ECLI:NL:OGHACMB:2024:123

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
P-2021/03104
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oud minister in Aruba veroordeeld voor oplichting, omkoping, misbruik van functie en verduistering

In de zaak tegen de oud-minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Integratie en Infrastructuur in Aruba, is de verdachte op 12 juli 2024 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van oplichting, passieve omkoping, misbruik van functie en verduistering. De zaak, die bekendstaat als het Avestrus-onderzoek, betreft vermeende onregelmatigheden bij de uitgifte van erfpachtrechten en opties op commerciële percelen tijdens de ambtstermijn van de verdachte van 2009 tot 2017. De verdachte heeft samen met medeverdachten het Land Aruba opgelicht door valse voorwendselen te gebruiken om optierechten te verkrijgen, die vervolgens werden doorverkocht aan derden. Het Hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan passieve omkoping door giften aan te nemen van medeverdachten, terwijl hij wist dat deze giften bedoeld waren om hem te bewegen tot het verlenen van voorkeursbehandelingen bij de uitgifte van erfpachtrechten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en is ontzet van het recht om ambtenaar te zijn en van het passieve kiesrecht voor een periode van zes jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van corruptie en het belang van integriteit in de overheid.

Uitspraak

Zaaknummer: H-70/23
Parketnummer: P-2021/03104
Uitspraak: 12 juli 2024 Tegenspraak
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 14 april 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteland],
wonende in [adres].
1.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1, 2, 3 (partieel), 4 en 6 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3 (partieel) en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht de verdachte ontzet van het recht om het ambt van ambtenaar te bekleden en het recht om verkozen te worden als lid van de algemeen vertegenwoordigde organen, elk voor de duur van 5 jaren.
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
2.
Omvang van het hoger beroep
Naar het oordeel van het Hof heeft het onder 3 (passieve omkoping) en 4 (misbruik van functie) ten laste gelegde te gelden als een impliciet cumulatieve tenlastelegging, waarin cumulatief – en dus gevoegd – meerdere strafbare feiten zijn opgenomen.
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is onbeperkt ingesteld, maar is blijkens de appelschriftuur en de mededeling van de procureur-generaal op de terechtzitting ten aanzien van het onder 3 (passieve omkoping) ten laste gelegde slechts gericht tegen de (partiële) vrijspraak inzake zaaksdossier [rechtspersoon 5] en de (partiële) vrijspraak inzake zaaksdossier [medeverdachte 4] voor wat betreft de betalingen aan Fantastic Gardens, alsmede de partiële vrijspraken inzake voornoemde zaaksdossiers ten aanzien van het onder 4 (misbruik van functie) ten laste gelegde, met uitzondering van de (partiële) vrijspraak in zaaksdossier [rechtspersoon 19]. Het openbaar ministerie legt zich voorts uitdrukkelijk neer bij de vrijspraak van het onder 6 (witwassen) ten laste gelegde.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 436 Wetboek van Strafvordering van Aruba (hierna: Sv) en nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van de feiten waarvoor de verdachte (partieel) is vrijgesproken en waartegen het hoger beroep van het ministerie zich niet richt, zal het Hof het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Het hoger beroep is door de verdachte eveneens onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen voornoemde (partiële) vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 434 Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het Hof zal de verdachte in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Gelet op het vorenstaande zijn in hoger beroep ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3 (actieve omkoping) inzake zaaksdossier [medeverdachte 4] enkel de volgende giften/diensten nog aan de orde:
L.A. Ornamental;
Fantastic Gardens;
Vectra gymmachine,
Al wat hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het Hof is onderworpen.
3.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureurs-generaal, mr. B.S. van Unnik en mr. E.D. Schwengle (hierna steeds: “de procureur-generaal”) en van wat door de verdachte en zijn raadslieden mr. D. Illes en mr. D. Kock (hierna steeds: “de raadsman”), naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest;
  • ontzetting van het recht ambten te bekleden, alsmede van het passief kiesrecht voor de duur van 8 jaren.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, althans dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken.
4.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
5.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie gedeeltelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte ten aanzien van artikel 378 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Het Hof overweegt als volgt.
Het Hof stelt voorop dat de tenlastelegging onder feit 3 ten aanzien van artikel 378 (oud) Sr ziet op de periode van 8 maart 2010 tot en met 14 februari 2014. De maximum gevangenisstraf voor overtreding van artikel 378 (oud) Sr is drie maanden. Gelet hierop was de in artikel 72 (oud) Sr bepaalde verjaringstermijn van zes jaar nog niet verstreken ten tijde van de inwerkingtreding van artikel 1:147 Sr op 15 februari 2014, zodat deze wetgeving direct van toepassing is geworden. Ingevolge deze bepaling stuit elke daad van vervolging de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de al dan niet bekende vervolgde.
Het Hof beschouwt als eerste daad van vervolging de datum van de vordering van de officier van justitie aan de rechter-commissaris tot het verrichten van een doorzoeking ter inbeslagneming in het kader van het strafrechtelijk onderzoek Avestrus tegen de verdachte, zijnde 24 september 2019.
Het Hof constateert dat ter zake van de verdenking op grond van artikel 378 (oud) Sr een deel van de aan de verdachte verweten gedragingen is verjaard. Immers geldt ten aanzien van die verdenking (voor zover deze betreft de omkoping van een ambtenaar zonder plichtsverzuim) een verjaringstermijn van zes jaren. Het Hof concludeert dat de aan de verdachte verweten gedragingen onder de verdenking van artikel 378 (oud) Sr zijn verjaard voor zover deze zijn begaan in de periode vóór 24 september 2013. Het openbaar ministerie zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging.
6.
Tenlastelegging
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage 1 (pagina’s doorgenummerd) aan dit vonnis gehecht en geldt als hier overgenomen.
De verdenkingen komen er - kort en zakelijk weergegeven - op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Medeplegen van oplichting;
Passieve omkoping (al dan niet met plichtsverzuim), meermalen gepleegd;
Misbruik van functie, meermalen gepleegd;
Verduistering.
7.
Inleiding
Het strafrechtelijk onderzoek Avestrus betreft onder meer vermeende onregelmatigheden bij de uitgifte van optie- en erfpachtrechten tijdens het bewind van de verdachte [verdachte], in diens voormalige hoedanigheid van Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu en later van Ruimtelijke Ontwikkeling, Integratie en Infrastructuur (hierna: ROII) in de periode 2009-2017. [verdachte] maakte deel uit van de Arubaanse Volkspartij (AVP).
8.
Vrijspraak van de feiten 2, 3 partieel en 4 partieel
8.1.
Feit 2 (medeplegen van oplichting) en 4 partieel (misbruik van functie) inzake zaaksdossier [rechtspersoon 2]
De verdenking zoals weergegeven in de tenlastelegging, gelezen tegen de achtergrond van het dossier, is dat [verdachte] tezamen en in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (en de vennootschappen [rechtspersoon 2]/[rechtspersoon 3] waarvan zij de aandelen hielden) het Land heeft opgelicht, in die zin dat in onderlinge afstemming, volgens een zelfde werkwijze waaraan zij ieder hun bijdrage leverden, als volgt is gehandeld. [verdachte] heeft (tegen een wettelijk vastgesteld, relatief zeer laag tarief) op aanvraag van de al dan niet lege vennootschappen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] opties op de uitgifte van zogeheten commerciële percelen verleend. Daarbij werd niet onderzocht of aan de daarvoor gestelde voorwaarden werd voldaan. Ook werden daarbij stukken ingediend waarmee door [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]/hun vennootschappen de indruk werd gewekt dat zij de intentie hadden om zelf projecten op de desbetreffende percelen te ontwikkelen, terwijl het eigenlijke doel was om, zodra de opties waren verleend, de aandelen van de vennootschappen te verkopen.
Relevante feiten en omstandigheden
De rechtspersoon [rechtspersoon 2] is op 15 september 2006 opgericht door [medeverdachte 1] en zijn vrouw, [medeverdachte 2].
De rechtspersoon [rechtspersoon 3] is op 6 november 2013 opgericht door [medeverdachte 3] en zijn toenmalige vriendin [medeverdachte 5].
Op 10 december 2014 heeft [medeverdachte 2], als directeur van [rechtspersoon 2], een aanvraagformulier voor een optie/erfpachtrecht ingevuld en ingediend bij de Directie Infrastructuur en Planning (hierna: DIP). Op het formulier staat dat een terrein wordt verzocht ter grootte van 3.000 m2 te Eagle/Palm Beach voor de ontwikkeling van een complex van 15 appartementen. Op dat moment waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de enige aandeelhouders in [rechtspersoon 2]. Door [medeverdachte 1] is een kopie van dit formulier bij het bureau van [verdachte] ingediend. Op 12 december 2014 is deze kopie door [verdachte] ondertekend met de notitie: “Dir DIP, akkoord cfm, gaarne uw medewerking”.
Bij brief van 27 januari 2015 heeft [medeverdachte 3] namens [rechtspersoon 3] een aanvraag voor het verkrijgen van een erfpachtrecht op een perceel te Eagle Beach bij het bureau van [verdachte] ingediend. Deze brief is op 25 januari 2015, vóór dagtekening van de brief, ingekomen bij het bureau van [verdachte] en op diezelfde dag door [verdachte] ondertekend met de notitie: “Dir DIP gaarne uw medewerking”.
Bij brieven gedateerd 1 april 2015 heeft [medeverdachte 6], de directeur van de DIP, de concept Ministeriële Beschikking (hierna: MB) ten behoeve van [rechtspersoon 2] en de concept MB ten behoeve van [rechtspersoon 3] naar [verdachte] gestuurd. Op de brief behorend bij de concept MB van [rechtspersoon 2] is een spoedstempel gezet die volgens de verklaringen van [medeverdachte 6] en [getuige 1] alleen op instructie van [verdachte] daar op kan zijn gezet. In de concept MB wordt ten behoeve van [rechtspersoon 2] het recht van optie op twee percelen te Eagle Beach (KV-1 en KV-2, totaal groot 4.586 m2) verleend. In de concept MB ten behoeve van [rechtspersoon 3] wordt het (aangrenzende) perceel (KV-3) toegekend. [verdachte] heeft op 7 april 2015 de MB’s ten behoeve van [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 3] ondertekend.
Op 23 juli 2015 heeft [medeverdachte 5] haar 99 aandelen in [rechtspersoon 3] overgedragen aan [medeverdachte 3], die daarvoor houder was van 1 aandeel. Vanaf dat moment is [medeverdachte 3] de enige aandeelhouder in [rechtspersoon 3].
Op 24 juli 2015 is door zowel [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] namens [rechtspersoon 2], als [medeverdachte 3] namens [rechtspersoon 3] een ‘one time listing agreement’ met makelaar Spazio Realty getekend, voor de verkoop van hun aandelen en daarmee de opties op de percelen KV-1, KV-2 en KV-3 aan [getuige 2] of een aan hem gelieerde vennootschap, die later de Donaco Group blijkt te zijn. Vervolgens wordt op 26 juli 2015 overeenkomstig voornoemde ‘one time listing agreements’ door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] namens [rechtspersoon 2], en [medeverdachte 3] namens [rechtspersoon 3] een intentieverklaring getekend met [getuige 2] om de aandelen te verkopen. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat [medeverdachte 3] een kopie van de MB van [rechtspersoon 3] heeft getoond aan [getuige 2] voordat de intentieverklaring door hen werd ondertekend, terwijl uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 3] op dat moment nog niet aan de betalingsplicht had voldaan en hij deze kopie dus alleen kan hebben ontvangen van (het bureau van) [verdachte]. Voor [rechtspersoon 2] werd de koopprijs van de aandelen gesteld op USD 1.842.496,- en voor [rechtspersoon 3] op USD 1.707.504,-. In beide ‘one time listing agreements’ is vermeld dat [getuige 2] eenzelfde soort intentieverklaring met de ander aanging.
Vervolgens hebben [medeverdachte 2] namens [rechtspersoon 2] en [medeverdachte 3] namens [rechtspersoon 3] per brief van 28 juli 2015 aan [verdachte] verzocht om één gezamenlijk project op de verkregen percelen te mogen ontwikkelen en om daartoe de MB’s te synchroniseren. Verder hebben zij verzocht om te bepalen dat zes bouwlagen mogen worden gerealiseerd. De verzoekbrief is op dezelfde dag op het bureau van [verdachte] ingekomen en door [verdachte] ondertekend met de notitie: “Dir DIP, akkoord cfm, gaarne uw medewerking”.
Op 22 september 2015 hebben [medeverdachte 2] namens [rechtspersoon 2], en [medeverdachte 3] namens [rechtspersoon 3], per brief een verzoek ingediend bij [verdachte] om – anders dan hun verzoek van 28 juli 2015 – de opties samen te voegen op naam van [rechtspersoon 2]. De brief is op 24 september 2015 bij het bureau van [verdachte] ingekomen en op dezelfde dag door [verdachte] ondertekend met de notitie: “Dir DIP, dezerzijds akkoord, gaarne uw medewerking”.
[medeverdachte 6] heeft op 17 november 2015 positief geadviseerd aan [verdachte] over het uitgeven van één optierecht aan [rechtspersoon 2]. Op 25 november 2015 heeft [verdachte] de optiebeschikking ten behoeve van [rechtspersoon 2] ondertekend.
Op 2 maart 2016 zijn [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tot een overeenkomst gekomen met [getuige 2] namens de Donaco Group over de verkoop van de aandelen in [rechtspersoon 2]. Kort daarvoor was [medeverdachte 3] ook aandeelhouder geworden in [rechtspersoon 2].
Op 17 oktober 2016 heeft [medeverdachte 6] de aanbiedingsbrief met betrekking tot de erfpachtverlening aan [rechtspersoon 2] naar [verdachte] gestuurd. Op 1 november 2016 heeft [verdachte] de overeenkomst tot erfpacht ondertekend. Op 30 november 2016 is de overeenkomst gepasseerd bij de notaris.
In het dossier bevindt zich verder een door alle betrokkenen getekende, maar ongedateerde, ‘deed of share transfer’ waaruit blijkt dat alle aandelen door de Donaco Group zijn gekocht.
Aan de aandeelhouders in [rechtspersoon 2] zijn de volgende bedragen betaald:
  • 958.500,- USD aan [medeverdachte 1];
  • 816.600,- USD aan [medeverdachte 2];
  • 319.500,- USD aan [medeverdachte 9];
  • 71.000,- USD aan [getuige 5];
  • 1.384.500,- USD aan [medeverdachte 3].
Is sprake van oplichting?
Ter beoordeling staat of voornoemde gang van zaken bij de aanvragen van de optie/erfpachtrechten in het zaaksdossier [rechtspersoon 2]/[rechtspersoon 3], gekwalificeerd kan worden als oplichting van het Land. Het Hof overweegt hierover als volgt.
Voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in de wet genoemde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is ‘bewogen’ tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen. Oplichting in de zin van de wet is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer – gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken – de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
Ten aanzien van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn – kort samengevat – als feitelijke handelingen het indienen van verzoeken namens [rechtspersoon 2]/[rechtspersoon 3] voor of met betrekking tot (opties op) erfpachtgronden ten laste gelegd, alsmede het indienen van stukken die – zo begrijpt het Hof – door de koper van de aandelen werden aangeleverd nadat de optie aan de rechtspersoon was verleend. Naar het oordeel van het Hof kunnen deze feitelijke handelingen op zichzelf niet worden aangemerkt als oplichtingsmiddelen, ook niet als de medeverdachten – als vrienden c.q. goede bekenden van [verdachte] - bij de behandeling van hun aanvragen een voorkeursbehandeling zouden hebben gekregen van [verdachte].
Dat kan anders zijn indien vast komt te staan dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] nimmer van plan waren om de projecten zelf te ontwikkelen, maar van meet af aan met [verdachte] hebben samengespannen om de optie(s) te verkrijgen, enkel met het doel om die optie(s) voor een aanzienlijk bedrag door te verkopen.
Het bedrieglijk handelen is met andere woorden niet gelegen in het speculeren met erfpachtgronden door de medeverdachten, maar betrof in de kern genomen de veronderstelde samenzwering met de verdachte, die met name daarin bestond dat het beleid van de DIP – dat was bedoeld om grondspeculatie te voorkomen – werd omzeild, waardoor het Land werd bewogen tot de afgifte van het optie-/erfpachtrecht.
Naar het oordeel van het Hof is dat in de onderhavige zaak onvoldoende vast komen te staan.
Zo kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nimmer van plan waren om met [rechtspersoon 2] een project op de door hen initieel aangevraagde terreinen te ontwikkelen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij al sinds de jaren ’80 actief is op het gebied van onroerend goed en dat hij meerdere projecten heeft ontwikkeld. Reeds in 2006 heeft hij samen met [medeverdachte 2] [rechtspersoon 2] opgericht, waarna zij namens [rechtspersoon 2] een appartementencomplex gelegen te Cumana hebben gekocht. Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij met [medeverdachte 2] een appartementencomplex wilde ontwikkelen voor het luxere segment. Dit nieuwe appartementencomplex zou deels gefinancierd worden met de opbrengst van de verkoop van het appartementencomplex te Cumana, aldus [medeverdachte 1]. Kort nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een aanvraag voor een erfpachtterrein voor het ontwikkelen van een appartementencomplex hadden ingediend, is het appartementencomplex te Cumana op 22 januari 2015 ook daadwerkelijk verkocht. Dat de opbrengst van het appartementencomplex onvoldoende was om een nieuw appartementencomplex te ontwikkelen, reden waarom [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar eigen zeggen op zoek waren gegaan naar investeerders, maakt niet dat zij nimmer de intentie hadden om zelf een project te ontwikkelen. Dat geldt evenmin voor de omstandigheid dat [verdachte] de aanvraagbrief van [rechtspersoon 2] heeft ondertekend met de notitie ‘akkoord conform’ en de concept MB op zijn instructie met spoed van de DIP naar hem is verstuurd, alsmede dat twee percelen zijn toegekend terwijl om één perceel is verzocht. Daar komt bij dat – anders dan in de zaaksdossiers [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5] – niet is gebleken dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al vóór het indienen van de aanvraag tot het verlenen van een optie bezig waren om de aandelen van de optie verkrijgende vennootschap te verkopen.
Eveneens kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] nimmer van plan was om met [rechtspersoon 3] een project op het door hem initieel aangevraagde terrein te ontwikkelen. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zich bezig houdt met het ontwikkelen van projecten. Reeds in 2013 heeft hij samen met [medeverdachte 5], zijn toenmalige vriendin, [rechtspersoon 3] opgericht. Dit was volgens [medeverdachte 3] in het begin van zijn carrière als ontwikkelaar. [1] Dit wordt ondersteund door [medeverdachte 5], die heeft verklaard dat [medeverdachte 3] in die periode nog bezig was met het leren over vastgoed. [2] [medeverdachte 3] heeft voorts verklaard dat het project van [rechtspersoon 3] gefinancierd zou worden door zijn (vermogende) familie, maar dat deze – nadat [medeverdachte 3] de aanvraag voor een optie had ingediend – door een ruzie heeft besloten om daar niet mee door te gaan. Het Hof acht deze verklaring niet onaannemelijk, nu de verklaring van [medeverdachte 3] wordt ondersteund door de verklaringen van zijn vader, [getuige 11], en [medeverdachte 5], terwijl ook niet anderszins van het tegendeel is gebleken. Nu niet is komen vast te staan dat [rechtspersoon 3] ten tijde van de aanvraag niet over financiële middelen kon beschikken om een project te ontwikkelen, kan ook op basis daarvan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] nimmer van plan was om een project op het verkregen perceel te ontwikkelen. Daar komt bij dat – anders dan in de zaaksdossiers [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5] – niet is gebleken dat [medeverdachte 3] al vóór het indienen van de aanvraag bezig was om de nog te verkrijgen optie te verkopen.
