ECLI:NL:OGHACMB:2025:138

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
AUA201902506 – AUA2022H00151
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval tussen voetganger en bestuurder met zwaar letsel

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 20 oktober 2017 in Aruba, waarbij [appellant 1] en [appellant 2] als voetgangers werden aangereden door een auto bestuurd door [geïntimeerde]. De voetgangers vorderden schadevergoeding van de bestuurder, nadat de verzekeraar al een bedrag van Afl. 150.000 had uitgekeerd. Het Gerecht in eerste aanleg wees de vordering af, omdat de gedragingen van de voetgangers in belangrijke mate aan het ongeval hadden bijgedragen. In hoger beroep bevestigde het Hof deze beslissing. Het Hof oordeelde dat de bestuurder niet meer dan 50% van de schade hoefde te vergoeden, omdat de voetgangers onvoldoende voorzichtig waren geweest bij het oversteken van de weg. Het Hof nam daarbij in overweging dat de voetgangers niet gebruik hadden gemaakt van een nabijgelegen zebrapad en dat zij de verkeerssituatie niet goed inschatten. De vordering van de voetgangers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: AUA201902506 – AUA2022H00151
Uitspraak: 10 juni 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
1.
[appellant 1],
2.
[appellant 2],
beiden wonende in de [woonplaats A],
in eerste aanleg eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats B],
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.J.M. Lotter Homan.
Partijen worden hierna [appellant 2], [appellant 1] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant 2] en [appellant 1] worden gezamenlijk [appellanten] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant 1[ (en mogelijk ook [appellant 2]) is als voetganger in Aruba aangereden door een auto, bestuurd door [geïntimeerde]. De verzekeraar van de auto heeft de verzekerde som van Afl. 150.000 uitgekeerd. [appellanten] stellen meer schade te hebben geleden en vorderen het meerdere van [geïntimeerde].
Het Gerecht heeft de vordering afgewezen. Het heeft, verkort weergegeven, als volgt overwogen. De gedragingen van [appellanten] hebben in zodanige mate aan het ongeval bijgedragen dat [geïntimeerde] niet meer dan de helft van de schade hoeft te vergoeden. De billijkheid eist ook niet dat zij meer moet vergoeden. De schade is al voor meer dan de helft vergoed.
In dit hoger beroep komt het Hof tot dezelfde uitkomst als het Gerecht.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 15 juni 2022 ingekomen akte van appel zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 4 mei 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 27 juli 2022 ingekomen memorie van grieven, met producties, hebben [appellanten] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, hun vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 7 oktober 2022 ingekomen memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellanten], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in beide instanties, met rente.
2.4
Op 19 november 2024 heeft [geïntimeerde] een pleitnota ingediend. Tegen [appellanten] is een akte van niet dienen verleend.
2.5
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Op 20 oktober 2017, ongeveer om half acht ’s avonds, vond in Aruba een verkeersongeval plaats. [appellanten] waren daarbij betrokken als voetgangers en [geïntimeerde] was betrokken als bestuurder van een [de auto] personenauto (hierna: de auto).
3.1.2
De politie heeft een rapport van het ongeval opgemaakt. Hierin staat onder meer:
KORTE OMSCHRIJVING VAN HET ONGEVAL
De 1 [dit is de [de auto], bestuurd door [geïntimeerde], toevoeging Hof] reed in noordelijke richting over de L.G. Smith Boulevard. Gekomen ter hoogte van het gebouw van Super Food, ging de 1 de uitvoegstrook inrijden om haar weg te vervolgen door Bubali over de Caya Imelda Catharina Eckmeyer-Bermudez. Tijdens deze handeling reed deze de 2 [dit is [appellant 1], toevoeging Hof] en de 3 [dit is [appellant 2], toevoeging Hof], die van west naar oost de rijbaan overstaken, aan.
(…)
VERKLARING BESTUURDER
Eerste verklaring:
“Ik reed in de richting van Rotonde Sasaki naar Super Food (noordelijke richting). Ik reed met een snelheid van 80 km/h. Ik reed de uitvoegstrook in om bij de verkeerslichten naar rechts af te slaan. Toen ik de uitvoegstrook inreed zag ik dat de verkeerslicht groen was. Plotseling zag ik een man en deze probeerde de vrouw vast te houden. Ik zag de vrouw voor mij. Ik remde plotseling af en week naar rechts. Ik gaat het vanuit dat ze van de hotel area’s (west naar oost) kwamen. Ik reed de vrouw aan terwijl ik aan het afremmen was. Toen ik afremde, herinnerde ik dat ik in de binnenspiegel van mijn auto keek of er een auto achter mij aankwam. De voor verlichtingen van mijn auto waren aan. Hierna belde ik 911 per direct.”
