ECLI:NL:OGHACMB:2023:275

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
SXM2022.H00046
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot betaling van drie bedragen tussen twee partijen uit Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. [geïntimeerde] heeft vorderingen ingesteld tegen [appellante] voor betaling van drie bedragen, die in eerste instantie grotendeels zijn toegewezen. [appellante] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De procedure begon met een akte van appel op 1 april 2022, gevolgd door een memorie van grieven van [appellante] op 13 mei 2022, waarin zij drie grieven aanvoert. [geïntimeerde] heeft hierop gereageerd met een memorie van antwoord op 5 juli 2022, waarin hij de grieven bestreed en bevestiging van de eerdere vonnissen vroeg.

De zaak draait om de vraag of [appellante] de bedragen van USD 5.614,20 en USD 6.000,00 aan [geïntimeerde] verschuldigd is, alsook een lening van USD 4.000,00. Het Gerecht heeft in zijn tussenvonnis geoordeeld dat de eerste twee bedragen kunnen worden toegewezen, terwijl het bewijs voor de lening nog moet worden geleverd. Tijdens de zitting heeft [appellante] verklaard dat de handtekening op de receipts haar handtekening is, wat haar erkenning van een deel van de vordering impliceert.

Het Hof heeft [appellante] toegelaten tot tegenbewijs met betrekking tot de lening van USD 4.000,00, en verdere beslissingen zijn aangehouden. De uitspraak van het Hof is gedaan op 13 december 2023, waarbij de rechters de zaak in behandeling hebben genomen en de griffier aanwezig was.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: SXM202001197 – SXM2022.H00046
Uitspraak: 13 december 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellante],
wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. J.G. Snow,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.C. de la Rosa.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] stelt dat hij op verschillende gronden geld heeft te vorderen van [appellante]. Zijn vorderingen zijn in eerste instantie na bewijslevering (grotendeels) toegewezen. Daarmee is [appellante] het niet eens. In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 1 april 2022 ingekomen akte van appel is [appellante] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen en op 12 oktober 2021 en 22 februari 2022 uitgesproken vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 13 mei 2022 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellante] drie grieven aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de vonnissen zal vernietigen, [geïntimeerde] niet ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans zal toewijzen wat zij daadwerkelijk verschuldigd is, met veroordeling van [geïntimeerde] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten (het Hof begrijpt:) in beide instanties.
2.3
Bij op 5 juli 2022 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de bestreden vonnissen zal bevestigen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten (het hof begrijpt:) in hoger beroep.
2.4
Op de daarvoor (nader) bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Partijen zijn beiden afkomstig uit St. Lucia en waren met elkaar bevriend.
3.1.2
In het dossier bevindt zich een
receiptgedateerd 30 april 2020 met daarop geschreven:
‘[received from] [appellante] for money owed paid $ 3000.00 balance $ 5,614.20 (five thousand six fourteen) will receive the balance before year end’.Bovenaan de
receiptstaat
’sorry’geschreven; onderaan staat een handtekening.
3.1.3
Op een tweede
receipt,eveneens gedateerd 30 april 2020 staat geschreven:
‘started october 2019 ten person, owe two thousand four hundred dollars for partnerhand, will receive when your turns.’Bovenaan staat weer
‘sorry’en onderaan staat dezelfde handtekening, met de naam van [appellante] ernaast vermeld.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak vordert [geïntimeerde], voor zover in hoger beroep nog van belang, van [appellante] betaling van drie bedragen. Een bedrag van (i) USD 5.614,20. Dat betreft een contante betaling van [geïntimeerde] aan [appellante] om over te maken op haar bankrekening in St. Lucia. Daarnaast een bedrag van (ii) USD 6.000,00 dat [geïntimeerde] aan [appellante] heeft betaald als ‘bankier’ binnen een zogeheten partnerhand. En tot slot een bedrag van (iii) USD 4.000,00 uit hoofde van een lening voor een aanvraag werkvergunning en de aanschaf van een auto-onderdeel. Ook vordert [geïntimeerde] buitengerechtelijke incassokosten (USD 2.342,13) en de veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Beslissingen van het Gerecht