Wel kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] kort nadat de opties aan [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 3] waren verleend het plan hebben opgevat om de verkregen opties samen te voegen, zodat de (samengevoegde) optie doorverkocht kon worden aan een derde partij. Daarbij geldt dat zij al bezig waren met het verkopen van de opties van [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 3], vóórdat zij het verzoek om de opties samen te voegen hadden ingediend bij [verdachte]. Naar het oordeel van het Hof kan daaruit echter onvoldoende worden afgeleid dat sprake was van een samenzwering met [verdachte], waarbij het Hof in aanmerking neemt dat deze situatie in die zin wezenlijk verschilt met die in de zaaksdossiers [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5], dat de vennootschappen van [medeverdachte 10] in het geheel nog niet over een optie beschikten op het moment dat werd gesproken over de verkoop van de aandelen.
Voorts blijkt weliswaar uit het dossier dat [medeverdachte 3] reeds over een kopie van de MB beschikte om de verkoop van de aandelen in [rechtspersoon 3] zeker te stellen, terwijl hij die alleen van (het bureau van) [verdachte] kan hebben ontvangen, maar dat is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [verdachte] ervan op de hoogte was dat de opties na samenvoeging verkocht zouden worden aan een derde. Daarnaast blijkt uit het dossier niet – anders dan in de zaaksdossiers [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5] – dat [verdachte] geld heeft ontvangen van de medeverdachten in ruil voor het verlenen van de samengevoegde optie, zodat ook op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een samenzwering met [verdachte] om het Land te bewegen tot de afgifte van het optierecht.
Ook overigens bevat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs. Naar het oordeel van het Hof kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Gelet hierop kan de onder 4 ten laste gelegde misbruik van functie ten aanzien van zaaksdossier [rechtspersoon 2] eveneens niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
8.2.
Feit 3 partieel (passieve omkoping) en 4 partieel (misbruik van functie) inzake zaaksdossier [de stichting]
Onder feit 3 is aan de verdachte een aantal verdenkingen van omkoping ten laste gelegd. Het Hof komt tot een vrijspraak van de ten laste gelegde omkopingsverwijten die hun grondslag vinden in de deeldossiers [medeverdachte 11] en [rechtspersoon 1] van het zaaksdossier [de stichting]. In deze deeldossiers is steeds sprake van de volgende min of meer vergelijkbare casuïstiek.
Ondernemer [medeverdachte 11] (via aan hem gelieerde rechtspersonen) en de rechtspersoon [rechtspersoon 1] (hierna: [rechtspersoon 1]) hebben in de periode dat de verdachte minister was, en hij uit dien hoofde eindverantwoordelijk was voor de uitgifte van erfpachtrechten, donaties gedaan aan de stichting [de stichting], de politieke stichting van de verdachte. [de stichting] is opgericht met als doelstelling: het bijeenbrengen, administreren, beheren en aanwenden van de fondsen die bestemd zijn voor de verkiezingscampagne van [verdachte]. Het Hof stelt vast dat [verdachte] de feitelijk belanghebbende van de stichting was.
Het Hof overweegt dat een donatie aan die stichting in casu gelijkgesteld moet worden aan een gift aan de verdachte, aangezien deze voor hem enige waarde vertegenwoordigt. In de periode dat genoemde (rechts)personen deze donaties deden, hebben zij ook (wijzigings)verzoeken ingediend ten aanzien van erfpachtrechten.
Het verweer is gevoerd dat de aan de stichting van de verdachte betaalde bedragen slechts het karakter hadden van donaties en dat een dergelijke vorm van sponsoring of fundraising van oudsher gebruikelijk en toelaatbaar is. Daaraan is de conclusie verbonden dat aan het feit van de diverse betalingen niet de conclusie van passieve omkoping kan worden verbonden, zodat vrijspraak moet volgen.
Het Hof stelt voorop dat politici en politieke partijen onmisbaar zijn in een democratie. Zij verwoorden de wensen en opvattingen die in de maatschappij leven en vormen een brug tussen de samenleving en de politieke besluitvorming. Worteling van de politieke partij in de maatschappij is daarbij van groot belang. Dat particulieren of bedrijven bereid zijn een politieke partij financieel te ondersteunen, kan een uiting zijn van die maatschappelijke worteling. Voor het doneren aan een politicus of een partij kunnen verschillende motieven bestaan, variërend van het eens zijn met een standpunt van een politicus of partij tot de hoop om invloed te kunnen hebben op de koers van een partij. Motieven die op zichzelf, uiteraard binnen de grenzen van de wet, volledig legitiem zijn.
Het is in Aruba een maatschappelijk gegeven dat politici – in ieder geval ten dele - afhankelijk zijn van derden, met name ondernemers, bij het werven van fondsen voor politieke activiteiten. Dit is nog sterker het geval in verkiezingstijd, waarin veel kosten moeten worden gemaakt in verband met het voeren van campagne. Daarbij ontbrak destijds een wettelijke regeling omtrent de donaties die door derden aan de stichtingen van politici en politieke partijen konden worden gedaan. Zo was geen maximum gesteld aan het te doneren bedrag en mocht een donateur anoniem blijven. Onderlinge afspraken tussen de politieke partijen inzake hun financiering bestonden ook niet. Dat betekent dat het beoordelingskader voor wat betreft de bestaande regulering slechts gevormd wordt door hetgeen gebruikelijk was en dan nog slechts voor zover dat ter terechtzitting is gebleken of als feit van algemene bekendheid kan worden aangemerkt.
In landen waar wel sprake is van een wettelijke regeling van de financiering van politieke partijen (bijvoorbeeld Nederland, België, Duitsland, Verenigde Staten van Amerika) varieert deze regeling van beperkt (slechts de subsidiëring door de overheid) tot uitgebreid (de gehele financiering). Gemeenschappelijk is echter dat de regeling voortkomt uit de behoefte zoveel mogelijk te voorkomen dat volksvertegenwoordigers bij hun oordeelsvorming worden beïnvloed door eigen financiële belangen of die van hun partij. Die gedachte ligt eveneens ten grondslag aan de strafbaarstelling van passieve omkoping. Deze zaak draait om de vraag waar de grens ligt tussen geoorloofde donaties en passieve omkoping.
De oude wetgeving (art. 378/379 (oud) Sr) bepaalt – voor zover hier relevant – dat strafbaar is de ambtenaar die een gift aanneemt, wetende dat de gift hem wordt gedaan teneinde hem te bewegen om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, of dat de gift hem wordt gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn bediening is gedaan. De huidige wetgeving (art. 2:350/2:351 Sr) – die op 15 februari 2014 in werking is getreden – bepaalt dat eveneens strafbaar is de ambtenaar die dat redelijkerwijs moest vermoeden. De wet legt aldus een direct verband tussen de gift en de wetenschap, dan wel het redelijkerwijs vermoeden, dat een bepaalde ambtshandeling (in ruil daarvoor) wordt verlangd. Indien dat verband aanwezig is kan van een geoorloofde donatie niet meer gesproken worden, maar is sprake van een ambtenaar die zich laat omkopen.
Deeldossier [medeverdachte 11]
[medeverdachte 11] was in de ten laste gelegde periode, voor zover hier relevant, de ultimate benificial owner van de rechtspersonen: [rechtspersoon 6], [rechtspersoon 7] en [rechtspersoon 8].
In 2013, verspreid over de maanden juni, augustus, september en november, dus in de periode rond de parlementsverkiezingen, hebben [rechtspersoon 6] en [rechtspersoon 7] door middel van cheques, en eenmalig via een banktransfer, geldbedragen aan de stichting [de stichting] overgemaakt. In totaal hebben voornoemde rechtspersonen in die periode een bedrag van Afl. 92.500,- aan de stichting [de stichting] overgemaakt.
Voorts staat vast, voor zover hier relevant, dat [rechtspersoon 6] een aanvraag voor een erfpachtrecht heeft gedaan op 24 juli 2013 en [rechtspersoon 8] op 13 augustus 2013.
Naar het oordeel van het Hof blijkt uit voornoemde feiten en omstandigheden onvoldoende dat de verdachte de donaties heeft aangenomen, wetende dat mogelijk een bepaalde ambtshandeling (in ruil daarvoor) werd verlangd. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat uit het dossier niet blijkt dat de aanvraag voor een erfpachtrecht van [rechtspersoon 6] van 24 juli 2013 is toegewezen. Wel kan worden vastgesteld dat de verdachte het verzoek tot verlening van een erfpachtrecht van [rechtspersoon 8] heeft toegewezen. Uit de gang van zaken rond die aanvraag is het Hof echter niet gebleken van onregelmatigheden op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat de verdachte de donaties heeft aangenomen in ruil voor het toewijzen van die aanvraag. In tegendeel, het heeft meer dan vier jaar geduurd voordat de overeenkomst tot erfpacht is gesloten.
De enkele omstandigheid dat de donaties van [rechtspersoon 6] en [rechtspersoon 7] in die periode (2013) hoger waren dan in de verkiezingsperiode daarvoor (2009) en daarna (2017) maakt het vorenstaande niet anders. Dat [rechtspersoon 6] ook nog ruim een maand ná de verkiezingen een geldbedrag van Afl. 25.000,- heeft overgemaakt, is eveneens onvoldoende. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de stichting tussen de verkiezingen door (hoge) kosten maakte, terwijl bovendien ook drie andere vennootschappen na de verkiezingen (op 3 en 11 oktober 2013) gelden per cheque (Afl. 7.500,- en Afl. 10.000,-) en transfer (Afl. 5.000,-) hebben overgemaakt aan de stichting.
Ook overigens bevat het dossier onvoldoende bewijs dat [verdachte] (via zijn stichting) donaties heeft aangenomen, wetende dat die donaties hem (mogelijk) werden gedaan in ruil voor een voorkeursbehandeling. Evenmin kan worden vastgesteld dat de donaties zijn gedaan ten gevolge of naar aanleiding van een voorkeursbehandeling.
Deeldossier [rechtspersoon 1]
[rechtspersoon 1] is de eigenaar van het Holiday Inn Resort & Casino in Aruba. Namens [rechtspersoon 1] heeft mr. [getuige 7] op 2 december 2015 een verzoek aan [verdachte] gedaan tot aanpassing van de reeds bestaande erfpachtvoorwaarden en de verlenging van de erfpachttermijn. Daarnaast werd toestemming gevraagd voor uitbreiding van het hotel.
Per brief van 28 december 2015 heeft de verdachte aan mr. [getuige 7] bericht dat hij in principe akkoord is met voornoemd verzoek, maar dat over de voorwaarden moet worden onderhandeld met de DIP.
Op 1 juli 2017 is de overeenkomst tot splitsing, prijsgeving en vestiging van erfpacht ondertekend door [rechtspersoon 1], vertegenwoordigd door haar directeuren, en het Land, vertegenwoordigd door de verdachte. Voorts blijkt uit een overeenkomst van oktober 2017 dat enkele voorwaarden ten opzichte van de overeenkomst van 1 juli 2017 zijn gewijzigd.
In de tussenliggende periode, namelijk in september 2017, heeft [rechtspersoon 1] vier keer, kort na elkaar, cheques met een waarde van telkens Afl. 10.000,- uitgeschreven ten behoeve van de politieke stichting van de verdachte.
Het Hof overweegt als volgt.
Het Hof stelt vast dat de donaties zeer kort zijn gevolgd nadat de verdachte zijn medewerking heeft verleend aan een verzoek ten aanzien van het bestaande erfpachtrecht van [rechtspersoon 1], en zeer kort voordat hij zijn medewerking heeft verleend aan een ander verzoek met betrekking tot dat erfpachtrecht. Anders dan het Gerecht, kan het Hof uit de zeer korte tijdspanne tussen de donaties en de door de verdachte verleende medewerking aan de aanvragen onvoldoende afleiden dat de verdachte de donaties heeft aangenomen, terwijl hij minst genomen redelijkerwijs moest vermoeden dat die donaties (mogelijk) werden gedaan in ruil voor een bepaalde ambtshandeling. Evenmin kan dat worden geconcludeerd op grond van de gang van zaken rond die aanvragen, nu het Hof niet is gebleken van onregelmatigheden die tot die conclusie zouden kunnen leiden. Ook overigens bevat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs.
Conclusie
Op grond van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien kan naar het oordeel van het Hof niet worden vastgesteld dat de verdachte zich ten aanzien van het zaaksdossier [de stichting] ([medeverdachte 11] en [rechtspersoon 1]) schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 ten laste gelegde passieve omkoping. Gelet hierop kan de onder 4 ten laste gelegde misbruik van functie ten aanzien van dit zaaksdossier evenmin wettig en overtuigend worden bewezen. Het Hof spreekt de verdachte daarom hiervan vrij.
9.
Bewezenverklaring
Het Hof acht – op grond van de inhoud van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, en met eenparigheid van stemmen – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 partieel, 4 partieel en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.Oplichting

hij op meer tijdstippen in de periode van 15 februari 2014 tot en met maart 2017 te Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het land Aruba, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten:
(zaaksdossier [rechtspersoon 5])
- de afgifte van een Ministeriële Beschikking waarbij een optierecht op twee percelen domeingrond gelegen te Wayaca, kadastraal bekend als T-2312 en T-2314, wordt verleend en/of
- het aangaan van een overeenkomst met [rechtspersoon 5] tot vestiging van erfpacht op de percelen gelegen te Wayaca, kadastraal bekend als T-2312 en T-2314,
(zaaksdossier [rechtspersoon 4])
- de afgifte van een Ministeriële Beschikking waarbij een optierecht op het perceel, kadastraal bekend als K-3866 te Eagle Beach, wordt verleend en/of
- het aangaan van een overeenkomst met [rechtspersoon 4] tot vestiging van erfpacht op het perceel, kadastraal bekend als K-3866 te Eagle Beach,
hebbende hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n), (telkens) met bovenomschreven oogmerk, zakelijk weergegeven, valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als volgt gehandeld:
- namens [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 4] zijn aanvragen voor het verkrijgen van een erfpacht op genoemde percelen ingediend en
- namens [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 4] stukken ingediend ter onderbouwing van deze aanvragen waarmee zij valselijk de
indrukhebben gewekt dat zij,
medeverdachte [medeverdachte 10],zelf als eigenaar van [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 4] een project op de genoemde percelen wilde en ging ontwikkelen en
- verdachte heeft geld ontvangen van medeverdachte [medeverdachte 10] en
- door medeverdachte [medeverdachte 6] en/of de Directie infrastructuur & Planning (DIP) werd niet onderzocht of deze aanvragen voldeden aan de voorwaarden
,zoals omschreven in het destijds geldende beleid, zoals omschreven in de brochure “optie ten behoeve van projecten voor commerciële, toeristische en industriële doeleinden” die daarvoor door de DIP was opgesteld en
- door verdachte werd niet onderzocht of getoetst of deze aanvragen voldeden aan genoemde voorwaarden voor de optieverlening en/of erfpachtvestiging en werden deze aanvragen op dezelfde dag althans zeer korte tijd na binnenkomst van de aanvragen geaccordeerd door verdachte en ter verdere afhandeling naar medeverdachte [medeverdachte 6] gestuurd en
- door medeverdachte [medeverdachte 6] werd vervolgens medewerking verleend aan het akkoord geven door verdachte op genoemde aanvragen en een Ministeriële Beschikking voor een optierecht en/of een overeenkomst tot vestiging van erfpacht opgesteld met betrekking tot genoemde percelen en ter accordering en ondertekening aan verdachte voorgelegd, en
- door verdachte werd een Ministeriële Beschikking voor een optierecht verleend aan en namens het land Aruba een overeenkomst tot vestiging erfpacht aangegaan met [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 4] met betrekking tot genoemde percelen,
waardoor de aandelen in en de waarde van de bedrijven [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 4] van [medeverdachte 10] aanzienlijk stegen en/of [medeverdachte 10] aanzienlijk werd verrijkt terwijl [medeverdachte 10] nimmer de intentie had de projecten zelf uit te voeren en de percelen zelf te ontwikkelen en de percelen ook nimmer zelf
heeftontwikkeld en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 6] nimmer hebben gecontroleerd en/of onderzocht of aan de genoemde voorwaarden werd voldaan, en
aldus doende heeft verdachte zich voorgedaan als een betrouwbare en integere Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Integratie en Infrastructuur, waardoor het land Aruba werd bewogen tot de afgifte van bovengenoemde goederen.

3.Passieve omkoping

hij op meer tijdstippen in de periode van 15 februari 2014 tot en met 19 oktober 2019 te Aruba in zijn hoedanigheid van Minister van Infrastructuur, Integratie en Ruimtelijke Ordening van
personen en/of
aan die personen gelieerde rechtspersonen, namelijk:
Zaaksdossier [rechtspersoon 5]
[medeverdachte 10] en
Zaaksdossier [medeverdachte 4]
[medeverdachte 4] en/of [rechtspersoon 9]
een of meer giften, namelijk,
een geldbedrag en betalingen
voor deaanleg/bouw van een
gym,een toegangshek en
eenandere verbouwing aan zijn woning (de tuin) aan de [adres],
heeft aangenomen
terwijl hij telkens wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften, hem werden gedaan, teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan
namelijk (telkens)
(a)
het verstrekken dan wel wijzigen van opties op (commerciële) erfpachtrechten en/of het uitvaardingen van Ministeriele beschikking waarbij een optie voor een erfpacht wordt verstrekt en/of het aangaan van een overeenkomst tot vestiging van een erfpacht door verdachte als Minister van Infrastructuur, Integratie en Ruimtelijke Ordening, althans het Land Aruba,
en/of
(b)
het (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen en/of het geven van een voorkeursbehandeling aan voormelde (rechts)personen en/of het laten ontstaan, in stand houden, onderhouden en/of verbeteren van een relatie tussen hem en voormelde (rechts)personen waarin hij niet meer zo vrij, onbeïnvloed, onafhankelijk en/of objectief
was/konzijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot voormelde (rechts)personen als in het geval dat hij die giften, niet had aangenomen;

4.Misbruik van functie

hij in de periode van 15 februari 2014 tot en met 1 september 2017 te Aruba, in zijn hoedanigheid van Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Integratie en Infrastructuur, opzettelijk met misbruik van zijn functie iets heeft gedaan en/of heeft nagelaten te doen teneinde enig voordeel voor hem en/of een ander te verkrijgen, namelijk:
- giften aangenomen van [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 4] en/of [rechtspersoon 9] die hem werden gegeven met de bedoeling een voorkeursbehandeling te krijgen bij het verlenen en/of wijzigen van optierechten en/of erfpachtrechten
en/of
- een voorkeursbehandeling gegeven door een aanvraagbrief en
/ofeen Ministeriele Beschikking voor het verlenen en/of wijzigen van een optierecht van erfpacht op de aangevraagde percelen zonder (enige) controle en
/of(enig) onderzoek te (laten) verrichten om te controleren of deze aanvragen voldeden aan de in de (pre)optiefase gestelde voorwaarden geaccordeerd en
/ofondertekend ten gunste van en
/of
- een overeenkomst tot vestiging en/of wijziging van een erfpacht op de verzochte percelen aangegaan met
Zaaksdossier [rechtspersoon 5]
[rechtspersoon 5] en/of [medeverdachte 10]
Zaaksdossier [rechtspersoon 4]
[rechtspersoon 4] en/of [medeverdachte 10]
Zaaksdossier [medeverdachte 4]
[medeverdachte 4] en/of [betrokkene 1] en/of [rechtspersoon 9] en/of [rechtspersoon 10] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of [rechtspersoon 13]
waardoor aan genoemde perso(o)n(en) en/of bedrij(f)(ven) telkens een of meer optierecht(en) werd(en) verleend en/of gewijzigd en/of een erfpachtrecht werd(en) verstrekt en/of waardoor deze perso(o)n(en) en/of bedrijven onrechtvaardig en/of aanzienlijk werd(en) verrijkt.

