ECLI:NL:OGHACMB:2025:113

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
CUR2024H00019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn in kort geding

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin haar vordering tot betaling van Cg 11.500,- werd afgewezen. Het Hof oordeelt dat het hoger beroep te laat is ingesteld, aangezien de wettelijke termijn voor hoger beroep in kort geding drie weken bedraagt. De uitspraak van het Gerecht vond plaats op 20 november 2023, waardoor de termijn voor het instellen van hoger beroep op 11 december 2023 eindigde. [appellant] heeft echter pas op 2 januari 2024 en 18 januari 2024 een akte van hoger beroep ingediend, wat te laat is. Het Hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en veroordeelt haar in de proceskosten. Het verzoek van [appellant] om kosteloos te mogen procederen wordt toegewezen, omdat zij voldoende bewijs van onvermogen heeft overgelegd. Het Hof benadrukt dat termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen van openbare orde zijn en dat hierop strikt moet worden toegezien, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. In dit geval zijn dergelijke omstandigheden niet aangetoond.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR202303149 – CUR2024H00019
Uitspraak: 6 mei 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[appellant]
wonend in [woonplaats]
,
in eerste aanleg eiseres, thans appellant,
gemachtigde: mr. H.S. Johannes,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. H.M. van Rossum.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1 [
appellant] vordert betaling van [geïntimeerde] van een bedrag van Cg 11.500,-. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) heeft de vordering afgewezen.
1.2 [
appellant] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het Hof oordeelt dat het hoger beroep te laat is ingesteld. [appellant] wordt daarin om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Zij wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Hierna zal worden uitgelegd hoe het Hof tot dit oordeel is gekomen.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 2 januari 2024 per e-mail en op 18 januari 2024 fysiek ingekomen akte van appel is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 20 november 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht.
2.2
Bij op 29 februari 2024 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] twee grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [appellant] zal toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties. Ook is verzocht kosteloos te mogen procederen.
2.3
Bij op 20 augustus 2023 ingekomen memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het hoger beroep van [appellant] vervallen verklaart, althans het vonnis waarvan beroep bevestigt met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
2.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Kosteloos procederen
3.1 [
appellant] heeft verzocht in hoger beroep kosteloos te mogen procederen. Uit het overgelegde bewijs van onvermogen blijkt genoegzaam van het onvermogen van [appellant] om de proceskosten te dragen. Het verzoek wordt daarom toegewezen.
Ontvankelijkheid hoger beroep
3.2
Het op 20 november 2023 door het Gerecht gewezen vonnis is een uitspraak in kort geding.
3.3
De beroepstermijn van vonnissen is, in het algemeen, zes weken (art. 264 Rv). In geval van kort geding wordt deze verkort tot de helft, derhalve drie weken (art. 235 Rv). Omstandigheden waaruit volgt dat deze appeltermijn later is aangevangen dan op 20 november 2023 (de datum van uitspraak), zijn gesteld noch gebleken. Dat betekent dat het hoger beroep uiterlijk op 11 december 2023 moest worden ingesteld.
3.4
Termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel zijn van openbare orde. In het belang van een goede rechtspleging dient duidelijkheid te bestaan over het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt. Aan rechtsmiddeltermijnen moet strikt de hand worden gehouden en slechts onder bijzondere omstandigheden is plaats voor een uitzondering (HR 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2894).
3.5 [
appellant] stelt bij akte van 12 december 2023 hoger beroep te hebben ingesteld. Wat daarvan zij - een dergelijke akte bevindt zich, al dan niet als door [appellant] overgelegde productie, niet in het dossier - op 12 december 2023 was de termijn voor het instellen van hoger beroep verstreken (zie onder meer HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2225).
3.6
Op de door [appellant], blijkens daarop geplaatste aantekening van de griffier, op 18 januari 2024 ter griffie ingediende akte van hoger beroep heeft de griffier eveneens vermeld dat de akte op 2 januari 2024 per e-mail is ingediend. In beide gevallen is sprake van te late indiening, namelijk na 11 december 2023. In beginsel moet dus niet-ontvankelijkverklaring volgen.
3.7
Als reden voor het niet eerder dan op 2 of 18 januari 2024 instellen van hoger beroep stelt [appellant] dat vertraging is opgetreden bij de afgifte van een bewijs van onvermogen door SOAW (Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn).
3.8
Aan de inhoud van de akte van appel wordt geen andere eis gesteld dan dat deze er geen twijfel over laat bestaan tegen welk vonnis het hoger beroep is gericht. Dat maakt dat [appellant] (of haar advocaat namens haar) een dergelijke, eenvoudige, akte ook wel had kunnen indienen voordat een bewijs van onvermogen was verkregen. Het Procesreglement gaat ook daarvan uit. Alleen voor de memorie van grieven in AR-zaken is in verband met het niet op tijd verkrijgen van een bewijs van onvermogen een bijzondere bepaling opgenomen (artikel 134 Procesreglement).
3.9
De overschrijding van de appeltermijn is dus niet verschoonbaar. Dit leidt tot niet-ontvankelijkverklaring. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten van [geïntimeerde] worden als volgt begroot (in Cg):
verschotten 373,50 (betekening memorie van antwoord)
salaris advocaat 3.750,- (2,5 punten tarief 4 à 1.500,- per punt)
B E S L I S S I N G
Het Hof:
staat [appellant] toe kosteloos te procederen;
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op Cg 373,50 aan verschotten en Cg 3.750,- aan salaris voor de gemachtigde;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, J. de Boer en W.P.M. ter Berg leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 6 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.