ECLI:NL:OGHACMB:2025:267

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
CUR2021H00375
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de inbreng van een deskundigenbericht

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is gebracht, gaat het om een hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man, die beiden in Curaçao wonen. De vrouw is in eerste aanleg eiseres en thans appellante in principaal hoger beroep, terwijl de man gedaagde was in eerste aanleg en nu geïntimeerde is in het principaal hoger beroep en appellant in het incidenteel hoger beroep. De zaak is eerder behandeld in een tussenvonnis van 27 augustus 2024, waarin het Hof de partijen heeft verzocht om akten in te dienen. Beide partijen hebben op 21 januari 2025 akten ingediend, gevolgd door antwoordakten op 6 mei 2025. Het mondeling pleidooi vond plaats op 30 september 2025, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De advocaat van de man heeft gepleit zonder pleitnota, terwijl de advocaat van de vrouw dit deed aan de hand van een pleitnota.

De zaak betreft een geschil over een lening van een derde partij, aangeduid als [betrokkene 1], die door de vrouw is ingediend als onderdeel van de boedelverdeling. De man betwist het bestaan van deze lening en stelt dat deze nooit heeft bestaan. Het Hof heeft in eerdere vonnissen overwogen dat de schuld is ontstaan tijdens het huwelijk en dat deze als gemeenschappelijke schuld moet worden beschouwd. De vrouw heeft diverse stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat de lening bestaat, terwijl de man deze betwist. Het Hof heeft besloten dat het rapport van een deskundige, drs. W. Blijleven, van belang kan zijn voor de beoordeling van het geschil en heeft de man in de gelegenheid gesteld om dit rapport in het geding te brengen. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor de inbreng van het rapport, waarna de vrouw de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. Het Hof heeft verder oordeel aangehouden.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR201500963 – CUR2021H00375
Uitspraak: 28 oktober 2025

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:

[DE VROUW],

wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres,
thans appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. A.S.M. Blonk,
tegen