5.Verduistering

dat hij in de periode van 01 januari 2015 tot en met 01 januari 2016 te Aruba, opzettelijk
eengeldbedrag, toebehorende aan de stichting [de stichting], welk geldbedrag verdachte als (feitelijk) beleidsbepaler/beheerder,
en(uiteindelijk) belanghebbende van die Stichting, onder zich heeft, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
namelijk:
- Een cheque d.d. 9 juni 2015 uitgeschreven ten behoeve van Nautilus Travel & Trading a AWG 11.375,50.
Het Hof acht niet bewezen wat de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
10.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat (bijlage 2, pagina’s doorgenummerd) en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
In de bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar ambtsedige en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, die onderdeel uitmaken van het strafdossier Avestrus.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Aruba.
11.
Bewijsoverwegingen
11.1.
Feit 1 (medeplegen van oplichting), 3 partieel (passieve omkoping) en 4 partieel (misbruik van functie) inzake zaaksdossiers [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5]
De verdenking zoals weergegeven in de tenlastelegging, gelezen tegen de achtergrond van het dossier, is dat hij tezamen en in vereniging met de aan de AVP gelieerde en hem goed bekende [medeverdachte 10] (en de vennootschappen [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5], waarvan [medeverdachte 10] de aandelen hield) het Land Aruba heeft opgelicht, in die zin dat in onderlinge afstemming, volgens een zelfde werkwijze waaraan zij ieder hun bijdrage leverden, als volgt is gehandeld. [verdachte] heeft (tegen een wettelijk vastgesteld, relatief zeer laag tarief) op aanvraag van de (lege) vennootschappen van [medeverdachte 10] opties op de uitgifte van zogeheten commerciële percelen verleend. Daarbij werd niet onderzocht of aan de daarvoor gestelde voorwaarden werd voldaan. Ook werden daarbij stukken ingediend waarmee door [medeverdachte 10]/haar vennootschappen de indruk werd gewekt zij de intentie hadden om zelf projecten op de desbetreffende percelen te ontwikkelen, terwijl het eigenlijke doel was om, zodra de opties waren verleend, de aandelen van de vennootschappen te verkopen.
Op die manier zou het Land zijn bewogen tot afgifte van de optie en later het recht van erfpacht, en zou – zoals bij de verkoop van de aandelen van de vennootschappen aan derden op basis van de werkelijke marktwaarde van de desbetreffende opties bleek - de waarde van die aandelen aanzienlijk zijn gestegen, waardoor [medeverdachte 10] aanzienlijk is verrijkt, van welke verrijking ook [verdachte] heeft geprofiteerd. Het resultaat van deze werkwijze, waarbij genoemde vennootschappen – als lege huls - tussen de minister als optieverlener en de feitelijke ontwikkelaars van de percelen werden gepositioneerd, is dat de werkelijke ontwikkelaars een aanzienlijk hoger bedrag voor de optie/erfpachtrechten hebben moeten betalen dan het geval was geweest zonder de tussenkomst van deze vennootschappen, gelden die niet aan de te ontwikkelen projecten zelf hebben kunnen worden besteed, maar in de zak van [medeverdachte 10] en [verdachte] zelf zijn gevloeid.
Uitgifteproces opties
Alvorens in te gaan op de concrete gang van zaken in de desbetreffende zaaksdossiers acht het Hof het dienstig om het uitgifteproces van optie-/erfpachtrechten tijdens het bewind van [verdachte] als minister weer te geven.
Burgers en ondernemers die in aanmerking wensten te komen voor een erfpachtrecht op domeingrond moesten zich volgens artikel 4 Landsverordening uitgifte eigendommen (LUE), met een verzoekschrift wenden tot de minister van Publieke Werken en Volksgezondheid. Ingevolge artikel 25a jo. 25c LUE werd een optie op een erfpachtrecht verleend onder de voorwaarden door de minister van Publieke Werken en Volksgezondheid in elk afzonderlijk geval te stellen. Het optierecht gaf de optiehouder het recht van eerste keuze om een erfpachtovereenkomst met het Land te sluiten voor een bepaald perceel. De betreffende minister, [verdachte] (na een herverdeling van portefeuilles), was op grond van de LUE eindverantwoordelijk en bevoegd om (commerciële) opties/erfpachtrechten op domeingrond uit te geven.
In 2006 is de Landsverordening Ruimtelijke Ontwikkeling (LRO) in werking getreden met als doel het gebruik van de grond en ruimte in Aruba beter te kunnen sturen. In deze Landsverordening werd de mogelijkheid geboden om een Ruimtelijk Ontwikkelingsplan (ROP) in te voeren, waarin de overheid de gewenste ontwikkeling voor de komende 10 jaar aan kon geven. In 2009 is het eerste ROP vastgesteld.
Het Hof stelt vast dat noch in de LUE, noch in de LRO, noch in het ROP 2009 wordt voorgeschreven aan welke eisen moest worden voldaan om in aanmerking te komen voor een optie-/erfpachtrecht.
In de ambtsperiode van [verdachte] was de Directie Infrastructuur en Planning (hierna: DIP) als ambtelijke organisatie belast met het in behandeling nemen en het begeleiden van het proces rondom de uitgifte van opties/erfpachtrechten. In de brochure van de DIP staat dat aanvragers hun verzoek moeten richten aan de minister van Onderwijs, Sociale Zaken en Infrastructuur, [verdachte] (na wederom een herverdeling van portefeuilles), door tussenkomst van de directeur van de DIP. Verder wordt in deze brochure weergegeven dat in het verzoek tot het verlenen van een optie de volgende punten moeten worden geadresseerd:
een beschrijving van het project (op twee A4-tjes);
type project;
de grootte van het benodigde terrein;
locatie voorkeur;
gemoeide investering;
wijze van financiering;
eventuele schetstekeningen.
Deze voorwaarden stonden ook vermeld op het formulier optie/erfpacht van de DIP. Na verlening van de optie dienden volgens deze brochure binnen de eerste optietermijn van zes maanden de volgende documenten ter goedkeuring aan de Minister te worden overgelegd:
een situatie-indeling (‘lay-out’) van het project;
de gedetailleerde bouwtekeningen;
een haalbaarheidsstudie;
een specificatie van de investering die met het project gemoeid is;
en omschrijving van de wijze waarop de financiering van het project zal geschieden en authentieke bewijsstukken dat deze financiering gegarandeerd is;
een bouwtijdschema;
een Milieu Effecten Rapport;
een Social Economic Impact Assessment.
[getuige 1], vanaf 2010 tot april 2014 als team coördinator Instellingen, Commercie, Toerisme, Recreatie en ‘Niet-verleenbaar’ (verder: ICTRN) bij de DIP belast met commerciële terreinen, heeft verklaard dat dit beleid is opgesteld om grondspeculatie te voorkomen. [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris over de pre-optiefase, dus de fase voorafgaand aan de optieverlening, verklaard dat de DIP in die fase nog niet heel streng is, maar dat dit wel een belangrijke fase is waarin serieuze en niet-serieuze aanvragers worden gefilterd.
Getuige [getuige 18], van 2005 tot en met 2010 directeur van de DIP, heeft over deze brochure verklaard: “Het is eigenlijk een standaard beleid dat al jaren ingevoerd is, al in 2008. Het probleem is niet dat er geen beleid is, het probleem is dat men zich niet aan het beleid houdt.”
Het Hof concludeert dat er weliswaar beleid bestond met betrekking tot de punten die in de aanvraag van een optie moesten worden geadresseerd en de voorwaarden waaraan binnen de eerste optiefase moest worden voldaan, maar dat noch de LUE, noch de LRO, noch het ROP, noch het beleid terzake optie/erfpacht aanvragen regels bevatten over de wijze waarop bij de verlening van opties op de uitgifte van gronden in erfpacht de keuze wordt gemaakt tussen verschillende in aanmerking komende aanvragers.
Dat dit, zoals door [verdachte] is betoogd, en ook in genoemde brochure staat vermeld, zonder aanzien des persoons gebeurde op basis van een systeem van ‘first in, first out’, in die zin dat de eerste in aanmerking komende optie-aanvraag voor een bepaald terrein werd toegewezen indien aan de optievoorwaarden werd voldaan, is in het geheel niet aannemelijk geworden. Buiten het feit dat zich geen enkel document of andere verklaring in het dossier bevindt waaruit dat zou kunnen worden afgeleid, wordt dit weersproken door de hierna te bespreken verklaringen van [getuige 1], [medeverdachte 6] en [getuige 4], waaruit volgt dat de minister in feite een discretionaire bevoegdheid had – en benutte - om tot optieverlening over te gaan aan de aanvrager van zijn keuze.
Dit blijkt ook uit een e-mailbericht van [medeverdachte 7], de Chief of Staff van [verdachte], aan [medeverdachte 10] van 18 september 2014: “[medeverdachte 10], de terreinen die beschikbaar zijn: nummers 143, 144, 145 en 156. Volgens mij is elk ongeveer 5.000m2. Ik heb tegen [verdachte] en [medeverdachte 6] (Het Hof begrijpt: [verdachte] en [medeverdachte 6]) gezegd om nummer 143 voor jou te houden. Laat me weten of dat goed is en begin je brief op te stellen en doe een officiële aanvraag bij DIP.” Het Hof leidt hieruit af dat [verdachte], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] samenwerkten bij het reserveren van specifieke percelen voor specifieke personen en dat deze niet op basis van first in, first out op eerlijke wijze aan aanvragers werden toebedeeld.
In de praktijk bestonden er twee routes voor de indiening van optie/erfpachtaanvragen:
  • route 1: burgers/ondernemers vulden bij het kantoor van de DIP een aanvraagformulier voor een erfpachtrecht in;
  • route 2: burgers/ondernemers wendden zich met een aanvraagbrief direct tot (het kantoor van) de minister, die een notitie op de brief zette, deze ondertekende en de verzoekbrief vervolgens doorstuurde naar de DIP.
Volgens getuige [getuige 4], directeur van de DIP sinds 2018, wordt in de brochure over het indienen van verzoeken om een erfpachtrecht aan de minister bedoeld met “tussenkomst van de directeur van de DIP” dat een aanvraag die bij de directeur van de DIP binnenkomt wordt doorverwezen naar de minister en dat de minister bij een aanvraag die bij hem het advies van de directeur van de DIP vraagt.
In het geval de DIP op een aanvraag positief adviseerde, werd een concept van de ministeriële beschikking (hierna: MB) opgesteld waarin de optie aan de aanvrager werd verleend, waarna deze door de DIP met een begeleidende brief ter ondertekening naar de minister werd gestuurd. Hoewel het volgens [medeverdachte 6] niet gebruikelijk was om deze stukken met spoed naar (het bureau van) de minister te versturen, kon dat alleen op instructie van de minister.
Indien de minister de MB ondertekende, en daarmee de optie aan de aanvrager werd verleend, werd pas door de DIP aan de aanvrager een kopie van de MB verstrekt nadat de aanvrager de kosten van de optie had voldaan en het betalingsbewijs bij de DIP had ingediend. De MB werd dan voorzien van de nodige leges en zegels.
Het akkoord conform van de minister
In beide onderhavige zaken was sprake van rechtstreeks bij [verdachte] binnengekomen optie aanvragen, waarop [verdachte] de handgeschreven aantekening: “Dir DIP, akkoord cfm, gaarne uw medewerking” respectievelijk “akkoord cfm, gaarne uw medewerking” plaatste of liet plaatsen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij de aanvraagbrieven altijd doornam voordat hij deze ondertekende. [medeverdachte 7] heeft dat ook verklaard: “Je gaat niets zo blindelings ondertekenen. Zeker hij niet.” [medeverdachte 7] heeft voorts verklaard dat hij alles met [verdachte] besprak voordat hij iets uitvoerde. Hij handelt alleen op instructie van [verdachte] en geeft ook instructies van [verdachte] door aan [medeverdachte 6], de directeur van de DIP. Ook [medeverdachte 8], de secretaresse van [verdachte], heeft verklaard dat [medeverdachte 7] alleen in opdracht van [verdachte] kon handelen als het over het aanvragen van terreinen ging. Tot slot wordt dit ook bevestigd door [medeverdachte 6], die heeft verklaard dat hij alleen instructies opvolgt van de minister.
[getuige 1] was van 2010 tot april 2014 belast met de commerciële terreinen. Hij heeft verklaard dat hij met minister [verdachte] het gevoel had dat hij niet voor het volk werkte, maar voor een groep mensen. [getuige 1]: “Door de jaren heen zag ik telkens dat we alleen zijn mensen moesten helpen. Ik begon vragen te stellen waarom we weer precies deze mensen moesten helpen. Ik heb aangegeven dat ik niet kon werken op de manier die [medeverdachte 6] wilde. Toen kreeg ik geen projecten meer en werd in de hoek gezet. Het grote struikelblok was de financiering. Bij commerciële erfpacht moesten wij zeker weten dat de optiehouder wel een financiering kon krijgen.
[getuige 1] heeft voorts verklaard dat het normaal gesproken lang duurde om het akkoord van de minister te krijgen, soms wel jaren. [getuige 1]: “Als je wilde dat jouw zaak snel zou gaan, moest je regelen dat je snel een handtekening en akkoord van de minister kon krijgen. Mensen probeerden daarvoor afspraken met de minister te krijgen, maar je hebt niet zomaar een afspraak met de minister.”
Over de manier waarop de minister bepaalde wie wel en wie niet in aanmerking kwam voor een optie verklaart [getuige 1]: “Als de minister aan de DIP schreef: gaarne advies, dan wisten wij dat de minister advies wilde en dat wij moesten kijken of het overeenkwam met het ROP en dergelijke. Stond er echter al dat de minister akkoord gaf, dan wilde hij geen advies. De instructie “akkoord conform” geeft ons geen ruimte om te toetsen aan het beleid. De accordering van de minister maakte het verschil in uitkomst. Voor mij betekende het een instructie. Ik kon wel toetsen, maar dat was heel moeilijk. Ik zou een contra advies kunnen uitbrengen, maar dat was eigenlijk onbegonnen werk.”
[medeverdachte 6] had wekelijks contact met de minister over commerciële erfpachtterreinen. Hij heeft evenals [getuige 1] over de rol van [verdachte] verklaard dat als de minister “Dir DIP akoord cfm, gaarne uw medewerking” op de aanvraagbrief schreef, dit voor hem een duidelijke instructie was: “De accordering geeft aan dat de minister geen problemen heeft met deze aanvraag en hij zegt hiermee dat wij hiermee aan de gang moeten gaan. De minister zegt hiermee: ‘geef ze een optie’.” De aanvraag werd dan ook niet meer – zo blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 6] – getoetst aan de voorwaarden van de DIP in de pre-optiefase. [medeverdachte 6] heeft voorts verklaard dat er veel aanvragen voor commerciële terreinen op de plank lagen en dat er een achterstand was bij de erfpachtuitgifte van commerciële terreinen. Op de vraag hoe het kwam dat [medeverdachte 10] zo snel aan een terrein kwam terwijl het op Aruba algemeen bekend is dat het jaren duurde om een terrein te krijgen, antwoordt [medeverdachte 6]: “Het is meer dan duidelijk. Als je naar al de stukken kijkt, de accordering/instructie van de minister, kan je een conclusie trekken.”
Alleen [medeverdachte 6] en [getuige 1] konden een positief advies opstellen. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat hij op een gegeven moment aan de kant werd gezet, omdat [getuige 1] geen positief advies wilde geven als niet alle stukken aanwezig waren. [medeverdachte 6] heeft daarover verklaard dat [getuige 1] de opdrachten van de minister niet wilde uitvoeren, waarmee hij de aanvraagbrieven bedoelt waarop de accordering van de minister stond. Volgens [getuige 1] stelde [medeverdachte 6] in dat geval het positieve advies op, wat ook door [medeverdachte 6] is bevestigd.
[getuige 4] heeft verklaard dat hij bij zijn aantreden als directeur van de DIP in 2018 een lijst ontving van gevallen waarin men bezig was om terreinen in te trekken, omdat deze niet op de juiste wijze aan personen waren gegeven. Er werd met deze terreinen gespeculeerd. Men wilde deze hebben om door te verkopen. Hij kreeg bij DIP te horen dat men in het verleden “plat” was en dat de terreinen werden gegeven aan mensen aan wie men ze wilden geven. Het ging allemaal om geld, aldus [getuige 4]. Het viel hem op dat daarbij steeds bepaalde namen terugkwamen, waaronder de familie [medeverdachte 10] en [medeverdachte 4]. Je kon een briefje sturen naar de minister. Op dezelfde dag was die brief bij de DIP en op dezelfde dag kreeg diegene een optie, een akkoord. Er werd niet aan de optievoorwaaarden voldaan en werd de grond doorverkocht. Ook kreeg men oneigenlijke verlengingen. Het kan niet dat – zoals bij de vorige minister (het Hof begrijpt: [verdachte]) gebeurde, dat direct akkoord werd gegeven en er geen advies werd gevraagd. Tenminste niet als je als minister werkt volgens de deugdelijkheidsbeginselen, de beginselen van behoorlijk bestuur. De minister weet niet of alles is ingeleverd, want hij krijgt alleen het aanvraagformulier. Normaal zou je zeggen: gaarne advies, want je weet nog niet of alles klopt. De minister kon niet akkoord geven want hij wist de details niet. Er had moeten staan: ‘gaarne advies’.”
Het Hof leidt uit de verklaringen van deze getuigen af dat de minister door middel van zijn geschreven “akkoord conform” op de aanvraagbrieven die rechtstreeks bij hem inkwamen, bepaalde welke aanvrager wel en welke niet in aanmerking kwam voor verlening van een optie, in welk geval niet of nauwelijks werd getoetst of de desbetreffende aanvragen al dan niet voldeden aan de volgens het beleid geldende voorwaarden. Ook leidt het Hof uit deze verklaringen af dat het, vanwege de achterstand in de behandeling van optie-aanvragen, uitzonderlijk was dat deze snel werden behandeld.