Tweede verklaring:
“Ik reed richting van Rotonde Sasaki naar Super Food. Ik reed met een snelheid van 80 km/h. Ik reed in de rechtste rijstrook. Ik kan niet zeggen of er auto’s voor mij of naast (links) mij reden. Ik begon de uitvoegstrook in te reden ongeveer 3 meter vanaf het begin van deze. Toen ik bezig de uitvoegstrook in te reden, verminderde ik mijn snelheid. Maar ik had mijn snelheid niet zoveel verminder, want ik had zonet gezien dat de verkeerslicht zonet groen was geworden. Ik “focus” terug om naar voren te kijken. Plotseling zie ik met de linker hoek van mijn linkeroog een persoon links naast mij. Ik draaide me om, om naar deze persoon te kijken. Toen ik naar deze persoon keek, zag ik dat het een meneer was. Hij probeerde iets voor hem te grepen. Ik wilde zien wat de meneer voor hem probeerde te grepen. Ik draaide mijn hoofd naar voren. Plotseling zie ik een vrouw voor mij. Plotseling remde ik af. Ik voelde niet dat ik de meneer had aangereden.”
3.1.3 [
[appellant 1] is bij het ongeval zwaar gewond geraakt. Zij is in Aruba naar het ziekenhuis gebracht en op 26 oktober 2017 naar de Verenigde Staten. Zij heeft enige tijd in comateuze toestand verkeerd en heeft diverse operaties ondergaan. Ten tijde van het inleidend verzoek van 29 juli 2019 was zij nog steeds in behandeling voor letsel dat zij bij het ongeval heeft opgelopen.
3.1.4
De auto was verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid met een verzekerde som van Afl. 150.000. De verzekeringsmaatschappij heeft de gehele verzekerde som aan [appellanten] uitgekeerd.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak hebben [appellanten] betaling gevorderd van USD 47.734,04, met rente en kosten.
3.3
Aan deze vordering hebben [appellanten] verkort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] is uit onrechtmatige daad aansprakelijk voor de gehele schade van [appellanten] als gevolg van het ongeval. Deze schade bedraagt:
Materiële schade USD 84.094,36
Immateriële schade 25.000,00
Advocaatkosten 15.340,10
AF: verzekeringsuitkering (Afl. 150.000) (76.700,42)
-------------------------
Saldo USD 47.734,04
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vordering afgewezen.
3.5
Aan deze afwijzing heeft het Gerecht, verkort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. De verzekeringsmaatschappij heeft meer dan de helft van de gestelde schade uitgekeerd (4.4.1). Het ongeval vond plaats op een brede weg met vier stroken. [appellanten] hebben deze weg overgestoken op enige afstand van een zebrapad. Hierdoor hebben zij bijgedragen aan de schade. [geïntimeerde] heeft de maximumsnelheid van 80 kilometer per uur niet overschreden (4.4.2). [geïntimeerde] behoefde niet te verwachten dat [appellanten] de weg zouden oversteken waar zij dat hebben gedaan. [appellanten] hebben in grotere mate aan het ongeval bijgedragen dan [geïntimeerde] (4.4.3). De billijkheid eist niet dat [geïntimeerde] meer dan de helft van de schade vergoedt (4.5).
Beoordeling door het Hof
3.6 [
[appellanten] hebben in hoger beroep het volgende aangevoerd. Tussen de twee stroken van de weg met rijrichting Oranjestad en de twee stroken van de weg met tegenovergestelde rijrichting bevindt zich een pad. Het is in Aruba een feit van algemene bekendheid dat daar dagelijks toeristen oversteken. Arubaanse automobilisten zoals [geïntimeerde] weten dat. [appellanten] waren voor het eerst in Aruba. Er was tegen hen gezegd dat zij het pad tussen de beide banen konden zien liggen. Verderop lag een zebrapad. Destijds lag dat op een kruising, thans op een rotonde. Op de plaats waar [appellanten] de weg overstaken, was het zebrapad niet te zien. De maximumsnelheid voor automobilisten is bij nadering van de kruisingen (thans rotondes) niet 80 kilometer per uur, maar 30 à 40 kilometer per uur. Dat blijkt uit een verkeersbord dat er nu staat en dat 40 kilometer per uur aangeeft. Een dergelijk verkeersbord stond er ook al ten tijde van het ongeval. [appellanten] zijn aangereden op de uitvoegstrook.
3.7
Het Hof acht een descente niet nodig. Het Hof acht zich in staat de zaak zonder descente te beoordelen en af te doen.
