ECLI:NL:OGHACMB:2025:196

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
SXM2023H00174
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van beveiligingsdiensten aan het Land Sint Maarten door AEGIS Security Service N.V.

In deze zaak vordert AEGIS Security Service N.V. (hierna: Aegis) betaling van openstaande facturen van het Land Sint Maarten voor beveiligingsdiensten die zij heeft geleverd aan de justitiële jeugdinrichting Miss Lalie Center. Aegis heeft in totaal USD 1.315.564 gevorderd, inclusief buitengerechtelijke incassokosten. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, maar Aegis is in hoger beroep gegaan tegen de afwijzing van een deel van haar vordering. Het Hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat Aegis niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de periode waarin zij beveiligingsdiensten heeft geleverd na de orkaan Irma en na de opzegging van de overeenkomst door het Land. Het Hof heeft geoordeeld dat de opzegging van de overeenkomst rechtsgeldig was en dat Aegis geen recht heeft op betaling voor diensten na 21 juli 2020. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en wijst Aegis in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: SXM202200654 – SXM2023H0174
Uitspraak: 12 augustus 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
AEGIS SECURITY SERVICE N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. C.H.J. Merx,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND SINT MAARTEN,
zetelend in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. P.A.M. Brandon en L.C. Peterson.
Partijen worden hierna Aegis en het Land genoemd.

1.De zaak in het kort

In dit geding vordert een bureau dat gebouwen van de justitiële jeugdinrichting in Sint Maarten beveiligd heeft, dat het Land betaalt voor haar dienstverlening gedurende een periode van meer dan zes jaar.
Het Gerecht heeft verschillende periodes van dienstverlening onderscheiden en de vordering slechts gedeeltelijk toegewezen.
In dit hoger beroep van het beveiligingsbureau beoordeelt het Hof de vordering opnieuw, voor zover het Gerecht die heeft afgewezen.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 20 december 2023 ingekomen akte van appel is Aegis in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 14 november 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 31 januari 2024 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft Aegis twee grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen, althans Aegis zal toelaten tot bewijslevering, met veroordeling van het Land, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure en de tenuitvoerlegging.
2.3
Bij op 15 maart 2024 ingekomen memorie van antwoord heeft het Land de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Aegis, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in beide instanties.
2.4
Op 23 oktober 2024 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Bij e-mail van 21 augustus 2014 heeft [medewerkster ministerie],
program manager/policy adviserbij het ministerie van justitie, (hierna: [medewerkster ministerie]) Aegis gevraagd offerte uit te brengen voor de inzet van twee beveiligingsbeambten om samen te werken met gevangenisbewaarders in een
24/7 shiftbij de
Youth Care facilityin Cay Bay, Sint Maarten (de gesloten justitiële jeugdinrichting Miss Lalie Center).
3.1.2
Op 4 november 2015 heeft [bestuurder Aegis], bestuurder van Aegis, (hierna: [bestuurder Aegis]) een door haar ondertekend nieuw contract voor het jaar 2016 aan [medewerkster ministerie] toegezonden. Bij e-mail van 9 december 2015 heeft [medewerkster ministerie] aan [bestuurder Aegis] laten weten dat het contract zijdens het Land nog niet was ondertekend, omdat het Ministerie van Justitie nog in onderhandeling was met het Ministerie van Financiën over de gelden die beschikbaar komen voor 2016.
3.1.3
In de periode van 2015 tot en met september 2017 heeft Aegis in totaal USD 434.925 bij het Land in rekening gebracht voor haar diensten.
3.1.4
Op 6 september 2017 is Sint Maarten getroffen door de orkaan Irma. De jeugdinrichting is toen gesloten.
3.1.5
Bij e-mail van 18 juli 2019 heeft [medewerkster jeugdinrichting], beleidsmedewerkster bij de jeugdinrichting (hierna: [medewerkster jeugdinrichting]) [bestuurder Aegis] bericht over nieuwe werkuren (
new scheduled hours) met ingang van 1 augustus 2019 voor twee beveiligingsbeambten van Aegis en over openstaande facturen van Aegis. Een e-mail van 27 augustus 2019 van [medewerkster jeugdinrichting] aan [bestuurder Aegis] gaat over nader gewijzigde werkuren met ingang van 28 augustus 2019.
3.1.6
In september 2019 is de jeugdinrichting weer geopend.
3.1.7
In de periode van september 2019 en met juli 2020 heeft Aegis in totaal USD 105.098 bij het Land in rekening gebracht voor haar diensten.