Illustratief is in dit verband ook de verklaring van getuige [getuige 3] die een aanvraag voor een erfpachtrecht indiende bij de minister, welke aanvraag niet tot een optie heeft geleid:
“Bij mij staat alleen "gaarne uw medewerking", dat is bedrog in verkiezingstijd. “Gaarne uw medewerking is een truc, dat zegt niks”. Ik was hiermee naar de DIP gegaan en die jongen achter de balie zei: "Weet je hoeveel we van die hebben gezien." Ze lachten me ongeveer uit. Hij legde mij uit dat dit alleen wil zeggen dat zij moeten kijken of ze me kunnen helpen met de aanvraag. Op de aanvraag namens [rechtspersoon 5] staat "akkoord cfm, gaarne uw medewerking", dat woordje akkoord maakt het verschil.”
[verdachte] heeft steeds ontkend dat hij aan bepaalde personen een voorkeursbehandeling gaf. Naar eigen zeggen gaf hij op alle aanvragen/verzoeken die bij hem binnenkwamen akkoord en had bij hem iedereen een gelijke kans om een optie/erfpachtrecht te verkrijgen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging een lijst overgelegd met de verzoeken die in de periode 2009-2017 langs de minister zijn gegaan.
Het Hof acht deze verklaring van [verdachte] niet aannemelijk geworden en in strijd met de hierboven weergegeven bewijsmiddelen. Het Hof constateert aan de hand van de lijst dat de minister slechts op enkele initiële aanvraagbrieven voor opties, die rechtstreeks bij hem binnenkwamen, “akkoord conform” noteerde en voorzag van zijn handtekening. Zo werd blijkens die lijst in de periode 2009-2017 slechts op 6 van de in totaal 205 initiële optie-aanvragen de ministeriële mededeling “akkoord cfm” geplaatst en in 5 gevallen: “akkoord cfm tekening”. Op een aantal aanvraagbrieven vroeg de minister de DIP om advies en op de meeste aanvraagbrieven schreef hij: “dezerzijds geen bezwaar”. Het Hof laat hierbij de akkoorden op andere dan initiële optie-aanvragen buiten beschouwing, aangezien het in die gevallen blijkens de lijst veelal ging om kwesties waarin de DIP, anders dan bij de initiële optie aanvragen in de onderhavige gevallen, de minister na toetsing aan het vigerende beleid, vooraf positief had geadviseerd.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft uit het feit dat op de aanvraagbrief van 8 april 2014 van [getuige 8] namens Stredegalik N.V. eveneens de aantekening: ”akkoord cfm, gaarne uw medewerking” werd geplaatst, terwijl deze aanvraag niet heeft geleid tot verlening van een optierecht aan Stredegalik, moet worden geconcludeerd dat aan die aantekening, in weerwil van hetgeen [getuige 1], [medeverdachte 6] en [getuige 4] hebben verklaard, niet zonder meer de betekenis kan worden ontleend dat [verdachte] opdracht gaf aan de DIP om een optierecht uit te geven. Het Hof ziet dit anders, omdat dat akkoord volledig kan worden verklaard door het feit dat de aanvraag van [getuige 8] plaatsvond in het kader van een door [medeverdachte 10] – als medepleger van de ten laste gelegde oplichting, ondernomen traject tot aanvragen van een optierecht op het terrein, en deze aanvraag voorts, blijkens het ontbreken van een verzenddatum alsook de stempels van de BID en/of DIP, door [verdachte] in het geheel niet is doorgestuurd naar de DIP en daardoor niet tot optieverlening kon leiden, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat het in dit geval de bedoeling was dat de vennootschap van [medeverdachte 10] het optierecht op het perceel zou krijgen in plaats van de vennootschap van [getuige 8]. Dit geldt temeer nu niet valt in te zien waarom [verdachte] – die naar eigen zeggen volgens het ‘first in, first out’ principe handelde – eerst de aanvraagbrief van [getuige 8] heeft ondertekend met akkoord conform, terwijl hij ongeveer vier weken later de vrijwel identieke aanvraagbrief van [rechtspersoon 4] voor hetzelfde perceel eveneens ondertekent met akkoord conform.
Ter beoordeling staat of de concrete gang van zaken bij de aanvragen van het optie/erfpachtrecht in de zaaksdossiers [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5], gekwalificeerd kan worden als oplichting van het Land. Het Hof overweegt hierover als volgt.
Zaaksdossiers [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5]
[verdachte] en [medeverdachte 10] kennen elkaar al heel lang. [verdachte] is lid van de AVP en [medeverdachte 10] werd betaald om in haar radioprogramma de bevolking te overtuigen om voor de AVP te stemmen. Zij zijn in 2010 en 2013 ook samen met hun families op vakantie gegaan en zijn [medeverdachte 10] en de vrouw van [verdachte] een paar keer bij elkaar thuis geweest.
Dat [medeverdachte 10] goede contacten had met de minister en deze inzette om aan optierechten te komen blijkt ook uit de verklaring van [medeverdachte 12], de oprichter van [rechtspersoon 4], inhoudend dat hij de eerste aanvraagbrief van [rechtspersoon 4] op verzoek van [medeverdachte 10] heeft ondertekend en dat [medeverdachte 10] ook de aanvraagbrief zou indienen
omdat zij de persoon was die de contacten had met de minister.Daarnaast blijkt ook uit de Sale and Purchase agreement (SPA) tussen [medeverdachte 10] en de koper van de aandelen in [rechtspersoon 5] dat zij zijn overeengekomen dat [medeverdachte 10] zich – ná de verkoop van de aandelen –
via haar contacten met de overheid en/of de ministerzal inspannen om te assisteren en mee te werken aan het verkrijgen van de benodigde vergunningen en, indien nodig, een verlenging van het optierecht.
[verdachte] wist ook dat [medeverdachte 10] achter [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5] zat. [medeverdachte 7], die de aanvragen van [medeverdachte 10] altijd met [verdachte] besprak, heeft dit met zoveel woorden verklaard. [medeverdachte 7] heeft voorts verklaard dat er zowel aanhangers als andere personen bij hem op kantoor kwamen om te klagen over het feit dat er alweer terreinen aan de familie [medeverdachte 10] werden afgegeven, terwijl zij ook aanvragen hadden gedaan op bepaalde terreinen. Deze klachten heeft hij altijd doorgegeven aan de minister. Verder heeft [medeverdachte 7] verklaard dat [verdachte] over de aanvraagbrief van [rechtspersoon 4], vertegenwoordigd door de dochter van [medeverdachte 10], zei: “Nu zet zij haar dochter”, terwijl [verdachte] ook heeft verklaard dat hij weet dat [medeverdachte 14] de dochter is van [medeverdachte 10].
[rechtspersoon 4]
De rechtspersoon [rechtspersoon 4] is op 2 mei 2013 opgericht door de heer [medeverdachte 12]. Hij was bij de oprichting enig aandeelhouder en directeur van die rechtspersoon. Nog vóór de oprichting van [rechtspersoon 4], wordt [medeverdachte 12] door [medeverdachte 10] benaderd om als directeur namens [rechtspersoon 4] een eerste aanvraagbrief te ondertekenen voor een terrein aan de Sazakiweg (met perceelnummer 3867) met als bestemming ‘horeca activiteiten’. Op 22 januari 2014 heeft [medeverdachte 10] alle aandelen in [rechtspersoon 4] van [medeverdachte 12] gekocht voor – volgens de ‘share purchase agreement’ – AWG 10.000,-. Volgens [medeverdachte 12] had [rechtspersoon 4] niets, geen enkele bezitting.
Nadat [medeverdachte 10] de enig aandeelhouder van [rechtspersoon 4] is geworden, komt op 10 maart 2014 de eerste aanvraagbrief van [rechtspersoon 4] rechtstreeks bij de minister binnen. Diezelfde dag wordt de aanvraagbrief door de minister ondertekend met de notitie: “Dir DIP, akkoord cfm, gaarne uw medewerking”. De originele brief, met handtekening van [verdachte], maar zonder volgnummer en stempels, is aangetroffen bij een huiszoeking in de woning van [medeverdachte 10]. Daarnaast is (een kopie van) de brief niet in het beslag van de DIP aangetroffen. Het Hof leidt hieruit af dat deze brief niet naar de DIP is verzonden, en dus vanuit (het bureau van) de minister bij [medeverdachte 10] terecht is gekomen.
Een paar dagen later, op 15 maart 2014, wordt een tweede aanvraagbrief namens [rechtspersoon 4] opgemaakt, dit keer vertegenwoordigd door [medeverdachte 14], de toen 19-jarige dochter van [medeverdachte 10]. Deze aanvraagbrief is vrijwel identiek aan de eerste aanvraagbrief, behalve dan dat hetzelfde perceel dit keer wordt aangevraagd voor het verkrijgen van een ‘commercieel terrein’ in plaats van ‘horeca activiteiten’.
In diezelfde periode, op 8 april 2014, wordt namens Stredegalik, vertegenwoordigd door [getuige 8], een aanvraagbrief opgemaakt voor hetzelfde perceel als de aanvragen van [rechtspersoon 4]. [getuige 8] heeft verklaard dat hij mensen helpt bij het zoeken naar een terrein om op te bouwen. Hij heeft het bedrijf Stredegalik opgericht voor een groep uit Curaçao. Zij waren bezig om een terrein van [medeverdachte 10] te kopen om daarop een winkelcentrum te ontwikkelen. [getuige 8] denkt dat de aanvraagbrief door de advocaat van [medeverdachte 10] is opgemaakt. Dit wordt ook ondersteund door de inhoud en de opmaak van de aanvraagbrief die vrijwel identiek is aan de aanvraagbrieven van [rechtspersoon 4]. Het Hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 10] niet alleen bezig was met het verkrijgen van een optie op het terrein middels [rechtspersoon 4], maar ook middels Stredegalik.
Hoewel de aanvraagbrief van [rechtspersoon 4] voor het perceel aan de Sasakiweg nog niet bij de minister was ingekomen en [rechtspersoon 4] dus nog niet over een optie kon beschikken, wist [medeverdachte 10] op 7 oktober 2014 al dat [rechtspersoon 4] – en dus niet Stredegalik – de optie op het perceel aan de Sasakiweg zou krijgen. Op die datum wordt er namelijk een ‘non-disclosure agreement’ (hierna: NDA) tussen [rechtspersoon 4] en Stredegalik door [getuige 8], [medeverdachte 14] en [medeverdachte 10] ondertekend. Uit de inhoud van deze overeenkomst blijkt dat het de bedoeling was van [medeverdachte 10] om de aandelen in [rechtspersoon 4], dat over het optierecht op het perceel aan de Sasakiweg zou beschikken, te verkopen aan Stredegalik ([getuige 8]), zodat Stredegalik de optie op het perceel in handen zou krijgen. [medeverdachte 10] kon de zekerheid dat [rechtspersoon 4] – niettegenstaande de gebruikelijke zeer lange wachttijden - op korte termijn zou beschikken over het optierecht alleen ontlenen aan de persoonlijke inmenging van de minister, die zijn akkoord gaf aan iedere aanvraag van de kant van [medeverdachte 10] terzake het perceel in kwestie.
Ook al vóór het sluiten van de NDA tussen [rechtspersoon 4] en Stredegalik was [medeverdachte 10] in onderhandelingen met derden over de overdracht van aandelen in [rechtspersoon 4]. Op 25 september 2014 wordt namelijk een ‘Finder Fee Agreement’ (hierna: FFA) opgemaakt. Uit de inhoud van de FFA volgt dat het de bedoeling was dat [medeverdachte 10] haar aandelen in [rechtspersoon 4], dat over het optierecht aan de Sasakiweg zou beschikken, wilde verkopen aan een derde.
Op 11 november 2014 komt de tweede aanvraagbrief van [rechtspersoon 4] rechtstreeks bij de minister binnen. Deze brief wordt door de minister ondertekend en is voorzien van de notitie: “Dir DIP, akkoord cfm, gaarne uw medewerking”. Net als de eerste aanvraagbrief van [rechtspersoon 4] wordt ook deze aanvraagbrief – in tegenstelling tot de normale gang van zaken – niet ingeboekt en naar de DIP verstuurd.
Een paar dagen later, op 15 november 2014, wordt een derde aanvraagbrief namens [rechtspersoon 4], vertegenwoordigd door [medeverdachte 14], opgemaakt. Deze aanvraagbrief is vrijwel identiek aan de eerste en tweede aanvraagbrief van [rechtspersoon 4], behalve dan dat het perceel dit keer wordt aangevraagd voor ‘commerciële doeleinden gecombineerd met luxe appartementen’.
Kort daarna komt [getuige 10], de uiteindelijke koper van de aandelen in [rechtspersoon 4], in beeld. Zij was op zoek naar een commercieel terrein om daar een kledingwinkel op te bouwen. Via [getuige 9] komt zij terecht bij [rechtspersoon 4], dat over een optie op het terrein zou beschikken. [getuige 10] heeft verklaard dat de onderhandelingen in december 2014 zijn begonnen en dat [rechtspersoon 4] haar bij de overdracht van de aandelen geen enkele beschrijving heeft gegeven van het project dat [rechtspersoon 4] van plan zou zijn geweest te ontwikkelen, het type project, de gemoeide investering, de wijze van financiering of eventuele schetstekeningen. Zij zegt letterlijk: “Nee, niks had dit bedrijf.” De getuige [getuige 9] heeft eveneens verklaard dat [medeverdachte 10] helemaal niets heeft gedaan om het (perceel) te ontwikkelen. “Dit is gewoon onzin”, aldus [getuige 9].
Aan het einde van die maand, namelijk op 29 december 2014, komt de derde aanvraagbrief van [rechtspersoon 4] rechtstreeks binnen bij de minister. De minister heeft ook deze brief nog op dezelfde dag ondertekend en voorzien van de notitie: “Akkoord cfm, gaarne uw medewerking”. In tegenstelling tot de eerste en twee aanvraagbrief van [rechtspersoon 4], die niet waren gevolgd door een concreet zicht op daadwerkelijke verkoop, wordt deze aanvraagbrief wel nog dezelfde dag door het bureau van de minister ingeboekt en naar de DIP verstuurd. Hieruit volgt dat de minister persoonlijk heeft beslist om eerst nadat [medeverdachte 10] een koper had gevonden, niet alleen zijn akkoord te geven, maar de aanvraag ook door te (laten) sturen naar DIP, zodat de optie zou worden verleend. Anders dan het beleid eiste, werden in de brief niet de zeven in het beleid genoemde punten voor de pre-optiefase geadresseerd, welke fase volgens [getuige 1] belangrijk was om de serieuze van de niet serieuze aanvragers te onderscheiden. Nu deze punten niet werden geadresseerd, is ook de conclusie gerechtvaardigd dat [verdachte] zijn akkoord gaf, zonder enig onderzoek naar deze uit het beleid voortvloeiende voorwaarden.
Ongeveer twee weken later, op 14 januari 2015, stuurt [medeverdachte 7] een wijzigingsbrief aan [medeverdachte 6], inhoudende dat [medeverdachte 6] het akkoord van de minister op de (derde) aanvraagbrief van [rechtspersoon 4] als ingetrokken moet beschouwen en uitvoering moet geven aan de nieuwe brief en het akkoord van de minister van 14 januari 2015. Uit de verklaring van [medeverdachte 7] blijkt dat hij aan [verdachte] de wensen van [rechtspersoon 4] tot wijziging van perceelnummer 3867 in 3866 had voorgelegd en dat [verdachte] de verzoekbrief daartoe had geaccordeerd, die als bijlage bij de wijzigingsbrief was gevoegd.
Door [medeverdachte 6] wordt vervolgens binnen een paar dagen, op 22 januari 2015, een brief opgesteld, waarin [medeverdachte 6] aan de minister schrijft dat de minister hem heeft geïnstrueerd om [rechtspersoon 4] de mogelijkheid te bieden tot het realiseren van haar plannen op het terrein aan de Sasakiweg met perceelnummer 3866. [medeverdachte 6] biedt middels die brief de concept MB ten name van [rechtspersoon 4] aan de minister aan, waarin het optierecht op dat perceelnummer aan [rechtspersoon 4] wordt verleend. Voorts wordt in de brief vermeld dat het verzoek van [rechtspersoon 4] tot het bouwen van luxe appartementen op het bewuste perceel niet is overgenomen. Het Hof stelt vast dat de (concept) MB daarmee in overeenstemming is gebracht met de wensen van de koper van de aandelen in [rechtspersoon 4], nu de koper alleen een commercieel terrein wilde hebben en niet een terrein om ook luxe appartementen te ontwikkelen. Verder wordt op de brief een spoedstempel geplaatst die alleen op instructie van de minister daarop kan worden gezet. De brief en de bijgevoegde concept MB zijn een dag later verstuurd en bij het bureau van de minister ingekomen. De minister heeft de brief en de concept MB op 27 januari 2015 ondertekend.
Art. I.3 van de MB vermeldt als te betalen optievergoeding het bedrag van Afl. 3.946,-, op grond van art. 25c van de LUE berekend naar 3% van de grondwaarde van Afl. 50,- per vierkante meter.
Drie dagen nadat de minister de MB heeft getekend, op 30 januari 2015, heeft [medeverdachte 10] middels een ‘share purchase agreement’ (hierna: SPA) al haar aandelen in [rechtspersoon 4] verkocht aan [getuige 10] voor een bedrag van Afl. 555.000,-. [getuige 10] zegt dat ze dat bedrag nooit zou hebben betaald als [rechtspersoon 4] niet de optie had gehad, maar dat “de hele familie van [medeverdachte 10] samen [werkte] met [verdachte] toen hij als minister fungeerde. Je wordt kwaad hierover omdat ik ook het recht heb om een terrein van de overheid te krijgen.” Als bijlage bij de SPA was een kopie van de MB gevoegd, terwijl [rechtspersoon 4] op dat moment nog niet aan de betalingsplicht had voldaan en een kopie van de MB dus ook nog niet door de DIP was verstrekt. Het Hof leidt uit de verklaringen van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] af dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 10] deze kopie heeft gekregen van [verdachte], dan wel [medeverdachte 7] in opdracht van [verdachte]. Het bedrag van Afl. 555.000,- is conform de afspraken in de SPA betaald aan [medeverdachte 10] en Crystal Financial Advisory (de bemiddelaar).
[medeverdachte 14] is op 30 januari 2015 ontslagen als directeur van [rechtspersoon 4]. [getuige 10] werd op die datum directeur van [rechtspersoon 4]. [3]
[getuige 10] heeft vervolgens in de optieperiode namens [rechtspersoon 4] stukken ingediend, waaronder verzoeken tot verlenging van de optieperiode. Deze verzoeken zijn door [verdachte] steeds geaccordeerd.
De overeenkomst tot erfpacht is door [verdachte] en [getuige 10] ondertekend.
Het project is uiteindelijk volledig uitgevoerd en betaald door [getuige 10]. Ook de kosten voor het verkrijgen van de optie en het erfpachtrecht zijn door [getuige 10] voldaan.