[DE MAN],

wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde,
thans geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
1.
Het verdere verloop van de procedure
1.1
Bij vonnis van 27 augustus 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:158, (hierna: het tussenvonnis) heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor gelijktijdige akten aan beide zijden, met bepaling dat daarna gelegenheid zal worden geboden voor antwoordakten.
1.2
Op 21 januari 2025 hebben beide partijen akten ingediend. Op 6 mei 2025 hebben beide partijen antwoordakten ingediend.
1.3
Op verzoek van de advocaat van de man is de zaak mondeling bepleit. Het mondeling pleidooi heeft plaatsgehad op 30 september 2025. Beide partijen en hun advocaten zijn verschenen. De advocaat van de man heeft gepleit zonder pleitnota. De advocaat van de vrouw heeft gepleit aan de hand van een pleitnota, waarvan zij exemplaren heeft overgelegd. Ook partijen zijn in de gelegenheid gesteld het woord te voeren.
1.4
Vonnis is bij vervroeging bepaald op vandaag.
2.
De verdere beoordeling
2.1
De advocaat van de man heeft de post aan de orde gesteld die het Hof onder 4.1 van het tussenvonnis genummerd heeft als post 28: [familienaam] geldlening. Met [familienaam] wordt gedoeld op: [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Het bij het Gerecht gevoerde partijdebat over deze post kan als volgt worden samengevat (3.1.1-3.1.13):
partijdebat over post 28 bij het Gerecht
2.1.1
De post is opgenomen in de boedelverdeling die de vrouw bij inleidend verzoekschrift van 11 september 2015 heeft verlangd, met als onderbouwing de daarbij overgelegde productie 25. Op deze productie staat:
Arnhem, 10 maart 2015
Ondergetekende, [betrokkene 1], verklaart hierbij dat het openstaande saldo van de lening welk is overeengekomen op 01 januari 2013 met [de vrouw] per 07 november 2014 is ANG. 164.073,= voor nadere informatie verwijs ik u naar bijgaand overzicht ter inzage.
Hopend u naar voldoening te hebben ingelicht, verblijf ik.
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 1]
De productie bevat een (gekopieerde) handtekening. Bij de productie bevindt zich een geparafeerd overzicht van 3 pagina’s, met een beginsaldo van 250.000 in januari 2013, een maandelijks verloop en een eindsaldo van nihil in december 2017. Het beginsaldo in november 2014 op dit overzicht bedraagt NAf 164.073.
De vrouw stelt dat dit een lening van [betrokkene 1] aan de vrouw is, dat deze lening aan haar moet worden toebedeeld (althans: dat zij draagplichtig is in de verhouding tussen partijen) en dat dit moet worden verwerkt in het overbedelingsbedrag.
2.1.2
Op enig moment (vermoedelijk in de week vóór 24 mei 2016, toen er een zitting in deze zaak plaatsvond) heeft de toenmalige gemachtigde van de vrouw (mr. S.N.E. Inderson) producties in het geding gebracht, waaronder een “overzicht lening [betrokkene 1] en [de vrouw]”. Dit is een overzicht van in totaal 19 posten (geleende bedragen voor concrete, genoemde doeleinden), gedateerd van 20 april 2012 (“OMNI: Wasmachine en Inverter airco”) tot en met 17 februari 2014 (“Maduro Travel: Reistickets Bonaire”), met een totaal van NAf 272.383,67. Ter onderbouwing van elk geleend bedrag is een bijlage aan het overzicht toegevoegd, merendeels bestaande uit facturen en betaalbewijzen. Hier zitten ook bankafschriften bij van een bankrekening van [familienaam] Investments B.V. bij MCB Bank.
2.1.3
Bij akte van 18 september 2017 heeft de vrouw diverse lijsten (getiteld “tuin”, “waskamer”, “keuken” e.d., met bedragen, facturen en betalingsbewijzen) overgelegd en gesteld dat het grootste gedeelte van de inboedel betaald is uit de lening van [betrokkene 1].
2.1.4
De man heeft de post betwist bij akte van 18 september 2017. Hij heeft gesteld dat de vrouw onbevoegd gelden heeft onttrokken aan [familienaam] Investments B.V., vaak middels cashopnames, met steun van [betrokkene 1]. In dit verband heeft de man onder meer verwezen naar een procedure met zaaknummer CUR201701414. De man heeft gesteld dat het een neplening is die in het kader van de boedelverdeling is opgemaakt en in werkelijkheid niet bestaat en nooit heeft bestaan.
2.1.5
Bij akte van 18 december 2017 heeft de vrouw haar stelling dat de lening bestaat nader onderbouwd met geschriften (productie 1A), waaronder een brief van [betrokkene 1] van 4 november 2017 en een schriftelijke verklaring van [familieleden 1, 2 en 3] van 13 maart 2017.
2.1.6
Bij akte van 17 december 2018 heeft de vrouw verdere stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van haar stelling dat de lening bestaat. Dit betreft onder meer:
- een ‘overeenkomst van achtergestelde lening’ van 1 januari 2013 ter hoogte van NAf 250.000 (productie A);
- bankafschriften van een bankrekening van [familienaam] Investments B.V. bij MCB Bank van 30 maart 2012, 31 december 2012 en 31 januari 2014 (productie B);
- een gewijzigd overzicht met bijlagen, vergelijkbaar met het hiervoor in 3.1.2 bedoelde overzicht met bijlagen (producties E en E1);