3.3
Het Gerecht heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat de bedragen (i) en (ii) kunnen worden toegewezen en [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij USD 4.000,00 heeft uitgeleend aan [appellante]. In het eindvonnis heeft het Gerecht [geïntimeerde] in het bewijs geslaagd geacht en de vordering grotendeels toegewezen.
Beoordeling door het Hof
3.4 [
[appellante] ontkent dat zij tijdens de comparitie bij het Gerecht heeft erkend de bedragen (i) en (ii) schuldig te zijn. De rechter zou haar tijdens de comparitie verkeerd hebben begrepen. Zij is de Nederlandse taal niet machtig en haar Engels is ook niet al te best, zodat het volgens haar goed mogelijk is dat er tijdens de zitting verwarring is ontstaan. Zij zou slechts een bedrag van USD 7.640 hebben erkend.
3.5
Uit de aantekeningen van de griffier van de zitting bij het Gerecht blijkt het volgende. [appellante] is, anders dan zij bij pleidooi aanvoert, tijdens de zitting bij het Gerecht bijgestaan door een gemachtigde, mr. Ibrahim, die namens haar toenmalige gemachtigde mr. Brandon occupeerde en ook namens haar het woord heeft gevoerd. Zij is op de zitting door de rechter in het Engels ondervraagd. De rechter heeft haar onder meer de beide
receipts(3.1.2 en 3.1.3) voorgehouden. Daarop heeft [appellante] verklaard dat de handtekening op die beide
receiptshaar handtekening is. Daarmee heeft ze, zoals zij ook in de toelichting op grief 1 aanvoert, in ieder geval een bedrag van USD 5.240 erkend alsmede een bedrag van USD 2.400 uit hoofde van de partnerhand.
3.6 [
[appellante] heeft daarmee tevens, anders dan zij in de conclusie van antwoord had gedaan, haar deelname in de partnerhand erkend. [geïntimeerde] heeft in het verzoekschrift uiteengezet dat hij zich had aangesloten bij een partnerhand bestaande uit zeven leden en dat hij, [geïntimeerde], met drie ‘handen’ speelde. Dat wordt bevestigd in de r
eceipt (3.1.2), waar achter ’started october 2019’ staat vermeld: ‘ten person’. [geïntimeerde] heeft verder gesteld dat [appellante] optrad als bankier. De bedoeling is dat iedere hand een vast bedrag per maand aan de bankier betaalt en dat telkens op een bepaald moment al het ingezamelde geld aan een van de leden wordt gegeven. [geïntimeerde] heeft in dat verband gesteld dat hij iedere maand een bedrag van USD 600,00 betaalde en dat hij daarom van [appellante] die als bankier optrad op enig moment een bedrag van USD 6.000 te vorderen had. [appellante] heeft deze gedetailleerde stellingen van [geïntimeerde] ook in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd betwist. Het bedrag van USD 6.0000,00 is dan ook terecht toegewezen.
3.7
Bovendien heeft het Gerecht in zijn vonnis vastgesteld dat [appellante] ter zitting heeft erkend dat zij de bedragen van USD 5.614,20 en USD 6.000,- aan [geïntimeerde] moet betalen. Daarbij geldt dat de rechter bij de vaststelling in zijn uitspraak van het ter zitting behandelde niet aan de inhoud van het proces-verbaal is gebonden, zodat een verschil tussen de inhoud van het proces-verbaal en de overweging van de rechter waarop de beslissing steunt, deze laatste niet zonder meer onbegrijpelijk maakt (verg. HR 16-04-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO1941). Zulks geldt te meer voor de door bij memorie van grieven ingebrachte aantekeningen die alleen door de griffier zijn opgesteld.
3.8
Voor de grondslag van het derde bedrag waarvan [geïntimeerde] betaling vordert, de lening van USD 4.000,00, heeft het Gerecht aan [geïntimeerde] (getuigen)bewijs opgedragen. [appellante] heeft in eerste aanleg afgezien van het recht om tegenbewijs te leveren, maar wil dat in hoger beroep alsnog doen. Gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep zal het Hof haar daartoe toelaten.
3.9
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
laat [appellante] toe tot tegenbewijs zoals hiervoor in 3.8 bedoeld,
bepaalt dat [appellante], indien zij daartoe getuigen wil doen horen, deze kan voorbrengen op een nader te bepalen dag en tijdstip in maart 2024 (11-13 maart) voor een nader aan te wijzen lid van het Hof, in het Court House te Philipsburg, Sint Maarten,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, C.J.H.G. Bronzwaer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 13 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.