Zaaksdossier [rechtspersoon 5]
De rechtspersoon [rechtspersoon 5] is op 30 september 2015 opgericht door [medeverdachte 10]. Zij was bij de oprichting enig aandeelhouder en heeft haar werkneemster [medeverdachte 15] aangesteld als directeur van [rechtspersoon 5]. Zij heeft verklaard dat [medeverdachte 10] haar had gevraagd om directeur voor haar te zijn, en had gezegd dat het niet moeilijk was en dat zij alleen mee moest naar de notaris om te tekenen. [medeverdachte 6] meent zich te herinneren dat [medeverdachte 15] een werkster is en hij herinnert zich aan [verdachte] te hebben gevraagd hoe het mogelijk was dat zij om een terrein kon vragen. Nog vóór de oprichting van [rechtspersoon 5] wordt namens [rechtspersoon 5] een aanvraag opgemaakt en ingediend voor een erfpachtrecht op een terrein te Wayaca.
Deze brief is op 7 augustus 2015 rechtstreeks bij de minister ingekomen en op 14 augustus 2015 door de minister ondertekend met de notitie: “Dir DIP, akkoord cfm, gaarne uw medewerking”.
Het Hof leidt uit deze gang van zaken af dat voorafgaand aan dit akkoord in ieder geval niet is onderzocht of de aanvragende partij wel bestond. Deze brief behelsde voorts slechts een verzoek om medewerking tot het verkrijgen van een commercieel terrein in de buurt van de airport tegenover de Wayaca Mall, bestemd voor commerciële doeleinden, en de aankondiging dat te zijner tijd een gedetailleerd businessplan met schetsontwerp zal worden ingediend. Anders dan het beleid eiste, werden ook in dit geval niet de zeven in het beleid genoemde punten voor de pre-optiefase geadresseerd, welke fase volgens [getuige 1] belangrijk was om de serieuze van de niet serieuze aanvragers te onderscheiden. Nu deze punten niet werden geadresseerd, is ook de conclusie gerechtvaardigd dat [verdachte] zijn akkoord gaf, zonder enig onderzoek naar deze uit het beleid voortvloeiende voorwaarden.
Door [medeverdachte 6] wordt op 30 oktober 2015 de concept MB ten behoeve van [rechtspersoon 5] naar de minister gestuurd. In de begeleidende brief schrijft [medeverdachte 6] dat [medeverdachte 15] in een gesprek heeft aangegeven dat het zal gaan om een complex appartementen en winkelruimten. Hoewel er namens [rechtspersoon 5] geen stukken zijn ingediend waaruit enigszins de omvang van het project kan worden afgeleid, heeft [medeverdachte 6] in de brief geschreven dat er op instructie van de minister twee percelen in optie worden toegekend. De brief en de bijgevoegde concept MB zijn met spoed naar het bureau van de minister verzonden. Op diezelfde dag zijn deze stukken bij het bureau van de minister ingekomen en door de minister geaccordeerd.
Art. I.3 van de MB vermeldt als te betalen optievergoeding het bedrag van Afl. 1.082,-, op grond van art. 25c van de LUE berekend naar 3% van de grondwaarde van Afl. 40,- per vierkante meter.
Nadat de minister de MB heeft getekend, heeft [medeverdachte 10] op 11 november 2015 middels een SPA al haar aandelen in [rechtspersoon 5] verkocht aan [getuige 14] voor een bedrag van Awg. 356.000,-. Als bijlage bij de SPA was een kopie van de MB gevoegd, terwijl [rechtspersoon 5] op dat moment nog niet aan de betalingsplicht had voldaan. Het bedrag van Awg. 356.000,- is conform de afspraken in de SPA op verschillende momenten aan [medeverdachte 10] en Crystal Financial Advisory (de bemiddelaar) betaald.
Uit de verklaringen van getuige [getuige 9], bemiddelaar bij de verkoop van de aandelen in [rechtspersoon 5], alsmede uit de getuigenverklaring van één van de uiteindelijke kopers/nieuwe aandeelhouder van [rechtspersoon 5], [getuige 3], volgt dat [medeverdachte 10] al bezig was met het verkopen van het bedrijf/de optie vanaf juni/juli 2015, in ieder geval vóór het moment dat [rechtspersoon 5] het optierecht had verkregen. Volgens [getuige 9] ging het initiatief voor de verkoop van de aandelen uit van [medeverdachte 10]. Verder leidt het Hof uit de verklaring van [getuige af dat [medeverdachte 10] geen businessplan had en dat het de nieuwe aandeelhouders van [rechtspersoon 5] zijn die aan alle optievoorwaarden hebben voldaan.
Daarbij valt op dat de stukken die in de optieperiode namens [rechtspersoon 5] zijn ingediend, zien op het – conform de plannen van de koper van de aandelen – bouwen van een carwash, terwijl de aanvraag en de verleende optie zien op het ontwikkelen van luxe appartementen en winkelruimten. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat in dat geval niet is voldaan aan de voorwaarden, omdat de bestemming niet klopt. Desondanks wordt door [medeverdachte 6] op 24 maart 2016 een brief naar de minister gestuurd, waarin staat dat [rechtspersoon 5] heeft voldaan aan de optievoorwaarden. In de bijlage heeft hij de concept overeenkomst tot erfpacht gevoegd, waarin eveneens als bestemming het ontwikkelen van luxe appartementen en winkelruimten is opgenomen. Diezelfde dag is de brief bij het bureau van de minister ingekomen en door de minister geaccordeerd.
De overeenkomst tot erfpacht is door [verdachte] en [medeverdachte 15] op 1 april 2016 ondertekend.
Het project is uiteindelijk volledig uitgevoerd en betaald door [getuige 14]. Ook de kosten voor het verkrijgen van de optie en het erfpachtrecht zijn door [getuige 14] voldaan.
Vereenzelviging met rechtspersonen
[medeverdachte 10] was ten tijde van het indienen van de aanvragen voor een commercieel erfpachtrecht 100% aandeelhouder van [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5]. Vanaf het moment dat deze vennootschappen zijn opgericht tot het moment waarop de aanvragen bij de minister zijn ingediend, waren beide rechtspersonen leeg: zij hadden geen bezittingen of liquide middelen. Met andere woorden: de rechtspersonen hadden ten tijde van de aanvragen geen enkele financiële waarde en dus ook geen mogelijkheid om projecten te ontwikkelen. De bedrijfsactiviteiten waren tot het moment van de verkoop van de aandelen uitsluitend gericht op het verkrijgen van een optie-/erfpachtrecht. Daarbij heeft [medeverdachte 10] anderen aangesteld als directeur van haar vennootschappen om te verhullen dat zij de begunstigde was van de rechtspersonen, naar eigen zeggen om te voorkomen dat ze “zou worden beschuldigd van corruptie”. Zo heeft [medeverdachte 10] haar 19-jarige dochter, [medeverdachte 14], als directeur van [rechtspersoon 4] aangesteld en haar werknemer, [medeverdachte 15], als directeur van [rechtspersoon 5]. Zowel [medeverdachte 10] als [medeverdachte 14] en [medeverdachte 15] hadden geen enkele kennis of ervaring met het ontwikkelen van projecten. Toen de rechtspersonen konden beschikken over het optierecht werden de aandelen zeer winstgevend verkocht aan derden. De verkoopprijs van de aandelen kwam hoofdzakelijk ten goede aan [medeverdachte 10]. [medeverdachte 10], en dus niet de rechtspersonen [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5], heeft dus als aandeelhouder geprofiteerd van de waardestijging van de aandelen in de rechtspersonen als gevolg van het verkrijgen van optie-/erfpachtrechten. Zij heeft als natuurlijk persoon genoten van die winstgevende verkoop.
Het Hof is van oordeel dat dit duidt op een schijnconstructie. [medeverdachte 10] heeft de rechtspersonen [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5] misbruikt om door middel van oplichting in aanmerking te komen voor optie- en uiteindelijk erfpachtrechten. In de bewijsoverwegingen die volgen wordt overwogen dat zij in het bezit is gekomen van de optierechten door in samenwerking met de minister een onjuiste voorstelling van zaken te geven. Zij heeft misleidend en frauduleus gehandeld en heeft de rechtspersonen gebruikt om zich daarachter te verschuilen. Dit maakt dat het Hof van oordeel is dat [medeverdachte 10] uitsluitend voor ogen had de rechtspersonen te gebruiken om haar frauduleuze handelen te verhullen en dat onder die omstandigheden het handelen van de rechtspersonen moet worden toegerekend aan degene die daar zeggenschap over had, in casu [medeverdachte 10].
Ten aanzien van de omkoping
In samenhang bezien met hetgeen het Hof hierboven heeft overwogen, acht het Hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan passieve omkoping in het zaakdossier [rechtspersoon 5].
Getuige [getuige 16] heeft verklaard dat zij in opdracht van [medeverdachte 10] een envelop met geld heeft gebracht naar de woning van [verdachte] om deze te overhandigen aan diens echtgenote, [medeverdachte 13]. Dat was na de verkoop van het tweede terrein, waarmee zij het terrein van [rechtspersoon 5] bedoelt. Zij heeft niet in de envelop gekeken, maar zij omschrijft de envelop als lichtbruin, gevouwen en omwikkeld met elastiekjes. Hij was ongeveer zeven centimeter dik en had de lengte en breedte van een bankbiljet. Daarnaast rook hij naar nieuwe bankbiljetten. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 16] daarop aanvullend verklaard dat zij er zeker van is dat er geld in de envelop zat, omdat ze die ochtend geld aan het tellen waren. Verder heeft zij verklaard dat zij [medeverdachte 10] heeft gebeld toen ze in de straat van de woning van [verdachte] reed, omdat zij niet precies wist waar de woning was. Toen zij iemand in de woning zag lopen, maar er niemand naar buiten kwam toen zij toeterde, heeft zij aan [medeverdachte 10] gevraagd om die persoon op te bellen om te zeggen dat ze voor de woning stond. Vervolgens is de vrouw van [verdachte] naar buiten gekomen en heeft [getuige 16] de envelop aan haar overhandigd.
De verdediging betwist het contact en de ontmoeting tussen [getuige 16] en de vrouw van [verdachte] niet, maar geeft een geheel andere lezing, namelijk dat [getuige 16] lootjes zou hebben opgehaald die de echtgenote van [verdachte] voor [medeverdachte 10] zou hebben meegenomen uit Miami.
Het Hof acht de verklaringen van [getuige 16] betrouwbaar. Zij heeft een aantal jaren voor [medeverdachte 10] gewerkt als een soort ‘personal assistent’. Haar verklaringen zijn consistent en op tal van punten zo gedetailleerd dat dit bijdraagt aan de betrouwbaarheid. Blijkens haar uitgebreide verklaring bij de Landsrecherche was zij goed op de hoogte van de zakelijke contacten van [medeverdachte 10] met betrekking tot de verkoop van terreinen. Zij noemt de periode waarin [medeverdachte 10] zich bezighield met de verkoop van terreinen het ‘fiesta di tereno’. Zo heeft zij verklaard over het veelvuldige telefonische contact over terreinen tussen [medeverdachte 10] en [medeverdachte 8], de secretaresse van [verdachte], hetgeen wordt ondersteund door hun telefoongegevens. Daarnaast heeft [getuige 16] verklaard over het contact dat [medeverdachte 10] had met [medeverdachte 12] (de oprichter van [rechtspersoon 4]) en was zij ervan op de hoogte wie de directeuren van [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 5] zijn. Verder heeft zij documenten die betrekking hadden op (het aanvragen van) erfpachtgronden ter ondertekening door de minister naar zijn bureau gebracht en opgehaald, welke documenten zij ook heeft gezien.
Daarnaast vinden de verklaringen van [getuige 16] voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Zo wordt haar verklaring ondersteund door de telefoongegevens, waaruit blijkt dat [getuige 16] op 21 januari 2016 heeft gebeld met [medeverdachte 10], die direct daarna de vrouw van [verdachte] heeft opgebeld. Dat [getuige 16] later in haar verhoor bij de Landsrecherche heeft verklaard dat zij twee keer naar [medeverdachte 10] heeft gebeld, doet daar niet aan af, temeer nu de vrouw van [verdachte] niet heeft ontkend dat [getuige 16] op enig moment bij haar aan de deur is geweest en wel na haar terugkeer uit Miami. Daar komt bij dat [getuige 16] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij dacht dat de vrouw van [verdachte] niet wist dat zij eraan kwam, omdat het heel lang duurde voordat de vrouw van [verdachte] naar buiten kwam, hetgeen overeenkomt met de duur van het gesprek tussen [medeverdachte 10] en de vrouw van [verdachte].
Uit de bevindingen van de Landsrecherche blijkt ook dat het tijdstip van het overhandigen van een envelop met geld aan (de vrouw van) [verdachte] goed past in de tijdlijn van de verkoop van de aandelen in [rechtspersoon 5] door [medeverdachte 10]. Op 11 november 2015 is er een ‘share purchase agreement’ gesloten met betrekking tot de verkoop van de aandelen in [rechtspersoon 5] door [medeverdachte 10] aan [getuige 14]. Uit de bevindingen van de bankrekeningen van [medeverdachte 10] is gebleken dat twee dagen later op de Amerikaanse bankrekening van [medeverdachte 10] een voorschot wordt betaald van $ 40.000,-. Vrijwel onmiddellijk na het storten van dit bedrag wordt een bedrag van $ 24.000,- contant opgenomen van deze rekening van [medeverdachte 10]. De contante geldopname van een fors bedrag in november 2015 en het twee maanden later (op 21 januari 2016) overhandigen van een envelop met geld, past daarmee goed in de tijdlijn.
De verklaring van de vrouw van [verdachte] dat zij een envelop met lootjes aan [getuige 16] heeft meegegeven, is strijdig met de verklaring van [getuige 16] en past niet in deze tijdlijn. Als de vrouw van [verdachte] lootjes in Miami had gekocht voor [medeverdachte 10], dan zou dat in november/begin december 2015 moeten zijn geweest, want op dat moment was zij volgens de radexgegevens in Miami. Het Hof acht het niet aannemelijk geworden dat [medeverdachte 10] op 21 januari 2016 [getuige 16] naar de woning van [verdachte] heeft gestuurd om lootjes op te halen, die de vrouw van [verdachte] ongeveer twee maanden eerder – toen zij in Miami was – zou hebben meegenomen. Dit mede gelet op het feit dat [medeverdachte 10] noch de vrouw van [verdachte] een plausibele verklaring hebben gegeven voor dit tijdsverloop. Het Hof wordt bovendien in die overtuiging gesterkt doordat [medeverdachte 10] bij de Landsrecherche stellig heeft ontkend dat zij [getuige 16] ooit naar de woning van [verdachte] heeft gestuurd, en [medeverdachte 10] pas ter terechtzitting – en dus ná de verklaring van de vrouw van [verdachte] dat [getuige 16] bij haar woning is geweest om lootjes op te halen – overeenkomstig heeft verklaard.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het Hof wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 10] [getuige 16] naar de woning van [verdachte] heeft gestuurd, waar zij een envelop met geld aan de vrouw van [verdachte] heeft gegeven, die de envelop ook heeft aangenomen, en dat dit geldbedrag is gegeven in ruil voor het uitgeven van een optie-/erfpachtrecht aan [rechtspersoon 5].
Conclusie
Op grond van al het bovenstaande concludeert het Hof dat [verdachte] en [medeverdachte 10], in nauwe en bewuste samenwerking, een werkwijze hebben opgezet waarbij aan het Land een valse voorstelling van zaken werd gegeven, waardoor het Land is bewogen tot de afgifte van een tweetal optie- en later erfpachtrechten aan partijen die, anders dan werd voorgespiegeld, niet uit waren op ontwikkeling van de desbetreffende percelen, maar slechts op het te gelde maken van de te verkrijgen optierechten, dit met het doel om er zelf beter van te worden.
[medeverdachte 10], van wie ook [verdachte] wist dat zij geen ontwikkelaar was, deed zich met haar vennootschappen in strijd met de waarheid voor als zodanig. In werkelijkheid waren de aanvragende vennootschappen leeg en ontbraken ervaring, concrete plannen en mogelijkheden om de percelen in kwestie te ontwikkelen. Dat [medeverdachte 10] niet de bedoeling had om zelf de percelen in kwestie te (laten) ontwikkelen, maar er slechts op uit was om de optierechten te gelde te maken, blijkt onder meer uit het feit dat zij al voor de daadwerkelijke optieverleningen in gesprek was met potentiële kopers van de in optie te ontvangen percelen, aan wie zij zelfs de aanvragen met daarop het akkoord en de handtekening van [verdachte] kon laten zien. Het Hof leidt uit deze gang van zaken af dat [medeverdachte 10] al in een vroeg stadium van [verdachte], wiens rol in dit proces cruciaal was, de verzekering, althans voldoende comfort, had gekregen dat de opties er wel zouden komen.
[medeverdachte 10] beschikte door haar goede band met [verdachte], van wiens partij zij een prominent lid was, over rechtstreekse toegang tot de minister, bij wie zij haar aanvragen dan ook rechtstreeks liet indienen. [verdachte]s rol bestond erin dat hij deze aanvragen van zijn goede bekende en partijgenote, niettegenstaande de achterstanden in de afhandeling van optie-aanvragen, nog op dezelfde dag, c.q. kort na die indiening, voorzag van zijn akkoord conform en zijn handtekening. Dit zodat iedere inhoudelijke tussenkomst van de DIP en daarmee de toetsing van de aanvragen van [medeverdachte 10] aan het geldende beleid werd omzeild. Hiermee bereikte hij dat ieder onderzoek naar de vraag of deze aanvragers konden worden beschouwd als serieuze partijen achterwege bleef.
In het vervolgtraject werden de concept MB’s die door [medeverdachte 6] waren opgesteld op instructie van [verdachte] met spoed naar zijn bureau gestuurd, waarna deze door hem werden ondertekend en [medeverdachte 10] in strijd met de regels een kopie MB in handen kreeg gespeeld, die zij kon gebruiken om haar kopers (verder) te overtuigen. Door dit alles werd [medeverdachte 10] in de gelegenheid gesteld om haar vennootschappen tussen de optie verlenende overheid en de serieuze ontwikkelaars te schuiven en te profiteren van een aanzienlijke waardestijging van de aandelen van haar vennootschappen.
Zowel [medeverdachte 10] als [verdachte] (via de betaling door [getuige 16]) hebben hiervan financieel voordeel genoten.
Door zo te handelen hebben [verdachte] en [medeverdachte 10] het land opgelicht.
Dat de vennootschappen in kwestie na verkoop van de aandelen aan serieuze ontwikkelaars en na het vertrek van [medeverdachte 10] de ontwikkeling van de percelen ter hand hebben genomen, doet aan het bedrieglijk handelen van de verdachten niet af.
Land is een professionele partij
De vraag is voorts of het Land als professionele partij de oplichting, voor zover daar sprake van zou zijn, had moeten doorzien.
