Uitspraak
Appellant heeft bij brief van 12 januari 2021 op deze waarschuwing gereageerd. Hij schrijft dat hij zich wel aan de afspraken heeft gehouden over de afstudeerprocedure, dat de studenten geen nadeel hebben ondervonden door het verplaatsen van de colleges en dat hij van tevoren heeft overlegd over het verplaatsen van de bespreking over de kwaliteitscyclus. Ook schrijft hij dat telkens wanneer er een nieuwe decaan benoemd moet worden, er een conflict ontstaat tussen hem en de decaan. Hij uit kritiek op het functioneren van de decaan en op het voornemen van de rector om de aanstelling van de decaan te verlengen.
Appellant heeft bij brief van 11 februari 2021 gereageerd. Daarin schrijft hij onder meer dat de conflicten met eerdere decanen felle discussies waren over de wijze waarop de faculteit werd geleid. Hij schrijft dat hij tijdens de faculteitsvergadering de meerderheid van de stemmen had om de nieuwe decaan te worden, maar dat de rector niettemin de huidige decaan heeft benoemd. Ook gaat hij uitvoerig in op haar functioneren en stelt hij dat studenten en de universiteit daardoor schade hebben geleden.
Appellant heeft hier op 14 mei 2021 op gereageerd. Hij voert de redenen aan voor de late aanlevering en stelt dat de studenten er niet onder hebben geleden. Hij schrijft ook dat de kwalificatie van zijn gedrag als ernstig plichtsverzuim een teken van machtsvertoon is van de decaan.
Het Gerecht heeft vervolgens geoordeeld dat de rector het ontslag op staande voet alsnog afdoende heeft gemotiveerd met het ingediende verweerschrift, de in beroep overgelegde stukken en de toelichting op de zitting.
Het Gerecht heeft verder geoordeeld dat de beroepsgronden van appellant over de zorgvuldigheid en de evenredigheid van het ontslag niet slagen.
Over de zorgvuldigheid betoogt appellant volgens het Gerecht tevergeefs dat de rector nader onderzoek had moeten doen naar de precieze gang van zaken rondom het opnemen van verlof. Het Gerecht heeft daarbij van belang geacht dat appellant zonder te controleren of zijn digitale verlofaanvraag was goedgekeurd, naar het buitenland is vertrokken en dat de stelling dat de studenten daar geen nadeel van hebben ondervonden omdat hij online colleges heeft gegeven, daar los van staat. Verder heeft het Gerecht overwogen dat appellant tevergeefs betoogt dat de beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat hij niet is gehoord. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de rector hem heeft uitgenodigd voor een gesprek om te reageren op het voorgenomen ontslag en dat het voor risico van appellant komt dat de rector toen pas kennisnam van zijn verblijf in het buitenland, waardoor hij geen gebruik kon maken van die gelegenheid.
Over de evenredigheid van het ontslag heeft het Gerecht overwogen dat meeweegt dat appellant zich gezagsondermijnend heeft gedragen naar de decaan en dat de rector gelet daarop gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om appellant te ontslaan. Dat ontslag is voor appellant nadelig, maar de aangevoerde persoonlijke omstandigheden maken niet dat het ontslag onevenredig is, aldus het Gerecht.
Het Gerecht heeft daarom de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden beschikking in stand gelaten.
Toetsingskader
“[…]
c. beëindiging op staande voet door de werkgever of werknemer op grond van dringende redenen zoals bedoeld in de artikelen 1615p en 1615q van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen;
d. ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij rechterlijke uitspraak, wegens een gewichtige reden als bedoeld in artikel 1615v van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen;
[…]”
“ […]
2. wanneer hij, in ernstige mate, de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen tot de arbeid, waarvoor hij zich heeft verbonden;
[…]
10. wanneer hij hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de werkgever verstrekt;
11. wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt welke de overeenkomst hem oplegt;
[…]”
“1. Ieder der partijen is te allen tijde bevoegd zich wegens gewichtige redenen tot de rechter te wenden met het schriftelijk verzoek de arbeidsovereenkomst ontbonden te verklaren. Elk beding, waardoor deze bevoegdheid wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.
2. Als gewichtige redenen worden beschouwd omstandigheden, welke een dringende reden, als bedoeld in artikel 1615o, eerste lid, zouden hebben opgeleverd, indien de dienstbetrekking deswege onverwijld beëindigd ware, alsook veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
3. De rechter willigt het verzoek niet in dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de wederpartij.
4. Indien de rechter het verzoek inwilligt, bepaalt hij op welk tijdstip de dienstbetrekking eindigt.
5. Indien de rechter het verzoek inwilligt wegens veranderingen in de omstandigheden, kan hij, zo hem dat met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt, aan een der partijen ten laste van de wederpartij een vergoeding toekennen; hij kan toestaan dat de vergoeding op door hem te bepalen wijze in termijnen wordt betaald.
6. Alvorens een ontbinding, waaraan een vergoeding verbonden wordt, uit te spreken, stelt de rechter de partijen van zijn voornemen in kennis en stelt hij een termijn, binnen welke de verzoeker de bevoegdheid heeft zijn eis in te trekken.
[…]”
Dringende redenen
Gewichtige redenen
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 17 april 2024 in zaak nr. CUR202102085, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking van de rector magnificus van de University of Curaçao Dr. Moises da Costa Gomez van 1 juli 2021 in stand blijven;
bepaaltdat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beschikking van 1 juli 2021;
ontbindtde arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2021;
kentaan appellant een vergoeding
toeop grond van artikel 7A:1615w, vijfde lid, van het BW, ten bedrage van Cg. 100.000,- bruto, waarop de verschuldigde cessantia-uitkering in mindering dient te worden gebracht;
veroordeeltde rector magnificus van de University of Curaçao Dr. Moises da Costa Gomez tot betaling daarvan aan appellant;
veroordeeltde rector magnificus van de University of Curaçao Dr. Moises da Costa Gomez tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Cg. 1.400,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
gelastdat de rector magnificus van de University of Curaçao Dr. Moises da Costa Gomez aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Cg. 300,- vergoedt.