3.1.8
Bij e-mail van 20 juli 2020 heeft [directeur ministerie] (hierna: [directeur ministerie]), directeur financiën in het kabinet van een minister in de regering van Sint Maarten, aan [bestuurder Aegis] bericht:
Good afternoon, please note that due to the fact that there is no contractual agreement between [Aegis] and the Minister of Justice you are hereby informed to seize your operation at MLC [Miss Lalie Center, toevoeging Hof] effective immediately as of Tuesday July 21, 2020.
Bij e-mail van dezelfde dag heeft een zekere [medewerker Aegis] namens Aegis geprotesteerd tegen de e-mail van [directeur ministerie].
3.1.9
Bij brief van 1 september 2021 heeft mr. Merx namens Aegis bij het Land aanspraak gemaakt op betaling van USD 646.297 aan openstaande facturen in de periode 19 november 2015-26 juli 2021, te vermeerderen met een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.1.10
Bij brief d.d. 16 mei 2022 (ondertekend op 19 mei 2022) heeft de minister van justitie aan Aegis bericht:
[Aegis] commenced provision of security services to the Ministry of Justice in 2015. The current services are provided at the youth detention center, Miss Lalie Center. The provisioning of these services seem however to be without a supporting legal basis, due to the absence of an effective service contract between the Ministry of Justice and [Aegis].
On July 20, 2020, the prison informed [Aegis] in writing that the Ministry of Justice found it necessary to end this undesirable situation and was of the intention to cease the security services provided by [Aegis]. This intention of cessation was however not realized in practice and [Aegis] continued to provide security services to the Ministry of Justice.
(…)
Hereby I am confirming that effective June 1, 2022, the Ministry of Justice no longer requires the security services of [Aegis].
The Ministry of Justice is in the process of making the necessary arrangements for the outstanding payments of [Aegis] and will inform your company about the arrangements made as soon as possible.
In closing, I would like to express our gratitude to [Aegis] for the services provided through the years.
Vorderingen
3.2
In dit geding heeft Aegis, verkort weergegeven, betaling gevorderd van USD 1.315.564 aan openstaande facturen en boetes en USD 179.335 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, met wettelijke rente en proceskosten, en met de bepaling dat hiervoor beslag kan worden gelegd op overheidsgelden.
3.3
De gevorderde hoofdsom van USD 1.315.564 betreft facturen over de periode 19 november 2015-28 mei 2022, met inbegrip van
late feesvan 15% (boetes). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is berekend als 15% van de gevorderde hoofdsom.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Het Gerecht heeft op 25 mei 2023 een comparitie van partijen gehouden. Vervolgens heeft het Gerecht per e-mail van 26 mei 2023 aan de gemachtigden bericht:
Ik heb partijen voorgehouden dat naar mijn voorlopig inzicht:
- kwestieus is of sprake is van verjaring over de periode vanaf augustus 2015 tot augustus 2016, nu stuiting/erkenning aan de orde lijkt te zijn;
- Aegis recht heeft op betaling van haar facturen over de periode vanaf augustus 2016 tot orkaan Irma;
- idem t.a.v. de periode vanaf orkaan Irma tot 21 juni 2020 (mits zij aannemelijk kan maken dat zij na Irma en tot september 2019 daadwerkelijk beveiliging heeft geleverd aan MLC);
- Aegis geen recht heeft op betaling van haar facturen over de periode vanaf 21 juni 2020.
3.5
Na verdere stukkenwisseling heeft het Gerecht bij tussenvonnis van 8 augustus 2023, verkort weergegeven, het volgende overwogen. Het verweer van het Land dat de diensten zonder rechtsgrond zijn verricht, is niet te handhaven (3.2). Zonder tegenbericht mocht Aegis ervan uitgaan dat haar dienstverlening ook na orkaan Irma noodzakelijk en gewenst was. De stelling van Aegis dat zij de gebouwen van de jeugdinrichting in de periode 6 september 2017-september 2019 daadwerkelijk heeft beveiligd, is echter betwist. Aegis zal in de gelegenheid worden gesteld logboeken in het geding te brengen en zich uit te laten over de vraag of zij bewijs aanbiedt (3.3.2). Bij de e-mail van 20 juli 2020 heeft het Land de overeenkomst met Aegis beëindigd. De inrichtingsdirecteur heeft deze boodschap zelf aan Aegis overgebracht. Aegis heeft geen navraag gedaan. Dat komt voor haar risico. Daarom kan zij geen betaling verlangen voor de diensten die zij na 21 juli 2020 heeft verricht (3.3.4). Er is geen rechtsgrond voor het opleggen van boetes (3.4.1). De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten moet worden gematigd (3.4.2). Het beroep van het Land op verjaring wordt verworpen (3.4.3). Het beroep van het Land op overmacht wordt verworpen (3.4.4).