In zijn algemeenheid geldt, naar vaste rechtspraak, dat bij beantwoording van de vraag of sprake is van oplichting mede van belang is of het slachtoffer de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid in acht heeft genomen (zie: ECLI:NL:HR:2011:BQ8600, NJ 2012/279). Daarbij kan ook een rol spelen, zoals aangevoerd, de eigen gedragingen en kennis van zaken van het slachtoffer (zie: ECLI:NL:HR:2016:2889, NJ 2016/157) die ertoe had(den) moeten leiden dat het slachtoffer de gegeven onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
Het Hof overweegt dat het Land als professionele partij moet worden beschouwd en dat moet worden toegegeven dat het door het Land gecreëerde beleid ten aanzien van de uitgifte van erfpachtrechten en de uitvoering daarvan ernstig tekortschoot. Wat daarvan verder ook zij; er is in het onderhavige geval geen sprake van dat het Land gelet op de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. Het Land mag er immers op vertrouwen dat de minister integer handelt op grond van onder meer de ambtseed die hij heeft afgelegd. De verdachten hebben echter misbruik gemaakt van dat vertrouwen en op slinkse en listige wijze het Land opgelicht, zoals hiervoor is overwogen. Daarbij heeft [medeverdachte 10] andere personen gebruikt om als directeur van de vennootschappen te fungeren teneinde te verhullen dat zijzelf de aanvragen voor de erfpachtrechten indiende. Kortom, de verdachten hebben er naar het oordeel van het Hof alles aan gedaan om het Land te misleiden en, gelet op alle omstandigheden, kan niet worden gezegd dat het Land de oplichting had moeten doorzien.
Het Land is niet benadeeld
Ten aanzien van de benadeling van het Land wordt het volgende overwogen.
De oplichtingsbepaling beschermt niet alleen het vermogen van degene die wordt opgelicht, maar ook het vertrouwen dat men mag en moet kunnen hebben in het maatschappelijk en economisch verkeer en de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen (zie: HR ECLI:NL:HR:2016:2889, NJ 2016/157). Gelet hierop hoeft naar het oordeel van het Hof niet vast komen te staan dat het Land of een ander financieel nadeel heeft ondervonden als gevolg van de door verdachten gegeven onjuiste voorstelling van zaken. [medeverdachte 10] heeft in samenwerking met de minister op listige wijze een verkeerde voorstelling van zaken gegeven teneinde het Land te bewegen tot afgifte van een optie-/erfpachtrecht. Door aldus te handelen hebben de verdachten het vertrouwen dat men mag hebben in het maatschappelijk en economisch verkeer geschaad. Gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak is hiermee het in de sleutel van de oplichtingsbepaling bedoelde “nadeel” gegeven.
10.2
Feit 3 partieel (passieve omkoping) en feit 4 partieel (misbruik van functie) inzake zaaksdossier [medeverdachte 4]
De verdachte en [medeverdachte 4] onderhielden in de ten laste gelegde periode een vriendschappelijke relatie met elkaar. Daarnaast onderhielden zij een zakelijke relatie met elkaar: [medeverdachte 4] werd aangesteld als adviseur van [verdachte] nadat hij in 2009 aantrad als minister.
[medeverdachte 4] heeft met aan hem gelieerde rechtspersonen aanvragen ingediend voor het verkrijgen van (commerciële) erfpachtrechten. In een aantal gevallen heeft dat geleid tot (een optie op) een overeenkomst tot vestiging van erfpacht tussen het Land Aruba en de verdachte en/of een aan hem gelieerde rechtspersoon.
Op grond van het (financieel) onderzoek door de politie en uit verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 4] blijkt dat [medeverdachte 4] diverse betalingen heeft verricht voor [verdachte].
Giften
L.A. Ornamental
Vast staat dat [verdachte] op 31 augustus 2014 een e-mail heeft gestuurd naar het bedrijf L.A. Ornamental (hierna: Ornamental) over de aankoop van een hekwerk voor zijn woning. In de e-mail schreef [verdachte] dat hij een aanbetaling aan Ornamental zou doen van USD 5.000,- via het bedrijf [rechtspersoon 14], een bedrijf van [medeverdachte 4].
Het Hof stelt voorts vast dat uit de bankgegevens van [rechtspersoon 16] – een ander bedrijf van [medeverdachte 4] – blijkt dat die aanbetaling op 9 september 2014 is gedaan door middel van een bankoverschrijving van een bedrag van Afl. 9.000,- (omgerekend ongeveer USD 5.000) naar Ornamental.
Op 4 februari 2015 wordt door [medeverdachte 4] via zijn bedrijf [rechtspersoon 16] nog een bedrag van USD 3.000,- (omgerekend ongeveer Afl. 5.400,-) aan Ornamental overgemaakt voor het hekwerk van [verdachte].
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [verdachte] het geld contant aan [medeverdachte 4] heeft terugbetaald. Deze stelling acht het Hof ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
Het Hof stelt eerst vast dat de verdachten wisselend hebben verklaard. Zo heeft [medeverdachte 4] aanvankelijk verklaard dat [verdachte] het hekwerk rond zijn huis bij Ornamental heeft gekocht, maar dat [verdachte] zijn eigen zaken regelt en dat hij [verdachte] alleen heeft geattendeerd op dat bedrijf. Pas als [medeverdachte 4] wordt geconfronteerd met de e-mail die [verdachte] naar Ornamental heeft gestuurd, verklaart [medeverdachte 4] dat [verdachte] hem geld heeft gegeven, dat dit geld is gestort op de bankrekening van zijn bedrijf, waarna het geld is overgemaakt naar Ornamental. Daarnaast heeft [verdachte] aanvankelijk verklaard dat hij alleen geld aan [medeverdachte 4] heeft gegeven om de aanbetaling te doen en dat hij de rest van de betaling zelf heeft gedaan bij Ornamental in Miami [4] , hetgeen niet overeenkomt met de bevindingen in het dossier dat via de bankrekening van het bedrijf van [medeverdachte 4] na de aanbetaling nog een geldbedrag naar Ornamental is overgemaakt ten behoeve van het hekwerk voor [verdachte].
Pas ter terechtzitting in eerste aanleg is door de verdediging een (financieel) rapport overgelegd, dat in hoger beroep is aangevuld. In deze rapporten staat – kort samengevat – dat de contante geldbedragen (Afl. 10.000,- en Afl. 11.416,50) die op 22 januari 2015 op de rekening van [rechtspersoon 9] zijn gestort, afkomstig zijn van [verdachte] ter dekking van de aanbetaling van Afl. 9.000,- en een vooruitbetaling van het bedrag van Afl. 5.400,-, alsmede de transportkosten van het hekwerk ter hoogte van in totaal Afl. 8.016,95.
Het Hof stelt voorop dat de betalingen aan Ornamental zijn overgeschreven vanaf de bankrekening van [rechtspersoon 16], zodat niet valt in te zien waarom de contante geldbedragen die volgens de verklaring van [medeverdachte 4] van [verdachte] afkomstig zouden zijn, zouden zijn gestort op de bankrekening van een ander bedrijf van [medeverdachte 4], namelijk [rechtspersoon 9].
Het Hof constateert voorts dat de inhoud van het rapport in een schril contrast staat met de eerdere verklaringen van de verdachten. Zo komt het moment waarop de contante geldbedragen zijn gestort niet overeen met de eerder genoemde verklaringen van de verdachten, waarbij het Hof ook in aanmerking neemt dat de verdachten ook op geen enkel moment bij de Landsrecherche hebben verklaard dat [verdachte] een deel van het bedrag van het hekwerk en de volledige transportkosten vooruit heeft betaald. Daar komt nog bij dat de gestorte contante geldbedragen op de bankrekening van [rechtspersoon 9] niet overeenkomen met het totale bedrag dat door [rechtspersoon 16] is betaald voor het hekwerk en de transportkosten, terwijl het verschil tussen deze bedragen zelfs nog groter is als in aanmerking wordt genomen dat de door de verdediging overgelegde facturen à Afl. 1.151,90 en Afl. 1.523,92 blijkens hun inhoud niet zien op het transport van het hekwerk.
Voorts acht het Hof de verklaringen van getuige [getuige 6] – de administratief medewerkster van [medeverdachte 4] – ten aanzien van de betalingen aan Ornamental onbetrouwbaar. Zo heeft zij bij de Landsrecherche verklaard dat [verdachte] het geld voor het hekwerk contant aan [medeverdachte 4] heeft gegeven en dat [medeverdachte 4] ook had gezegd dat dat geld afkomstig was van [verdachte], terwijl zij aanvankelijk heeft verklaard dat [medeverdachte 4] nooit heeft gezegd dat contant geld dat gestort moest worden afkomstig was van [verdachte]. [5] Daar komt bij dat zij zowel bij de Landsrecherche als de rechter-commissaris slechts heeft verklaard over één betaling, terwijl ook zij op geen enkel moment naar voren heeft gebracht dat [verdachte] een deel vooruit zou hebben betaald. In tegendeel, zij heeft bij de Landsrecherche juist verklaard dat zij de transportkosten achteraf heeft berekend en dat deze daarna door [verdachte] contant zijn betaald waarna dat bedrag vervolgens is gestort [6] , terwijl ook daarvoor in het dossier geen enkele ondersteuning te vinden is. Gelet op het vorenstaande schuift het Hof de verklaringen van [getuige 6] als ongeloofwaardig terzijde.
Tot slot weegt het Hof mee dat deze gang van zaken – het via de bankrekening van een bedrijf van een vriend aankopen van goederen en vervolgens in contanten terugbetalen – bevreemding opwekt, die zeer dringend vraagt om een aannemelijke verklaring. De verdachten hebben die uitleg niet gegeven. Zo heeft [medeverdachte 4] bij de Landsrecherche eerst verklaard dat hij niet weet waarom ervoor is gekozen om de aanbetaling via zijn bedrijf te doen en dat hij het geld heeft overgemaakt omdat [verdachte] hem dat ‘gewoon’ had gevraagd om te doen. [7] Ook [verdachte] heeft bij de Landsrecherche verklaard dat hij het niet normaal vindt om iemand contant geld te geven die dan vervolgens zijn rekening betaalt, en dat hij normaal gesproken zijn eigen rekeningen betaalt. [8] Gelet hierop acht het Hof de verklaring van de verdachten – die pas ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht – dat het om een bijzondere betaling ging, namelijk een Swift-betaling, en [verdachte] die betaling niet zelf kon doen omdat hij ‘niet met banken werkt’, niet aannemelijk geworden.
Gelet op het vorenstaande is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat [verdachte] de geldbedragen van USD 5.000,- en USD 3.000,- voor het hekwerk in zijn tuin contant aan [medeverdachte 4] heeft betaald. Het Hof concludeert dan ook dat deze betalingen door (het bedrijf van) [medeverdachte 4] aan Ornamental moeten worden aangemerkt als giften van [medeverdachte 4] aan [verdachte].
Fantastic Gardens
Vast staat dat [medeverdachte 4] een offerte van Fantastic Gardens op naam van [verdachte] heeft betaald voor het aanleggen van de voortuin en het dripsysteem van de woning van [verdachte]. Het totaalbedrag van de offerte was Afl. 25.201,64. De betaling vond plaats door middel van drie cheques, uitgegeven door [rechtspersoon 9] en ondertekend door [medeverdachte 4].
Uit het dossier blijkt dat op de data waarop de betreffende cheques zijn verzilverd contante geldbedragen, gelijk aan de waarde van de cheques, zijn gestort op de bankrekening van [rechtspersoon 9]. [9]
Het Hof overweegt als volgt.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [verdachte] het geld contant aan [medeverdachte 4] heeft terugbetaald. Deze stelling acht het Hof ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
Het Hof stelt eerst vast dat de verdachten wisselend hebben verklaard. [verdachte] heeft aanvankelijk verklaard dat hij zelf met contant geld heeft betaald bij Fantastic Gardens. [10] Pas als hij wordt geconfronteerd met de cheques van [rechtspersoon 9] aan het bedrijf Fantastic Gardens, verklaart hij dat hij geld aan [medeverdachte 4] heeft gegeven om te betalen. Volgens [medeverdachte 4] heeft [verdachte] het geld aan hem gegeven of heeft [verdachte] het geld zelf op het kantoor van [medeverdachte 4] gebracht. [11] Als [medeverdachte 4] vervolgens wordt gevraagd hoe dat is gegaan en waarom het geld van [verdachte] op de rekening van [rechtspersoon 9] wordt gestort, verklaart hij dat de administratie het geld per ongeluk heeft gestort. [12] Eerst ter terechtzitting in hoger beroep hebben [verdachte] en [medeverdachte 4] verklaard dat de vrouw van [verdachte] het contante geld naar het kantoor van [medeverdachte 4] heeft gebracht. Ter onderbouwing verwijzen zij naar de verklaring van getuige [getuige 6], die heeft verklaard dat zij contant geld heeft ontvangen van de vrouw van [verdachte] voor de betaling van Fantastic Gardens. Het Hof hecht geen geloof aan deze verklaring, nu [getuige 6] deze verklaring pas bij de rechter-commissaris naar voren heeft gebracht, terwijl zij bij haar verhoor bij de Landsrecherche heeft verklaard dat zij – los van de betaling van het hekwerk van [verdachte] – geen wetenschap heeft van andere betalingen door het bedrijf van [medeverdachte 4] voor [verdachte]. [13] Daarbij valt ook op dat [getuige 6] bij de rechter-commissaris heeft verklaard over slechts één storting/cheque. Bovendien heeft [medeverdachte 4] bij de Landsrecherche aanvankelijk zelf verklaard dat de vrouw van [verdachte] nooit bij hem op kantoor is geweest. [14] Gelet op het vorenstaande schuift het Hof de verklaring van de verdachten dat de vrouw van [verdachte] het contante geld op het kantoor van [medeverdachte 4] heeft gebracht als ongeloofwaardig terzijde.
Daarnaast weegt het Hof mee dat de verdachten geen aannemelijke verklaring hebben gegeven voor de gang van zaken rondom de betaling aan Fantastic Gardens.
Zo heeft [verdachte] bij de Landsrecherche verklaard dat hij niet weet waarom hij de betaling van de offerte van Fantastic Gardens via (het bedrijf van) [medeverdachte 4] heeft gedaan. [15] Dit klemt te meer nu de woning van [verdachte] zéér dichtbij Fantastic Gardens is gelegen, terwijl het kantoor en de woning van [medeverdachte 4] verder weg zijn. Dit roept de vraag op waarom niet direct bij Fantastic Gardens is betaald. De verklaring van [verdachte], die hij pas ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, dat zijn vrouw in die periode erg werd lastig gevallen op straat en daarom niet naar Fantastic Gardens kon gaan, acht het Hof – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – ongeloofwaardig.
Ook [medeverdachte 4] heeft op geen enkel moment een aannemelijke verklaring gegeven waarom het contante geld dat [verdachte] zou hebben gegeven of gebracht niet is gebruikt om de offerte van Fantastic Gardens te betalen, maar op rekening van zijn bedrijf is gestort. Zo heeft hij bij de Landsrecherche eerst verklaard dat de administratie het misschien per ongeluk heeft gestort op de bankrekening van [rechtspersoon 9] [16] , terwijl hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij achteraf van de administratie heeft gehoord dat zij ervoor hebben gekozen om het zo te doen. Het komt het Hof echter volstrekt ongeloofwaardig voor dat een groot contant geldbedrag bij het kantoor van [medeverdachte 4] wordt gebracht voor het betalen van de offerte van [verdachte] en dat de administratie – op eigen houtje en tot driemaal toe – het geld vervolgens op de bankrekening van het bedrijf van [medeverdachte 4] stort, om daarna een cheque op te maken, die ook steeds door [medeverdachte 4] wordt ondertekend, waarna alle drie de keren iemand naar Fantastic Gardens is gegaan om de offerte van [verdachte] met die cheques te betalen, zonder dat [medeverdachte 4] daar wetenschap van heeft gehad.
Gelet op het vorenstaande is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat [verdachte] de offerte van Fantastic Gardens à Afl. 25.201,64 voor het aanleggen van zijn voortuin en een dripsysteem contant aan [medeverdachte 4] heeft betaald. Het Hof concludeert dan ook dat de betalingen door (het bedrijf van) [medeverdachte 4] aan Fantastic Gardens moeten worden aangemerkt als giften van [medeverdachte 4] aan [verdachte].
Vectra gym
Vast staat dat de offerte van de Vectra gym op naam van [verdachte] staat, dat deze door [verdachte] is uitgekozen, dat de Vectra gym in januari/februari 2017 direct bij [verdachte] thuis is afgeleverd en dat deze in oktober 2019 tijdens de doorzoeking in diens woning door de politie is aangetroffen. Het Hof stelt verder vast dat [medeverdachte 4] de factuur met betrekking tot de Vectra gym à USD 11.054,- via de bankrekening van zijn bedrijf [rechtspersoon 16] heeft betaald.
Het Hof overweegt als volgt.
[verdachte] en [medeverdachte 4] hebben beiden verklaard dat [medeverdachte 4] de Vectra gym heeft betaald en dat hij daar ook de eigenaar van is, maar dat [verdachte] de Vectra gym voor [medeverdachte 4] in bewaring heeft, omdat de daarvoor bestemde ruimte in de woning van [medeverdachte 4] te klein bleek te zijn.
Het Hof hecht geen geloof aan de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 4] met betrekking tot het eigenaarschap van de gym en neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij een klein apparaat voor krachttraining in zijn gym had, dat dat voor hem voldoende was, omdat hij meer van het fietsen en rennen is, maar dat [verdachte], die meer van de krachttraining is [17] , het apparaat voor krachttraining in de gym van [medeverdachte 4] veel te klein en ouderwets vond. [18] Vervolgens heeft [verdachte] – die volgens [medeverdachte 4] op dat moment overigens een nagenoeg lege gymruimte had [19] - een groot apparaat voor krachttraining uitgekozen (de Vectra gym) dat door [medeverdachte 4] is betaald. Nog afgezien van het feit dat het Hof zeer onaannemelijk voorkomt dat [medeverdachte 4] de Vectra gym voor zijn eigen gymruimte heeft gekocht – voor een bedrag van ruim USD 11.000,00 - zonder rekening te houden met de afmetingen van het apparaat, terwijl dit blijkens de verklaring van [medeverdachte 4] véél te groot was voor zijn eigen gymruimte en het bovendien wel paste in de gymruimte in de woning van [verdachte], waar het ook direct is afgeleverd, blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 4] dat hij – zeer kort nadat de Vectra gym bij [verdachte] was afgeleverd – niet meer naar de gymruimte van [verdachte] is gegaan, hetgeen er ook op duidt dat [medeverdachte 4] de Vectra gym niet voor zichzelf maar voor [verdachte] heeft gekocht. [20]
[verdachte] en [medeverdachte 4] hebben bovendien tegenstrijdige verklaringen afgelegd op de vraag wat zij hadden afgesproken met betrekking tot de Vectra gym. Zo blijkt uit de verklaring van [verdachte] dat is besloten om de Vectra gym bij hem thuis te zetten tot [medeverdachte 4] zijn gymruimte had uitgebreid, hetgeen niet meer is gebeurd. [21] [medeverdachte 4] heeft daarentegen van meet af aan verklaard dat de Vectra gym naar één van de woningen van zijn kinderen zal worden verplaatst als die woning klaar is en dat [verdachte] destijds heeft voorgesteld om de Vectra gym (tijdelijk) bij hem thuis neer te zetten. [22] Daarbij valt op dat [medeverdachte 4] ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat de woningen van zijn kinderen thans – en dus ruim zeven jaar later – nog slechts ‘tot’ 70 procent af zijn, wat afdoet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring.
