ECLI:NL:OGHACMB:2025:190

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
CUR2024H00280
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om uitvoering te geven aan eerdere uitspraak van het Hof niet-ontvankelijk wegens te late indiening

In deze zaak heeft verzoeker, wonend in Nederland, een verzoek ingediend bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het verzoek betreft de uitvoering van een eerdere uitspraak van het Hof, waarin de minister van Justitie werd opgedragen om binnen twee maanden opnieuw te beschikken op een verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). De minister had het oorspronkelijke verzoek van verzoeker afgewezen. Het Hof had in een eerdere uitspraak bevestigd dat de minister binnen de gestelde termijn moest handelen. Echter, verzoeker heeft zijn verzoek om de minister te dwingen tot uitvoering van deze uitspraak pas drie weken na de wettelijke termijn ingediend, waardoor het Hof oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was. Het Hof benadrukte dat verzoeker binnen zes weken na de kennisgeving van de minister had moeten reageren, maar dit niet tijdig heeft gedaan. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden, en het Hof heeft de eerdere uitspraak van de minister bevestigd, waarbij de minister nog steeds verplicht is om uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak van het Hof.

Uitspraak

CUR2024H00280
Datum uitspraak: 23 juli 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in Nederland,
en
de minister van Justitie (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 25 mei 2022 heeft de minister het verzoek van verzoeker van 4 mei 2022 om openbaarmaking van documenten op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (hierna: Lob), afgewezen.
Bij uitspraak van 28 juni 2023 in zaak nr. CUR202203389 heeft het Gerecht het door verzoeker daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de minister opgedragen binnen twee maanden opnieuw te beschikken.
Bij uitspraak van 29 mei 2024 in zaak nr. CUR2023H00234 heeft het Hof het daartegen door de minister ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft het Hof op 9 december 2024 verzocht om te bepalen dat de minister binnen drie weken gevolg moet geven aan de uitspraak van 29 mei 2024 en dat hij een dwangsom verbeurt zolang hij dat niet doet, op grond van artikel 98, gelezen in samenhang met artikel 99, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar).
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 mei 2025. Verzoeker heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting. De minister werd op de zitting vertegenwoordigd door mr. M.F. Murray en mr. K. Saleh-Rog, beiden advocaat, vergezeld door mevrouw Hanst, werkzaam bij het ministerie van Justitie.

Overwegingen

Wat aan deze zaak vooraf is gegaan

1. Het Gerecht heeft bij uitspraak van 28 juni 2023 de minister opgedragen om binnen twee maanden opnieuw op het Lob-verzoek van verzoeker te beschikken. Het Hof heeft deze uitspraak bevestigd bij uitspraak van 29 mei 2024. De minister heeft daarna bij brief van 29 juli 2024 verzoeker onder andere gevraagd om zijn Lob-verzoek te specificeren. In die brief heeft de minister verder geschreven dat hij verzoeker ervan in kennis stelt dat hij niet tijdig gevolg kan geven aan de uitspraak van het Hof van 29 mei 2024. Daarbij heeft de minister verwezen naar artikel 97, eerste lid, en artikel 99 van de Lar. Verzoeker heeft daarop gereageerd op 16 augustus 2024 en hij heeft de minister gevraagd wanneer hij een beschikking op zijn Lob-verzoek kan verwachten. Bij brief van 28 augustus 2024 heeft de minister verzoeker opnieuw gevraagd om zijn Lob-verzoek te specificeren. Verzoeker heeft daarop gereageerd op 12 september 2024. Op 9 december 2024 heeft verzoeker het Hof verzocht om te bepalen dat de minister gevolg moet geven aan de uitspraak van 29 mei 2024. In dit verzoek schrijft hij onder andere dat hij na de genoemde correspondentie met de minister geen verdere informatie meer heeft ontvangen.