3.6
Bij het bestreden eindvonnis van 14 november 2023 heeft het Gerecht overwogen dat Aegis de logboeken niet in het geding heeft gebracht en daardoor haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd (2.2).
3.7
Op grond van voorgaande overwegingen heeft het Gerecht de vordering gedeeltelijk toegewezen. De hoofdsom heeft het toegewezen tot:
Diensten 2015 tot en met september 2017 USD 434.925
Diensten september 2019 en met juli 2020 USD 105.098
Af: betaald (USD 221.954)
------------------ +
Totaal USD 318.069
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft het Gerecht toegewezen tot NAf 10.500. Verder heeft het Gerecht wettelijke rente toegewezen en de proceskosten gecompenseerd.
Grieven
3.8
Grief 1 komt erop neer dat het Gerecht de gevorderde vergoeding voor de periode 6 september 2017 tot en met september 2019 niet had mogen afwijzen zonder Aegis toe te laten om met getuigen te bewijzen dat zij in die periode de gebouwen van de jeugdinrichting daadwerkelijk heeft bewaakt.
3.9
Grief 2 komt erop neer dat het Gerecht de gevorderde vergoeding voor de periode na 21 juli 2020 niet had mogen afwijzen, omdat de e-mail van [directeur ministerie] van 20 juli 2020 geen rechtsgeldige opzegging inhoudt.
Beoordeling door het Hof
Comptabiliteitsverordening en rechtsverwerking
3.1
In eerste aanleg heeft het Land (aanvankelijk) het verweer gevoerd dat het tot geen enkele betaling verplicht is, omdat de financiële verplichtingen van het Land niet zijn aangegaan bij Landsbesluit en niet met schriftelijke machtiging van de betrokken minister.
3.11
In beginsel is een overeenkomst als de onderhavige, waarin het Land langdurige financiële verplichtingen op zich neemt, nietig, indien deze niet schriftelijk namens het Land wordt aangegaan door een persoon die daartoe door de desbetreffende minister is gemachtigd (zie: GHvJ 26 mei 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:130, 2.5, met verwijzing naar GHvJ 29 november 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:157).
3.12
In dit geval heeft het Land echter het recht verwerkt om met een beroep hierop het verweer te voeren dat zij tot geen enkele betaling aan Aegis verplicht is. Bij brief van 16 mei 2022 heeft de Minister van Justitie immers aan Aegis bericht dat zijn ministerie bezig was de nodige stappen te zetten voor betaling van de openstaande facturen. Voor zover het Land in deze procedure het hiervoor genoemde verweer na de conclusie van antwoord heeft gehandhaafd, wordt het verworpen wegens rechtsverwerking. Het Land heeft echter niet het recht verwerkt om de hoogte van de vordering te betwisten.
Grief 1: de periode na orkaan Irma
3.13
Het is een feit van algemene bekendheid dat orkaan Irma Sint Maarten zeer zwaar heeft getroffen. Onbetwist staat vast dat de jeugdinrichting na de orkaan ongeveer twee jaar gesloten is geweest. In twee door Aegis overgelegde schriftelijke verklaringen hebben personeelsleden van Aegis verklaard dat het gebouw van de jeugdinrichting na de orkaan gedurende enige tijd (ongeveer twee maanden) in gebruik is geweest van het Rode Kruis. Aegis heeft niet gesteld dat het Land of de jeugdinrichting in die periode de beveiligers van Aegis heeft verzocht of opgeroepen om te komen werken of Aegis heeft verzocht of opgedragen om beveiligers te sturen. Aegis heeft niet gesteld op welke datum of data zij de facturen voor haar dienstverlening in de periode september 2017-september 2019 heeft verzonden en naar wie en ook niet dat het Land in die periode enige betaling aan haar heeft verricht. Ook voor het overige heeft zij niets gesteld van de strekking dat het Land wist of behoorde te weten dat Aegis beveiligers bleef sturen naar de gebouwen waarin vóór orkaan Irma de jeugdinrichting was gehuisvest, maar die op dat moment niet door de jeugdinrichting werden gebruikt.