Voornoemde omstandigheden maken het ongeloofwaardig dat [verdachte] de Vectra gym slechts in bewaring heeft genomen voor [medeverdachte 4]. Het Hof hecht geen waarde aan de verklaringen van de getuigen [getuige 19] en [getuige 20], inhoudend dat [verdachte] de gym zou uitkiezen “
zodat [medeverdachte 4] deze kon kopen”, respectievelijk dat de gym bij [medeverdachte 4] thuis zou worden geplaatst, reeds omdat deze verklaringen niets inhouden over het eigenaarschap van de Vectra. Daarnaast zijn deze verklaringen afgelegd op een zodanig laat tijdstip in de procedure, en ook zo vaag, dat zij de indruk wekken te zijn afgelegd om, zonder in harde leugens te vervallen, de zaak toch zoveel mogelijk een wending te geven ten voordele van [verdachte] en [medeverdachte 4]. Reden waarom het Hof deze verklaringen onbetrouwbaar acht. Het Hof merkt de Vectra gym daarom aan als een gift van [medeverdachte 4] aan [verdachte].
Gelet op het voorgaande komt het Hof tot het oordeel dat wordt bewezen verklaard dat [verdachte] de volgende giften van [medeverdachte 4] heeft aangenomen: het aanleggen van de voortuin en een dripsysteem (in totaal Afl. 25.201,64), een hekwerk (in totaal USD 8.000,00) en een Vectra gym (ad USD 11.054,-).
Deze giften heeft [medeverdachte 4] gedaan in een periode waarin hij meerdere verzoeken met aan hem gelieerde rechtspersonen heeft ingediend ter verkrijging van erfpachtrechten. Het Hof acht het volstrekt ongeloofwaardig dat de verdachte er niet van op de hoogte was dat [medeverdachte 4] met zijn bedrijven verzoeken voor commerciële erfpachtrechten indiende. Uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 4] blijkt dat zij elkaar als broers zagen, dat zij veel spraken over bouwen en dat [medeverdachte 4] bovendien als adviseur van [verdachte] was aangesteld om [verdachte] als minister over projectontwikkeling te adviseren. Daar komt bij dat de verzoeken van de bedrijven van [medeverdachte 4] bij [verdachte] rechtstreeks werden ingediend, terwijl uit de verzoeken blijkt dat de bedrijven van [medeverdachte 4] werden vertegenwoordigd door zijn (aangetrouwde) familieleden. Daarnaast wordt in de aanvraagbrief van 12 juli 2010, ingediend door [betrokkene 1] (broer van de medeverdachte [medeverdachte 4]) en gericht aan de minister, waarin [medeverdachte 4]s bedrijf [rechtspersoon 9] verzoekt om erfpachtgrond, het organogram van de bedrijven van [medeverdachte 4] beschreven. [23] In deze aanvraagbrief wordt uiteengezet dat [rechtspersoon 20] de moedermaatschappij is van de zustermaatschappijen [rechtspersoon 21], [rechtspersoon 14], [rechtspersoon 9] en [rechtspersoon 12] Ook in de optieaanvraag van 4 augustus 2010, ingediend door [rechtspersoon 9] gericht aan minister [verdachte], wordt vermeld dat de verzochte erfpacht is bedoeld voor de opslag van [rechtspersoon 14]. [24] Nu uit de verklaring van [verdachte] blijkt dat hij wist dat [rechtspersoon 14] een bedrijf van [medeverdachte 4] was en [verdachte] degene is die het gevraagde erfpachtrecht aan [rechtspersoon 9] heeft verstrekt (op basis van de aanvraag waarin de organogram van de bedrijven van [medeverdachte 4] is beschreven), gaat het Hof ervan uit dat [verdachte] ook op grond van dit organogram (dus naast het feit dat hij een hechte relatie had met [medeverdachte 4] en zij spraken over bouwprojecten) heeft geweten dat de in de aanvraagbrief genoemde bedrijven van [medeverdachte 4] waren. De blote ontkenning van de verdachte acht het Hof niet geloofwaardig. Uit het dossier blijkt ook dat [rechtspersoon 20] de moedermaatschappij is van alle bedrijven van [medeverdachte 4] die in de ten laste gelegde periode verzoeken met betrekking tot erfpachtgronden bij [verdachte] hebben ingediend. Dat de verdachte niet wist dat [medeverdachte 4] erfpachtgronden heeft aangevraagd, acht het Hof gelet op het vorenstaande onvoorstelbaar.
Het Hof is van oordeel dat het aannemen van giften van dergelijke omvang met de wetenschap dat die persoon ook aanvragen heeft ingediend met betrekking tot erfpachtrechten, zich niet verdraagt met hetgeen de omkopingsartikelen beogen te beschermen. De verdachte moet hebben geweten dat [medeverdachte 4] de giften deed met als doel een voorkeursbehandeling te krijgen bij zijn ingediende verzoeken. Door met wetenschap die giften aan te nemen, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping met plichtsverzuim.
10.3
Feit 5 (verduistering) inzake zaaksdossier [de stichting]
Het Hof neemt de volgende bewijsoverwegingen van het Gerecht over en maakt deze tot de zijne:
Ten aanzien van de verdenking ter zake van verduistering zij vooraf het volgende opgemerkt. De tenlastelegging lijkt in te houden dat verdachte wordt verweten meerdere geldbedragen van de stichting [de stichting] te hebben verduisterd. In de tenlastelegging is evenwel één geldbedrag, in de vorm van een cheque uitgeschreven ten behoeve van Nautilus Travel & Trading ter waarde van AWG. 11.375,50, gespecificeerd. Uit de inhoud van het requisitoir volgt dat de tenlastelegging zo moet worden gelezen dat aan verdachte uitsluitend het verwijt wordt gemaakt de hiervoor genoemde cheque te hebben verduisterd. Het Gerecht zal daar dan ook bij de beoordeling van de tenlastelegging van uitgaan.
De Stichting [de stichting] is op 17 maart 2009 opgericht. Uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel volgt dat de stichting als doelstelling heeft:
“Het bijeenbrengen, administreren, beheren en aanwenden van de fondsen die bestemd zijn voor de verkiezingscampagne van de heer [verdachte].”
Met ingang van 1 mei 2015 waren de bestuursleden van de stichting: [medeverdachte 7] (president/voorzitter), [medeverdachte 16] (secretaris) en [betrokkene 20] (penningmeester).
Uit de administratie van de stichting is gebleken dat de voorzitter van de stichting, [medeverdachte 7], op 9 juni 2015 een cheque ter waarde van AWG. 11.375,50 heeft uitgeschreven ten behoeve van Nautilus Travel & Trading. Ook is uit die administratie gebleken dat deze cheque bedoeld was voor het boeken van een reis van de vrouw van verdachte naar onder andere Nederland, Martinique en Miami.
De raadsman heeft bepleit dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van de evenbedoelde cheque. Zijn betoog steunt op de volgende verweren:
- indien wordt aangenomen dat verdachte de ultimate benificary owner was van de stichting [de stichting] behoorden de gelden van de stichting toe aan verdachte en kan geen sprake zijn van verduistering;
- indien niet wordt aangenomen dat verdachte de ultimate benificary owner was van de stichting kan evenmin sprake zijn van verduistering, omdat verdachte geen bestuurder was van de stichting, niet namens de stichting kon handelen en verdachte de gelden van de stichting dus niet anders dan door misdrijf onder zich had;
- de wederrechtelijkheid ontbreekt, omdat verdachte een rekening-courant had met de stichting en het verzilveren van de cheque moet worden gezien als het verrekenen met door verdachte ten behoeve van de stichting gemaakte kosten.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt naar het oordeel van het Gerecht genoegzaam dat verdachte de feitelijk beheerder/uiteindelijk belanghebbende was van de stichting. Onder meer uit de verklaringen van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 16] blijkt dat verdachte, hoewel hij geen bestuurder was van de stichting, feitelijk de zeggenschap had over de stichting.
[medeverdachte 7] verklaarde hierover, voor zover relevant:
“Deze stichting wordt gebruikt door de minister om zijn campagne te voeren. [medeverdachte 16] en ik werden door minister [verdachte] gevraagd om met al de administratie en bankaangelegenheden rond te stichting te attenderen, waaronder cheques uitschrijven.”
“Hij (het Gerecht begrijpt: verdachte) gaf aan mij aan dat indien iets betaald moest worden, dit door mij en [medeverdachte 16] op zijn instructies moest gebeuren.”
“[medeverdachte 16] en ik werden door minister [verdachte] geïnstrueerd voor het uitschrijven van cheques”
In de verklaring van [medeverdachte 16] kan eveneens steun worden gevonden voor de vaststelling dat verdachte feitelijk de beheerder was van de stichting. Zij verklaarde, voor zover relevant:
“Het akkoord tot betaling ging altijd via [verdachte] (het Gerecht begrijpt: [verdachte]). [verdachte] gaf de opdracht aan [medeverdachte 7] dat iets betaald moest worden en als er een verzoek tot betaling bij [medeverdachte 7] terecht kwam moest hij er eerst mee naar [verdachte] voor accordering voor de betaling.”
Ten aanzien van de ten laste gelegde cheque heeft [medeverdachte 7] verklaard dat verdachte hem opdracht heeft gegeven om de cheque uit te schrijven. Daarmee staat, mede gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen, naar het oordeel van het Gerecht voldoende vast dat verdachte als feitelijk beheerder van de stichting opdracht heeft gegeven tot het uitschrijven van de cheque aan Nautilus Travel & Trading.
De raadsman heeft aangevoerd dat als wordt aangenomen dat verdachte de feitelijk beheerder/begunstigde van de stichting was, de gelden van de stichting toebehoorden aan verdachte. Deze opvatting van de raadsman vindt geen steun in het recht. Anders dan de raadsman lijkt te menen kan het privévermogen van een uiteindelijk belanghebbende van een stichting niet gelijk worden gesteld, of worden vermengd, met het vermogen van de stichting. Daarbij speelt bij een stichting een gewichtige rol dat de gelden van een stichting zijn bedoeld om te worden aangewend voor het stichtingsdoel, zoals omschreven in de inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Het Gerecht verwerpt daarom dit verweer van de raadsman.
Het verweer van de raadsman dat verdachte de gelden niet (anders dan door misdrijf) onder zich had, slaagt evenmin. Het bestanddeel ‘anders dan door misdrijf’ moet aldus worden uitgelegd dat niet enig door verdachte begaan misdrijf ertoe heeft geleid dat hij het desbetreffende goed onder zich heeft gekregen (vgl. ECLI:NL:HR:2001:AD4573). Uit de eerder aangehaalde verklaringen van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 16] blijkt immers dat verdachte instructies en opdrachten gaf voor betalingen van de stichting. Verdachte heeft het goed onder zich gekregen door een rechtshandeling van de stichting, die daarbij, althans formeel, vertegenwoordigd werd door haar voorzitter, [medeverdachte 7]. Die overdracht is niet een door verdachte begaan misdrijf. Het verweer faalt derhalve.
Het Gerecht dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte zich de cheque ten behoeve van Nautilus Travel & Trading wederrechtelijk heeft toegeëigend. Daarover overweegt het Gerecht als volgt. Verdachte heeft de opdracht gegeven de cheque uit te laten schrijven. Het Gerecht stelt vast dat de bestemming van deze cheque, het laten boeken van een pivéreis voor de vrouw van verdachte, zich niet verdraagt met de doelstelling van de stichting: Het bijeenbrengen, administreren, beheren en aanwenden van de fondsen die bestemd zijn voor de verkiezingscampagne van de heer [verdachte]. Niet gesteld, noch is aannemelijk geworden dat de reis van de vrouw in enige relatie staat tot deze doelstelling. Het Gerecht is aldus van oordeel dat deze betaling buiten het stichtingsdoel valt en dat verdachte het stichtingsvermogen naar eigen inzicht heeft besteed.
De stelling van verdachte dat hij kosten heeft gemaakt ten behoeve van de stichting en dat met de betreffende cheque de door hem gemaakte kosten zijn verrekend, is naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende controleerbaar. Uit het door mevrouw [betrokkene 21] opgemaakte financieel rapport zou volgens de verdediging moeten blijken dat verdachte huurpenningen ten behoeve van de stichting heeft voorgeschoten. Een onderbouwing met (bijvoorbeeld) kwitanties ontbreekt echter. Evenmin is in de administratie van [de stichting] terug te vinden dat de stichting geld schuldig is/was aan verdachte. Bij deze stand van zaken houdt het Gerecht het ervoor dat een vordering van de stichting op verdachte niet aannemelijk is geworden, zodat ook het verweer van de raadsman met betrekking tot het ontbreken van de wederrechtelijkheid van het toe-eigenen wordt verworpen.
Gelet op al het vorenstaande komt het Gerecht tot de conclusie dat verdachte als uiteindelijk belanghebbende van de stichting een geldbedrag, in de vorm van een cheque ter waarde van AWG. 11.375,50, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:305 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:351 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
als ambtenaar een gift aannemen wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem of een ander gedaan, verleend of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd,
en
als ambtenaar een gift aannemen wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem of een ander gedaan, verleend of aangeboden wordt naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:354 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
als ambtenaar opzettelijk met misbruik van zijn functie of positie iets doen of nalaten iets te doen ten einde enig voordeel voor hem of een ander te verkrijgen, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:298 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
verduistering.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straffen wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter worden opgelegd.
De verdachte heeft samen met [medeverdachte 10] het Land opgelicht. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldige gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping door giften aan te nemen van die [medeverdachte 10], alsmede van zijn goede vriend [medeverdachte 4]. Door aldus te handelen heeft de verdachte tevens misbruik gemaakt van zijn functie. Verder acht het Hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van Afl. 11.375,50. Hij heeft dit geldbedrag onttrokken aan zijn politieke stichting en voor privé aangelegenheden aangewend.
De verdachte heeft door het Land op te lichten en zich om te laten kopen het vertrouwen in een integer handelende overheid, welk vertrouwen al onder grote druk staat, ernstig beschaamd en ondergraven. Het bekend worden van deze omkoping levert bovendien ernstige imagoschade op voor het Land Aruba, waardoor (toekomstige) investeerders en anderen kunnen worden afgeschrikt om met Aruba zaken te doen. Daarmee heeft het handelen van de verdachte ook een ondermijnende invloed op de samenleving als geheel. Daarnaast heeft de verdachte zijn politieke stichting misbruikt voor eigen financieel gewin. Dit geeft een negatieve kleuring aan de bedragen die donateurs aan de stichting gaven. Zij mochten ervan uitgaan dat het geld conform het stichtingsdoel besteed zou worden, terwijl de verdachte van mening was dat hij zich dit geld in privé kon toe-eigenen. Opnieuw tast de verdachte met zijn handelen aldus het publieke vertrouwen in politici aan.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
In het kader van generale preventie wil het Hof middels de strafmaat een duidelijk signaal geven aan politici en aan de maatschappij in bredere zin, dat corruptie onaanvaardbaar is en tot strenge bestraffing leidt.
In het voordeel van de verdachte wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten zich langere tijd geleden hebben afgespeeld en dat de verdachte onderdeel is en is geweest van een massieve publiciteitsstroom.
De aard en ernst van de feiten rechtvaardigen de bijkomende straffen van ontzetting van het passieve kiesrecht en het recht om enig ambt te bekleden. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van zijn positie als minister en van het in hem gestelde vertrouwen. Deze langdurige en ernstige integriteitsschending is onverenigbaar met het optreden als overheidsdienaar, in welke hoedanigheid ook.
Het Hof is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden is. Daarnaast zal de verdachte worden ontzet van het passieve kiesrecht en het recht om het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van 6 jaren. Dit laatste betekent ook dat de verdachte ingevolge artikel 1:205, derde lid, Sr zijn Staten-lidmaatschap zal dienen op te geven bij het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:64, 1:65, 1:123 en 1:136, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Hof:
verklaart het openbaar ministerie en de verdachte niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep voor zover dit ziet op het ten laste gelegde onder 3 partieel, 4 partieel en 6, zoals in hoofdstuk 2 van dit vonnis is weergegeven;
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake het onder 3 ten laste gelegde voor zover dat ziet op overtreding van artikel 378 (oud) Sr, gepleegd vóór 2 oktober 2019;
vernietigt het vonnis van het Gerecht voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 3 partieel en 4 partieel ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 3 partieel, 4 partieel en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 maanden;
beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot
12 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzet de verdachte van het recht om het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van
6 jaren;
ontzet de verdachte van het recht om verkozen te worden als lid van de algemeen vertegenwoordigde organen voor de duur van
6 jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mr. S. Verheijen en mr. M.L.A. Angela, leden van het Hof, bijgestaan door mr. E.P. Versluis, (zittings)griffier, en op 12 juli 2024 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Aruba.
uitspraakgriffier:
Bijlage 1 (tekst van de gewijzigde tenlastelegging)
1.
Oplichting (artikel 2:305 Wetboek van Strafrecht) zaaksdossier [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 4]
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 februari 2014 tot en met maart 2017 te Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het land Aruba, althans een ander, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens en/of het aangaan van een schuld, te weten:
(zaaksdossier [rechtspersoon 5])
  • de afgifte van een Ministeriële Beschikking waarbij een optierecht op twee percelen domeingrond gelegen te Wayaca, kadastraal bekend als T-2312 en T-2314, wordt verleend en/of
  • het aangaan van een overeenkomst met [rechtspersoon 5] tot vestiging van erfpacht op de percelen gelegen te Wayaca, kadastraal bekend als T-2312 en T-2314,
(zaaksdossier [rechtspersoon 4])
  • de afgifte van een Ministeriële Beschikking waarbij een optierecht op het perceel, kadastraal bekend als K-3866 te Eagle Beach, wordt verleend en/of
  • het aangaan van een overeenkomst met [rechtspersoon 4] tot vestiging van erfpacht op het perceel, kadastraal bekend als K-3866 te Eagle Beach,
hebbende hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n), (telkens) met bovenomschreven oogmerk, zakelijk weergegeven, valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als volgt gehandeld:
  • door en/of namens [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 4] en/of medeverdachte(n) [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 14] is een aanvraag voor het verlenen van een optierecht en/of het verkrijgen van een erfpacht op genoemde percelen ingediend en/of
  • door en/of namens [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 4] en/of medeverdachte(n) [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 14] zijn stukken ingediend ter onderbouwing van deze aanvraag waarmee zij valselijk de intentie heeft / hebben gewekt dat zij zelf als directeur en/of eigenaar van [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 4] een project op de genoemde percelen wilde(n) en/of gingen ontwikkelen en/of
  • verdachte heeft geld ontvangen van medeverdachte(n) [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 10] en/of
  • door medeverdachte(n) [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 6] en/of de Directie infrastructuur & Planning (DIP) werd niet onderzocht of door deze aanvra(a)g(en) en/of door deze aanvragers werd voldaan aan de voorwaarden
  • door verdachte werd niet onderzocht of getoetst of deze aanvragen voldeden aan genoemde voorwaarden voor de optieverlening en/of erfpachtvestiging en/of werden deze aanvragen op dezelfde dag althans zeer korte tijd na binnenkomst van de aanvragen geaccordeerd door verdachte en ter verdere afhandeling naar medeverdachte [medeverdachte 6] gestuurd en/of
  • door medeverdachte [medeverdachte 6] werd vervolgens medewerking verleend aan het akkoord geven door verdachte op genoemde aanvragen en/of een Ministeriele Beschikking voor een optierecht en/of een overeenkomst tot vestiging van erfpacht opgesteld met betrekking tot genoemde percelen en ter accordering en/of ondertekening aan verdachte voorgelegd, en/of,
  • door verdachte werd een Ministeriële Beschikking voor een optierecht verleend aan en/of namens het land Aruba een overeenkomst tot vestiging erfpacht aangegaan met [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 4] en/of medeverdachte(n) [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 14] met betrekking tot genoemde percelen,
waardoor de aandelen in en/of de waarde van het/de bedrij(f)(ven) [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 4] van medeverdachte(n) [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 14] aanzienlijk ste(e)g(en) en/of medeverdachte(n) [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 14] aanzienlijk werd(en) verrijkt terwijl medeverdachte(n) [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 14] nimmer de intentie heeft / hadden het/de project(en) zelf uit te voeren en/of het/de perce(e)l(en) zelf te ontwikkelen en/of het/de perce(e)l(en) ook nimmer zelf hebben ontwikkeld en/of verdachte en/of medeverdachte(n) [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] nimmer heeft/hebben gecontroleerd en/of onderzocht of aan de genoemde voorwaarden werd voldaan, en
aldus doende heeft verdachte zich voorgedaan als een betrouwbare en integere Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Integratie en Infrastructuur, waardoor het land Aruba en/of (een) ander(en) werd bewogen tot de afgifte van bovengenoemd goed en/of aangaan van een schuld en/of verlening van een dienst.
