hanteert hiermee immers in strijd met voormelde rechtspraak van de Hoge Raad als maatstaf dat de benadeelde partij bekend is met de juridische beoordeling van de relevante feiten.
Vaststelling hoogte schade
2.8 [
appellant 1] c.s. hebben in eerste aanleg bij brief van 10 februari 2020 als productie 15 een taxatierapport Report dd. 21 oktober 2019 van de heer John Baker overgelegd ter bespreking in een door het Gerecht bepaalde comparitie van partijen. In hoger beroep hebben [appellant 1] c.s. bij hun akte uitlating bewijslevering dd. 11 maart 2022 het Hof verzocht in redelijkheid een vergoeding vast te stellen,
“middels benadering van de overige huurovereenkomsten die Geïntimeerde is aangegaan voor hetzelfde doel met anderen; zoals ingebracht.”Het Hof heeft bij het tussenvonnis van 14 april 2022 de zaak naar de rol verwezen voor antwoordakte zijdens UTS. Bij haar antwoordakte dd. 8 juli 2022 heeft UTS een taxatierapport dd. 27 juni 2022 overgelegd. Daarop hebben [appellant 1] c.s. de gelegenheid gekregen te reageren. Bij hun akte van 28 oktober 2022 hebben [appellant 1] c.s. behalve het eerder genoemde rapport van 21 oktober 2019 ook een taxatierapport van de heer John Baker dd. 24 oktober 2022 in het geding gebracht. Dit rapport is gelijkluidend aan voormeld rapport van John Baker van 21 oktober 2019.
2.9
Het Hof dient een redelijke vergoeding vast te stellen voor de schade die [appellant 1] heeft geleden omdat UTS het perceel zonder recht of titel in gebruik heeft. Ten aanzien van de omvang van de schade gelden in beginsel de gewone bewijsregels, waarbij de rechter ingevolge artikel 6:97 BW bevoegd is de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, of de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Bij de vaststelling van schade komt de rechter vrijheid toe.
2.1
Het door [appellant 1] c.s. overgelegde taxatierapport van John Baker vermeldt een huurwaarde van US$ 2.505,- per maand. Datzelfde rapport noemt als huurwaarde voor
housing a tower or satelliteeen bedrag tussen de US$ 1.000,- en US$ 4.000,- per maand. Het door UTS overgelegde taxatierapport vermeldt een huurwaarde tussen US$ 352 en US$ 398 per maand. UTS heeft verder geen huurovereenkomsten overgelegd dan wel op andere wijze inzicht gegeven in de huurprijzen die zij voor andere (soortgelijke) percelen betaalt. Het Hof acht zich gelet op het voorgaande niet in staat de schade nauwkeurig vast te stellen en komt op basis van het navolgende tot een schatting.
2.11
Het perceel, met een oppervlakte van 344 m2, is bestemd voor residentiële doeleinden en daar is altijd vraag naar. Het perceel is daarnaast bestemd voor commerciële doeleinden en moet als zodanig ook toegankelijk zijn voor derden. Dit levert een extra last op voor [appellant 1] c.s. Het Hof stelt met inachtneming van het voorgaande bij wijze van schatting de schade die UTS aan [appellant 1] c.s. dient te vergoeden als gevolg van het gebruik van het perceel zonder recht of titel vanaf 16 januari 2013 vast op US$ 1.300,- per maand. UTS dient dus aan [appellant 1] c.s. te betalen het bedrag van US$ 166.400,- (128 maanden gerekend vanaf 16 januari 2013 tot 16 september 2023 x 1.300), verminderd met het reeds betaalde bedrag van US$ 20.000,-, zijnde US$ 146.400,-. UTS dient verder zolang zij zonder recht of titel gebruik maakt van het perceel na 16 september 2023, maandelijks US$ 1.300,- aan [appellant 1] c.s. te betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.12
Het Hof acht voldoende gesteld en gebleken dat daadwerkelijk en in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. Deze zullen op grond van het Procesreglement 2018 worden toegewezen naar rato van 1 ½ punt van het liquidatietarief voor bodemzaken in eerste aanleg. In deze zaak is het liquidatietarief NAf 3.000,-, zodat de buitengerechtelijke incassokosten worden vastgesteld op (1 ½ x 3.000 =) NAf 4.500,-.
Slotsom
2.13
De slotsom is dat het bestreden vonnis wordt vernietigd. Het Hof zal opnieuw recht doen als na te melden. UTS wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verklaart voor recht dat tussen partijen geen overeenkomst bestaat op grond waarvan UTS het perceel om niet kan gebruiken;
verklaart voor recht dat UTS gehouden is [appellant 1] c.s. te vergoeden voor het gebruik van het perceel tot aan de datum waarop aan dat gebruik een einde komt;
veroordeelt UTS tot betaling aan [appellant 1] c.s. van het bedrag van US$ 146.400,- voor de schade die [appellant 1] heeft geleden omdat UTS het perceel zonder recht of titel in gebruik heeft, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van indiening van het inleidend verzoekschrift tot aan de dag van algehele voldoening en met NAf 4.500,- .aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt UTS om met ingang van 16 september 2023 aan [appellant 1] c.s. te betalen het bedrag van US$ 1.300,- per maand tot aan de dag waarop aan het gebruik van het perceel door UTS een einde komt;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt UTS in de proceskosten aan de zijde van [appellant 1] c.s. gevallen en tot op heden begroot op:
eerste aanleg: NAf 3.542,50 aan verschotten en NAf 6.000,- aan gemachtigdensalaris;
hoger beroep: NAf 6.860,50 aan verschotten en NAf 24.750,- aan gemachtigdensalaris.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 13 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.