3.8
Onbetwist staat vast dat de thans aanwezige rotondes er ten tijde van het ongeval nog niet waren. Destijds waren er kruisingen.
3.9
Indien overmacht van de bestuurder van het motorrijtuig niet aannemelijk is gemaakt, maar er wel een fout van de voetganger is zonder dat sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, eist de billijkheid dat ten minste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar (HR 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7863). Een hogere vergoedingsplicht kan aan de orde zijn als de causale verdeling of (andermaal) de billijkheid daartoe aanleiding geeft. Omstandigheden die reeds volledig in de 50%-regel zijn verdisconteerd, mogen niet nogmaals worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of aanleiding bestaat om redenen van billijkheid een kleiner gedeelte van de schade voor rekening van de benadeelde te laten dan voortvloeit uit een afweging van de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen (HR 3 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4096).
3.1
De stelling van [appellanten] dat er destijds een bord stond dat 40 kilometer per uur als maximumsnelheid aangaf, is betwist. [appellanten] dragen de bewijslast van die stelling en hebben niet specifiek aangeboden die te bewijzen. Het bord waarvan [appellanten] in hoger beroep een foto hebben overgelegd, is bevestigd aan dezelfde paal als een bord dat de nadering van een rotonde aangeeft. Die foto draagt daarom niet bij aan de aannemelijkheid van de stelling. Die stelling ziet immers op de situatie ten tijde van het ongeval. De juistheid van de stelling kan in het midden blijven, want ook als er destijds niet een dergelijk bord stond, gold in elk geval de regel dat [geïntimeerde] de snelheid moest aanpassen aan de situatie (art. 29 lid 1 Landsbesluit Verkeersregels, AB 1999 no, 39). Het is een feit van algemene bekendheid dat regelmatig toeristen de L.G. Smith Boulevard op allerlei plaatsen oversteken zonder gebruik te maken van een zebrapad en zonder goed uit te kijken. Bij kruispunten op de L.G. Smith Boulevard gebeurt dat nog meer dan elders bij de L.G. Smith Boulevard. [geïntimeerde] diende daarmee rekening te houden. Zij diende haar snelheid ook aan te passen aan de mate van overzichtelijkheid van de situatie ter plaatse door begroeiing langs de weg en de mate van verlichting bij nacht. Dat heeft zij onvoldoende gedaan. Overmacht van [geïntimeerde] kan daarom niet worden aangenomen. Bij dit oordeel is niet van belang dat het ongeval op de uitvoegstrook heeft plaatsgehad. Die omstandigheid noopte op zichzelf niet tot een nog verdere vermindering van de snelheid. Niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] haar snelheid onvoldoende heeft verminderd om (afgezien van overstekende voetgangers) veilig de bocht te kunnen maken.
3.11
Op enige afstand van de plek waar [appellant 1] overstaken, bevond zich een zebrapad. [appellanten] zijn de weg overgestoken zonder gebruik te maken van dat zebrapad. Niet kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het zebrapad zo dichtbij was dat dit op zichzelf reeds een verkeersfout oplevert. Maar ook dat kan in het midden blijven. Van [appellanten] mocht in elk geval verwacht worden dat zij goed zouden uitkijken bij het oversteken. Dat geldt zeker ook als er geen zebrapad zichtbaar was en ook als iemand een pad in het midden van de weg aan hen had aangewezen. [appellanten] waren voor het eerst in Aruba en kenden de verkeerssituatie ter plaatse niet goed. Dat had een extra reden voor hen moeten zijn om voorzichtig te zijn. Zij hebben bij het oversteken onvoldoende voorzichtigheid betracht. Zij zijn de oversteek begonnen zonder voldoende te hebben ingeschat hoe snel motorvoertuigen hen zouden kunnen bereiken voordat zij veilig aan de overkant zouden zijn. De schade is mede door hun gedragingen veroorzaakt. Hun verkeersfout(en) is/zijn echter niet zo ernstig dat gesproken zou moeten worden van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid.
3.12
Aldus eist de billijkheid dat ten minste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Noch de causale verdeling, noch de billijkheid (toegepast op omstandigheden die niet volledig in de 50%-regel zijn verdisconteerd) geeft aanleiding om een hogere vergoedingsplicht aan te nemen dan 50%.
3.13
Er is al meer dan 50% van de gestelde schade vergoed. De vordering is dus terecht afgewezen.
3.14
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op Afl. 192,14 aan verschotten en Afl. 6.250,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na vandaag tot aan de dag van de voldoening;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 10 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier en ondertekend door de rolrechter.