3.14
Weliswaar is niet gebleken van een uitdrukkelijke opzegging of opschorting van de overeenkomst door het Land naar aanleiding van orkaan Irma, maar onder de hiervoor onder 3.13 genoemde omstandigheden mocht Aegis niet zonder navraag te doen verwachten dat het Land haar diensten nog nodig had en bereid was of zich gebonden achtte ervoor te blijven betalen. Zij moest redelijkerwijs begrijpen dat in de onder 3.13 genoemde omstandigheden een stilzwijgende opzegging of opschorting van de overeenkomst door het Land besloten lag, in elk geval voor de periode dat de jeugdinrichting gesloten bleef. Indien zij in die periode bewakingsactiviteiten bij het gebouw van de jeugdinrichting is blijven verrichten, mocht zij dus niet redelijkerwijs ervan uitgaan dat zij dit in opdracht van het Land deed op basis van een (stilzwijgende) verlenging van een in 2014 (op gebrekkige wijze) gesloten (tijdelijke) overeenkomst. Het Hof verenigt zich dus niet met de overweging van het Gerecht dat Aegis zonder tegenbericht ervan mocht uitgaan dat haar dienstverlening noodzakelijk en gewenst was (3.3.2 van het vonnis van 8 augustus 2023).
3.15
Gelet op het voorgaande verenigt het Hof zich echter wel met de afwijzing van de vordering, voor zover die ziet op de dienstverlening in de periode vanaf orkaan Irma tot en met september 2019, zij het dat Hof voor dat oordeel een andere grond hanteert dan het Gerecht. Grief 1 faalt bij gebrek aan belang. Aan bewijslevering komt het Hof niet toe.
Grief 2: de periode na de e-mail van [directeur ministerie] van 20 juli 2020
3.16
De e-mail van [directeur ministerie] van 20 juli 2020 houdt een uitdrukkelijke opzegging in. Daarbij moet
seizegelezen worden als
cease. Aegis heeft dat ook begrepen.
3.17
De e-mailcorrespondentie uit eind 2015 duidt erop dat die betrekking had op een jaarcontract. Over de contractuele mogelijkheid van tussentijdse opzegging in dat jaarcontract is niets gebleken. Evenmin is gebleken voor welke duur na eind 2016 de overeenkomst is verlengd: telkens voor een jaar, of voor onbepaalde tijd, of nog anders. De overeenkomst lijkt stilzwijgend te zijn verlengd. In elk geval is er niets overgelegd waaruit blijkt dat de overeenkomst na 2016 schriftelijk is verlengd. Van enig beding van de strekking dat het Land niet kon opzeggen, of dat het Land niet tussentijds kon opzeggen of dat het Land bij een opzegging een contractuele opzegtermijn diende te hanteren of een vergoeding diende te betalen, is niets gebleken.
3.18
De opzegging in de e-mail 20 juli 2020 bevat een geldige reden. Inderdaad was er geen overeenkomst met het Land die aan de comptabiliteitseisen voldeed. Het recht van het Land om zich daarop te beroepen was niet verwerkt en ook de brief van 16 mei 2022 heeft niet tot gevolg dat het Land zich niet kan beroepen op rechtsgeldigheid van deze reden van opzegging. Opzegging is onder omstandigheden overigens ook mogelijk zonder opgave van redenen.
3.19
Gelet op het voorgaande moet de opzegging rechtsgeldig worden geacht.
3.2
Na 21 juli 2020 is Aegis beveiligers blijven sturen. Onder 18 van de memorie van antwoord lijkt het Land dat te betwisten, maar in het licht van de opmerking in de brief van 16 mei 2022 dat dit wel is gebeurd, is die betwisting onvoldoende gemotiveerd. De omstandigheid dat dit is gebeurd, doet echter niet af aan de rechtsgeldigheid van de opzegging.
3.21
Het Hof verenigt zich met het oordeel van het Gerecht dat er geen grond is voor een verplichting van het Land om te betalen voor de dienstverlening na 21 juli 2020. Aangenomen moet worden dat Aegis de opzegging heeft begrepen. Zij heeft het Land niet kunnen bewegen tot intrekking van de opzegging. Uit de omstandigheid dat het Land niet heeft ingegrepen toen Aegis beveiligers bleef sturen, kan redelijkerwijs geen stilzwijgende intrekking van de opzegging worden afgeleid, nu Aegis niet heeft betwist dat het Land gedurende lange tijd niet heeft opgemerkt dat Aegis beveiligers bleef sturen.
3.22
Het voorgaande brengt mee dat grief 2 faalt.
Slotsom
3.23
De grieven falen. Ambtshalve heeft het Hof geen bedenkingen bij de door het Gerecht bereikte uitkomst. Het Hof verenigt zich met de verwerping door het Gerecht van het beroep van het Land op verjaring en op overmacht en met de daarvoor gehanteerde gronden. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Aegis zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De compensatie van de proceskosten in eerste aanleg blijft in stand.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Aegis in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot op Cg 240,50 aan verschotten en Cg 20.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ondertekend door de rolrechter en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 12 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.