Het geschil

2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. De minister betoogt dat verzoeker zijn verzoek te laat heeft ingediend, nu de minister in zijn brief van 29 juli 2024 een kennisgeving heeft gedaan als bedoeld in artikel 97, eerste lid, van de Lar en verzoeker het verzoek niet heeft ingediend binnen zes weken daarna, als bedoeld in artikel 98, eerste en tweede lid, gelezen in combinatie met artikel 99 van de Lar. Verzoeker brengt daar tegenin dat het Hof in de uitspraak van 29 mei 2024 geen nieuwe termijn heeft opgenomen waarbinnen de minister opnieuw op het Lob-verzoek moet beschikken.
4. Het Hof heeft in de uitspraak van 29 mei 2024 weliswaar niet in het dictum een beslistermijn opgenomen, maar het Hof heeft wel de uitspraak van het Gerecht bevestigd, waarin de minister werd opgedragen om binnen twee maanden opnieuw op het verzoek te beslissen. Nu het Hof deze uitspraak heeft bevestigd, moet de uitspraak van het Hof zo worden begrepen dat de minister na de uitspraak van het Hof twee maanden had om op het verzoek te beslissen. De minister heeft deze beslistermijn ook onderkend. De minister heeft namelijk twee maanden na de uitspraak van het Hof, op 29 juli 2024, aan verzoeker laten weten dat hij deze termijn niet haalt, waarbij hij expliciet heeft verwezen naar artikel 97, eerste lid, van de Lar. Daarmee is naar het oordeel van het Hof duidelijk dat de minister een kennisgeving heeft gedaan als bedoeld in die bepaling. Verzoeker kon zich binnen zes weken na die kennisgeving, dus uiterlijk op 9 september 2024, tot het Hof wenden met het verzoek om toekenning van een vergoeding dan wel om te bepalen dat de minister alsnog gevolg geeft aan de uitspraak van het Hof. Verzoeker heeft dat echter pas op 9 december 2024 gedaan en daarom is het verzoek niet-ontvankelijk. Het Hof wijst ter vergelijking nog op de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:90, onder 3.
5. Het Hof volgt verzoeker niet in zijn betoog dat hij bij het niet-ontvankelijk verklaren van zijn verzoek geen rechtsmiddel zou hebben om de minister te bewegen om uitvoering te geven aan de uitspraak van het Hof. Hij kan namelijk beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een beschikking op zijn verzoek als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Lar. Bovendien laat de uitspraak van vandaag onverlet dat de minister nog steeds gehouden is om uitvoering te geven aan de eerdere uitspraak van het Hof.

Conclusie

6. Het verzoek is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.

BIJLAGE

Landsverordening administratieve rechtspraak[…]
§ 6. Voorziening bij niet gevolg geven aan een uitspraak
Artikel 97
1. Indien een bestuursorgaan aan een onherroepelijke uitspraak van het Gerecht, bedoeld in de artikelen 49, 53, 79, 80 of 95, voor zover deze niet verplicht tot betaling van een bepaald geldbedrag, naar zijn oordeel geen of geen volledig gevolg kan geven binnen de bij die uitspraak gestelde termijn of - bij het ontbreken van zulk een termijn - binnen redelijke tijd, geeft het daarvan kennis aan de andere partijen. Indien het niet of niet volledig gevolg geven zijn oorzaak vindt in nieuwe feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de beschikking waarop de uitspraak betrekking heeft, is gegeven, doet het bestuursorgaan daarvan gelijktijdig mededeling.
2. Indien een mededeling als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, is gedaan, kunnen de andere partijen zich met een verzoek om voorziening wenden tot het Gerecht. Op dit verzoek is hoofdstuk 3, met uitzondering van artikel 17, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 98
1. Indien een kennisgeving zonder mededeling of geen kennisgeving als bedoeld in artikel 97, eerste lid, is gedaan, kunnen de andere partijen zich tot het Gerecht wenden met het verzoek om toekenning van een vergoeding dan wel om te bepalen dat het bestuursorgaan alsnog aan de uitspraak van het Gerecht gevolg geeft.
2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan binnen zes weken na verzending van de kennisgeving, of indien geen kennisgeving is gedaan, binnen zes weken na het einde van het tijdsverloop, bedoeld in artikel 97, eerste lid.
3. Indien de grief, dat niet of niet volledig aan de uitspraak van het Gerecht gevolg is gegeven, gegrond wordt bevonden, kan het Gerecht uitspreken dat de partijen, bedoeld in het eerste lid, ten laste van het bij zijn uitspraak aangewezen overheidslichaam een bij die uitspraak vast te stellen vergoeding wordt toegekend, dan wel dat het bestuursorgaan alsnog binnen een door het Gerecht te stellen termijn aan de uitspraak van het Gerecht gevolg dient te geven. In het laatste geval bepaalt het Gerecht tevens dat indien en zolang of zo dikwijls het bestuursorgaan aan de uitspraak geen of geen volledig gevolg geeft, het door hem aan te wijzen overheidslichaam aan de partijen, bedoeld in het eerste lid, een door het Gerecht vast te stellen dwangsom verbeurt. Artikel 23, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Op de uitspraak, bedoeld in het derde lid, zijn de artikelen 49 tot en met 53 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 99
De in de artikelen 97 en 98 aan het Gerecht toegekende bevoegdheden komen toe aan het Hof indien een bestuursorgaan geen of geen volledig gevolg geeft aan een uitspraak van het Hof, bedoeld in de artikelen 78, 79, 80 en 84.
[…]