2.
Oplichting (artikel 2:305 Wetboek van Strafrecht) zaaksdossier [rechtspersoon 2]/[rechtspersoon 3]
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2014 tot en met 31 december 2016 te Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het land Aruba, althans een ander, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens en/of het aangaan van een schuld, te weten:
  • de afgifte van (een) of meer Ministeriële Beschikking(en) waarbij een optierecht op het/de perce(e)l(en)
  • de afgifte van een of meer Ministeriële Beschikking(en) waarbij de optierechten van [rechtspersoon 2] met betrekking tot de percelen
  • de afgifte van een overeenkomst waarbij een uitbreiding van de bouwlagen en/of een hogere bebouwingsdichtheid werd toegestaan voor de percelen kadastraal, bekend als KV-1 en/of KV-2 en/of KV-3 te Eagle Beach
  • het aangaan van (een) overeenkomst(en) met [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] tot vestiging van erfpacht op het/de perce(e)l(en), kadastraal bekend als KV-1 en/of KV-2 en/of KV-3 te Eagle Beach,
hebbende hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n), (telkens) met bovenomschreven oogmerk, zakelijk weergegeven, valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als volgt gehandeld:
  • door en/of namens [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] en/of medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] is een aanvraag en/of verzoek voor het verlenen en/of verlengen van een optierecht en/of het verkrijgen van een erfpacht op genoemde percelen ingediend en/of
  • door en/of namens [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] en/of medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] werd een aanvraag en/of verzoek ingediend voor synchronisatie en/of samenvoeging van de optierechten op genoemde percelen en/of
  • door en/of namens [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] en/of medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] werd een aanvraag en/of verzoek ingediend voor uitbreiding van de bouwlagen en/of verhoging van de bebouwingsdichtheid op de genoemde percelen en/of
  • door medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] zijn stukken ingediend ter onderbouwing van deze aanvraag waarmee hij/zij valselijk de intentie heeft / hebben gewekt dat hij/zij zelf als directeur en/of eigenaar van [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] een project op de genoemde percelen wilde(n) ontwikkelen en/of
  • door medeverdachte [medeverdachte 6] en/of de Directie infrastructuur & Planning (DIP) werd niet onderzocht of door deze aanvragen en/of door deze aanvragers werd voldaan aan de voorwaarden
  • door verdachte werd niet onderzocht of getoetst of deze aanvragen voldeden aan genoemde voorwaarden voor de optieverlening en/of erfpachtvestiging en/of werden deze aanvragen op dezelfde dag althans zeer korte tijd na binnenkomst van de aanvragen geaccordeerd door verdachte en ter verdere afhandeling naar medeverdachte [medeverdachte 6] gestuurd en/of
  • door medeverdachte [medeverdachte 6] werd vervolgens medewerking verleend aan het akkoord geven door verdachte op genoemde aanvragen en/of een Ministeriele Beschikking voor een optierecht en/of voor het samenvoegen en/of synchroniseren van de optierechten en/of een overeenkomst voor een uitbreiding van de bouwlagen en/of een verhoging van de bebouwingsdichtheid en/of een overeenkomst tot vestiging van erfpacht opgesteld met betrekking tot genoemde percelen en ter accordering en/of ondertekening aan verdachte voorgelegd, en/of,
  • door of namens verdachte werd een Ministeriële Beschikking voor een optierecht verleend aan en/of een Ministeriële Beschikking voor een synchronisatie en samenvoeging van de optierechten verleend aan en/of een overeenkomst waarbij een uitbreiding van de bouwlagen en/of een hogere bebouwingsdichtheid werd toegestaan verleend aan en/of namens het land Aruba een overeenkomst tot vestiging erfpacht aangegaan met [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] en/of medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] met betrekking tot genoemde percelen,
waardoor de aandelen in en/of de waarde van het/de bedrij(f)(ven) [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] van medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] aanzienlijk ste(e)g(en) en/of medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] aanzienlijk werden verrijkt, terwijl medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] nimmer de intentie heeft / hadden het project zelf uit te voeren en/of de percelen zelf te ontwikkelen en/of de percelen ook nimmer zelf hebben ontwikkeld en/of verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 6] nimmer heeft / hebben gecontroleerd en/of onderzocht of aan de voorwaarden werd voldaan,
en aldus doende heeft verdachte zich voorgedaan als een betrouwbare en integere Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Integratie en Infrastructuur, waardoor het land Aruba en/of (een) ander(en) werd bewogen tot de afgifte bovengenoemd goed en/of aangaan van een schuld en/of verlening van een dienst.
3.
Passieve omkoping (artikelen 378/379 (oud) Wetboek van Strafrecht)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 maart 2010 tot en met 14 februari 2014 te Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in zijn hoedanigheid van Minister van Infrastructuur, Integratie en Ruimtelijke Ordening van/aan een of meer (rechts)personen, namelijk:
Zaaksdossier [medeverdachte 4]
[medeverdachte 4] en/of [betrokkene 1] en/of [rechtspersoon 9] en/of [rechtspersoon 10] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of [rechtspersoon 13] en/of [rechtspersoon 18] en/of
Zaaksdossier [de stichting]
[medeverdachte 11] en/of [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 8] en/of [rechtspersoon 17] en/of [rechtspersoon 1] en/of
Zaaksdossier [rechtspersoon 19]
[medeverdachte 17] en/of [rechtspersoon 19],
een of meer giften
en/ofbeloften namelijk,
een of meer geldbedragen, en/of betalingen, aan verdachte (al dan niet aan/middels de stichting [de stichting]) en/of [medeverdachte 6] en/of een (verjaardags)feest in het Holiday Inn op 21 januari 2012 en/of (korting op de) aanleg/bouw van een sportschool en/of een toegangshek en/of diverse (andere) verbouwingen aan in zijn woning (waaronder de tuin) aan de [adres],
heeft aangenomen en/of voor zichzelf en/of een of meer anderen heeft gevraagd,
terwijl hij en zijn medeverdachte(n) (telkens) wisten dat deze giften en/of beloften hem en/of hen werden gedaan, en/of aangeboden teneinde hem en/of hen te bewegen om, in strijd met zijn en/of hun plicht, in zijn en/of hun bediening iets te doen en/of na te laten en/of ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem en/of hen, al dan niet in strijd met zijn en/of hun plicht, in zijn en/of hun huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten
namelijk (telkens)
(a)
het verstrekken dan wel wijzigen van opties op (commerciële) erfpachtrechten en/of het uitvaardingen van Ministeriele beschikking waarbij een optie voor een erfpacht wordt verstrekt en/of het aangaan van een overeenkomst tot vestiging van een erfpacht door verdachte als Minister van Infrastructuur, Integratie en Ruimtelijke Ordening, althans het Land Aruba,
en/of
(b)
het (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen en/of het geven van een voorkeursbehandeling aan voormelde (rechts)personen en/of het laten ontstaan, in stand houden, onderhouden en/of verbeteren van een relatie tussen hem en/of zijn medeverdachte(n) en voormelde (rechts)personen waarin hij en/of zijn medeverdachte(n) niet meer zo vrij, onbeïnvloed, onafhankelijk en/of objectief waren/konden zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot voormelde (rechts)personen als in het geval dat hij en/of zijn medeverdachte(n) die giften, beloften en/of diensten niet hadden aangenomen of gevraagd
;
en
Passieve omkoping (artikelen 2:350/2:351 (nieuw) Wetboek van Strafrecht)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 februari 2014 tot en met 19 oktober 2019 te Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in zijn hoedanigheid van Minister van Infrastructuur, Integratie en Ruimtelijke Ordening van/aan een of meer (rechts)personen, namelijk:
Zaaksdossier [rechtspersoon 5]
[rechtspersoon 5] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 15] en/of
Zaaksdossier [medeverdachte 4]
[medeverdachte 4] en/of [betrokkene 1] en/of [rechtspersoon 9] en/of [rechtspersoon 10] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of [rechtspersoon 13] en/of [rechtspersoon 18] en/of
Zaaksdossier [de stichting]
[medeverdachte 11] en/of [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 8] NV en/of [rechtspersoon 17] en/of [rechtspersoon 1] en/of
Zaaksdossier [rechtspersoon 19]
[medeverdachte 17] en/of [rechtspersoon 19],
een of meer giften en/of beloften, namelijk,
een of meer geldbedragen, en/of betalingen, aan verdachte en/of de stichting [de stichting] en/of [medeverdachte 6] en/of een (verjaardags)feest in het Holiday Inn op 21 januari 2012 en/of (korting op de) aanleg/bouw van een sportschool en/of een toegangshek en/of diverse (andere) verbouwingen aan in zijn woning (waaronder de tuin) aan de [adres],
en/of diensten, namelijk,
het laten storten van contant geld op een bankrekening en/of het laten omwisselen van contant geld naar cheques teneinde daarmee betalingen te laten verrichten aan Fatastic Gardens,
heeft aangenomen en/of voor zichzelf en/of een of meer anderen heeft gevraagd,
terwijl hij en zijn medeverdachte(n) (telkens) wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze giften, beloften en/of diensten hem en/of hen werden gedaan, verleend en/of aangeboden teneinde hem en/of hen te bewegen om, al dan niet in strijd met zijn en/of hun plicht, in zijn en/of hun bediening iets te doen en/of na te laten en/of ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem en/of hen, al dan niet in strijd met zijn en/of hun plicht, in zijn en/of hun huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten
namelijk (telkens)
(a)
het verstrekken dan wel wijzigen van opties op (commerciële) erfpachtrechten en/of het uitvaardingen van Ministeriele beschikking waarbij een optie voor een erfpacht wordt verstrekt en/of het aangaan van een overeenkomst tot vestiging van een erfpacht door verdachte als Minister van Infrastructuur, Integratie en Ruimtelijke Ordening, althans het Land Aruba,
en/of
(b)
het (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen en/of het geven van een voorkeursbehandeling aan voormelde (rechts)personen en/of het laten ontstaan, in stand houden, onderhouden en/of verbeteren van een relatie tussen hem en/of zijn medeverdachte(n) en voormelde (rechts)personen waarin hij en/of zijn medeverdachte(n) niet meer zo vrij, onbeïnvloed, onafhankelijk en/of objectief waren/konden zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot voormelde (rechts)personen als in het geval dat hij en/of zijn medeverdachte(n) die giften, beloften en/of diensten niet hadden aangenomen of gevraagd.
4.
Misbruik van functie (artikel 2:354 Wetboek van Strafrecht)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 februari 2014 tot en met 1 september 2017 te Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in zijn hoedanigheid van Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Integratie en Infrastructuur, opzettelijk met misbruik van zijn functie en/of positie iets heeft gedaan en/of heeft nagelaten te doen teneinde enig voordeel voor hem en/of een ander te verkrijgen, namelijk:
- Giften en/of diensten aangenomen van [rechtspersoon 1] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 4] en/of [rechtspersoon 9] en/of anderen die hem werden gegeven en/of verleend met de bedoeling een voorkeursbehandeling te krijgen bij het verlenen en/of wijzigen van optierechten en/of erfpachtrechten
en/of
- een voorkeursbehandeling gegeven door een aanvraagbrief en/of een Ministeriele Beschikking voor het verlenen en/of wijzigen van een optierecht van erfpacht op de aangevraagde percelen zonder (enige) controle en/of (enig) onderzoek te (laten) verrichten om te controleren of deze aanvragen voldeden aan de in de (pre)optiefase gestelde voorwaarden geaccordeerd en/of ondertekend ten gunste van en/of
- een overeenkomst tot vestiging en/of wijziging van een erfpacht op de verzochte percelen aangegaan met
Zaaksdossier [rechtspersoon 5]
[rechtspersoon 5] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 15] en/of
Zaaksdossier [rechtspersoon 4]
[rechtspersoon 4] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 14] en/of
Zaaksdossier [rechtspersoon 2]
[rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
Zaaksdossier [medeverdachte 4]
[medeverdachte 4] en/of [betrokkene 1] en/of [rechtspersoon 9] en/of [rechtspersoon 10] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of [rechtspersoon 13] en/of [rechtspersoon 18] en/of
Zaaksdossier [de stichting]
[medeverdachte 11] en/of [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 8] en/of [rechtspersoon 17] en/of [rechtspersoon 1] en/of
Zaaksdossier [rechtspersoon 19]
[medeverdachte 17] en/of [rechtspersoon 19],
waardoor aan genoemde perso(o)n(en) en/of bedrij(f)(ven) en/of andere medeverdachte(n) telkens een of meer optierecht(en) werd(en) verleend en/of gewijzigd en/of een erfpachtrecht werd(en) verstrekt en/of waardoor deze perso(o)n(en) en/of bedrijven onrechtvaardig en/of aanzienlijk werd(en) verrijkt.
5.
Verduistering (artikelen 2:298 jo. 2:301 jo. 1:116 Wetboek van Strafrecht)
dat hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 01 januari 2016 te Aruba, opzettelijk enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan de stichting [de stichting], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) geldbedrag(en) verdachte als bestuurder en/of als beheerder van die Stichting en/of als (feitelijk) beleidsbepaler/beheerder, althans (uiteindelijk) belanghebbende van die Stichting, althans in elk geval anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, waaronder:
- Een cheque d.d. 9 juni 2015 uitgeschreven ten behoeve van Nautilus Travel & Trading a AWG 11.375,50.
6.
Witwassen (artikelen 430b/430c (oud) Wetboek van Strafrecht)
dat hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 14 februari 2014 te Aruba, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) (van) een of meer voorwerp(en), t(e weten (een) geldbedrag(en))
de werkelijke aard en/of herkomst en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren en/of wie dat/die voorwerp(en)/ geldbedrag(en) voorhanden (heeft/hebben ge)had(den)
door (telkens) verschillende goederen, te weten diverse ramen en/of deuren afkomstig van het bedrijf Island’s Best Windows and Doors te Aruba alsmede diverse ramen en/of deuren afkomstig van het bedrijf Mexim Aluminium & Glass te Aruba, alsmede (aan)betalingen met betrekking tot de aankoop van deze goederen en diensten voor (de woning van) verdachte,
te kopen, dan wel te bestellen, op (andere) naam,
door welke handelwijze niet zichtbaar was aan wie dat/die voorwerpen daadwerkelijk toebehoorden, terwijl hij wist dat dat/deze voorwerp(en), onmiddellijk of middellijk, afkomstig is/zijn uit enig misdrijf
en
Witwassen (artikelen 2:404/2:405 (nieuw) Wetboek van Strafrecht)
dat hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari 2014 tot en met 28 maart 2017 te Aruba, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) (van) een of meer voorwerp(en), (te weten (een) geldbedrag(en))
de werkelijke aard en/of herkomst en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) was/waren en/of wie dat/die voorwerp(en)/ geldbedrag(en) voorhanden (heeft/hebben ge)had(den)
door (telkens) verschillende goederen, waaronder een hekwerk, tegels, dakpannen (apparaten behorende bij) een sportschool, (auto)onderdelen, alsmede (aan)betalingen met betrekking tot de aankoop van deze goederen en diensten voor (de woning van) verdachte, te kopen, dan wel te bestellen, op (andere) naam,
door welke handelwijze niet zichtbaar was aan wie dat/die voorwerp
(en
)daadwerkelijk toebehoorden, terwijl hij wist of begreep dat dat/deze voorwerp(en), onmiddellijk of middellijk, afkomstig is/zijn uit enig misdrijf.
Bijlage 2: de bewijsmiddelen
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal ter terechtzitting van het Hof van 22 mei 2024.
2.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 5], persoonsdossier [medeverdachte 5], p. 1414.
3.Geschrift, zijnde het besluit van de aandeelhouders van 30 januari 2015, zaaksdossier [rechtspersoon 4], p. 158 en 159.
4.Proces-verbaal 6e verhoor verdachte [verdachte], persoonsdossier [verdachte], p. 2092-2093.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6], getuigendossier, map 1, p. 43.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6], getuigendossier, map 1, p. 43.
7.Proces-verbaal 4e verhoor verdachte [medeverdachte 4], persoonsdossier [medeverdachte 4], p. 2756.
8.Proces-verbaal 6e verhoor verdachte [verdachte], persoonsdossier [verdachte], p. 2096.
9.Proces-verbaal zaaksdossier [medeverdachte 4], p. 61.
10.Proces-verbaal 6e verhoor verdachte [verdachte], persoonsdossier [verdachte], p. 2095.
11.Proces-verbaal 8ste verhoor verdachte [medeverdachte 4], persoonsdossier [medeverdachte 4], p. 3006.
12.Proces-verbaal 8ste verhoor verdachte [medeverdachte 4], persoonsdossier [medeverdachte 4], p. 3011.
13.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6], getuigendossier, map 1, p. 50.
14.Proces-verbaal 5e verhoor verdachte [medeverdachte 4], persoonsdossier [medeverdachte 4], p. 2791.
15.Proces-verbaal 6e verhoor verdachte [verdachte], persoonsdossier [verdachte], p. 2096.
16.Proces-verbaal 8ste verhoor verdachte [medeverdachte 4], persoonsdossier [medeverdachte 4], p. 3011.
17.Proces-verbaal 6e verhoor verdachte [medeverdachte 4], persoonsdossier [medeverdachte 4], p. 2854.
18.Proces-verbaal 6e verhoor verdachte [medeverdachte 4], persoonsdossier [medeverdachte 4], p. 2845.
19.Proces-verbaal 6e verhoor verdachte [medeverdachte 4], persoonsdossier [medeverdachte 4], p. 2860.
20.Proces-verbaal 6e verhoor verdachte [medeverdachte 4], persoonsdossier [medeverdachte 4], p. 2860.
21.Proces-verbaal 10e verhoor verdachte [verdachte], persoonsdossier [verdachte], p. 2307.
22.Proces-verbaal 6e verhoor verdachte [medeverdachte 4], persoonsdossier [medeverdachte 4], p. 2854.
23.Zaaksdossier [medeverdachte 4], p. 107.
24.Zaaksdossier [medeverdachte 4], p. 109.