Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.Het verloop van de procedure
3.De beoordeling
dat het gehele bedrag van NAf. 37.971,89 geheel aan eiser toekomt dan wel van eiser is”;
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak vordert de schuldenaar, aangeduid als [kredietnemer], (gedeeltelijke) terugbetaling van een bedrag dat door zijn werkgever is uitgekeerd aan RBC Royal Bank N.V. na conservatoir beslag. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering toegewezen op de grond dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging is verjaard. RBC, de bank, is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Het Hof bevestigt het oordeel van het Gerecht dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 26 april 2000 is verjaard op 27 april 2020. De verjaring is niet gestuit, omdat er geen betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden aan de schuldenaar en het conservatoire beslag niet executoriaal is geworden. Het Hof oordeelt dat de maandelijkse inhoudingen op het salaris van [kredietnemer] niet kunnen worden aangemerkt als daden van tenuitvoerlegging. RBC heeft niet aangetoond dat er sprake was van een aanmaning of erkenning die de verjaring zou stuiten. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt RBC in de proceskosten van het hoger beroep.