Uitspraak
,
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin haar vordering tot betaling van Cg 11.500,- werd afgewezen. Het Hof oordeelt dat het hoger beroep te laat is ingesteld, aangezien de wettelijke termijn voor hoger beroep in kort geding drie weken bedraagt. De uitspraak van het Gerecht vond plaats op 20 november 2023, waardoor de termijn voor het instellen van hoger beroep op 11 december 2023 eindigde. [appellant] heeft echter pas op 2 januari 2024 en 18 januari 2024 een akte van hoger beroep ingediend, wat te laat is. Het Hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en veroordeelt haar in de proceskosten. Het verzoek van [appellant] om kosteloos te mogen procederen wordt toegewezen, omdat zij voldoende bewijs van onvermogen heeft overgelegd. Het Hof benadrukt dat termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen van openbare orde zijn en dat hierop strikt moet worden toegezien, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. In dit geval zijn dergelijke omstandigheden niet aangetoond.