- berichten van [betrokkene 1] (producties G en H);
- een gewijzigd overzicht van het verloop van de lening, vergelijkbaar met het hiervoor in 3.1.1 bedoelde overzicht; in het gewijzigde overzicht bedraagt het beginsaldo in november 2014 NAf 164.076,37 (productie I);
- een rapport van ICAS Accountants & Business advisers B.V. van 31 januari 2018, waarin op p. 18 als bevinding 10 staat vermeld (onder meer) dat er op 1 januari 2013 een leningsovereenkomst ten bedrage van NAf 250.000 is getekend tussen de vrouw en [betrokkene 1] en dat dit bedrag in verschillende transacties in de periode van 24 april 2012 tot en met 31 december 2013 is opgenomen (zie ook de bevindingen 11 en 12; productie J);
- bewijzen van betalingen van de vrouw aan [familienaam] Investments in de periode 30 november 2015-28 februari 2018 (productie M).
2.1.7
Bij akten van 17 december 2018 en 11 maart 2019 hebben partijen nader debat gevoerd over het bestaan van de gestelde lening van [betrokkene 1] en over de vraag of die in de boedelverdeling moet worden betrokken. De man heeft onder meer aangevoerd dat hij de leningsovereenkomst op 16 december 2014 heeft vernietigd tijdens een zitting bij het Gerecht.
2.1.8
Bij vonnis van 26 augustus 2019 (onder 2.34) heeft het Gerecht onder 2.23 als volgt overwogen:
Niet relevant is wat precies met het (geleende) geld is gebeurd. Relevant is dat die schuld is ontstaan tijdens het huwelijk van partijen, hetgeen met zich brengt dat sprake is van een gemeenschappelijke schuld. Daar komt nog bij dat gedaagde zijn verklaring tot vernietiging van de door eiseres gesloten geldlening niet naar haar of het Gerecht dient te richten, maar naar de schuldeiser van eiseres met wie zij de geldleningsovereenkomst heeft gesloten. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is. Niet in geschil is tussen partijen dat het voor de verdeling in aanmerking te nemen saldo van de schuld of de lening NAf 164.073,= bedraagt. Die schuld of lening zal, nu eiseres daarbij is betrokken, aan haar worden toebedeeld.
2.1.9
Bij akte van 11 november 2019 heeft de man de lening opnieuw aan de orde gesteld. Hij heeft een beschikking van het Gerecht van 23 december 2014 overgelegd (zaaknummer E 71329/14) waarin onder 4.5 staat dat de man gesteld heeft onbekend te zijn met een lening van [betrokkene 1] aan de vrouw.
2.1.10
Bij vonnis van 11 mei 2020 (onder 2.2) heeft het Gerecht overwogen dat het geen aanleiding ziet anders te beslissen over de lening van [betrokkene 1].
2.1.11
Bij akte van 25 januari 2021 heeft de man de lening opnieuw aan de orde gesteld.
2.1.12
Bij akte van 22 februari 2021 heeft de vrouw betwist dat de man de lening heeft vernietigd en een afschrift van de pleitnota van de man van 16 december 2014 overgelegd, waarin onder 9 staat dat de lening voor vernietiging vatbaar is en dat de man dit aan [betrokkene 1] zal mededelen. De vrouw heeft gesteld en met een verklaring van [betrokkene 1] onderbouwd dat [betrokkene 1] niet aanwezig was op de zitting van 16 december 2014.
2.1.13
Bij eindvonnis van 13 december 2021 heeft het Gerecht de gemeenschap verdeeld, waarbij onder passiva het saldo van de geldlening is toebedeeld aan de vrouw voor een bedrag van NAf 164.073.
partijdebat over post 28 bij het Hof
2.2
Het partijdebat in hoger beroep tot aan het tussenvonnis kan als volgt worden samengevat.
2.2.1
In hoger beroep heeft de man bij grief A in incidenteel appel aangevoerd dat de leningsovereenkomst niet bestaat en niet heeft bestaan, en (subsidiair) dat de leningsovereenkomst, toen de man ermee bekend werd, direct is vernietigd. Hiertegen heeft de vrouw verweer gevoerd bij gedingstuk van 14 februari 2023 (getiteld ‘akte uitlating’, maar in het geding gebracht toen de zaak voor schriftelijk pleidooi stond).
2.2.2
Bij de pleitnota in hoger beroep van 14 februari 2023 heeft de man ter ondersteuning van zijn stelling dat de lening van [betrokkene 1] in werkelijkheid niet bestaat onder meer jaarrekeningen van [familienaam] Investments B.V. van 2012-2017 in het geding gebracht en een rapport van prof. drs. H.C. Kocks van 13 februari 2018.
2.2.3
Bij akte na tussenvonnis van 21 januari 2025 heeft de man vonnissen van 18 november 2014 en 20 januari 2015 overgelegd uit een procedure tussen [familielid 4] en de vrouw (zaaknummer CUR202401292), opnieuw ter ondersteuning van zijn stelling dat de lening van [betrokkene 1] in werkelijkheid niet bestaat.
2.3
Bij het mondeling pleidooi heeft de advocaat van de man onder meer verzocht dat het Hof kennis neemt van een binnenkort te verschijnen rapport van drs. W. Blijleven RA CVA (hierna: Blijleven), dat wordt opgesteld in opdracht van het Hof in een andere zaak. Hij heeft aangevoerd dat het rapport van Blijleven zijn stelling zal ondersteunen dat de lening van [betrokkene 1] niet bestaat. Verder heeft hij gesteld dat het (onder meer) aan gebrek aan medewerking van de vrouw is te wijten dat onderzoek naar het bestaan van de lening niet eerder heeft kunnen plaatsvinden.
2.3.1
De advocaat van de vrouw heeft zich daartegen verzet. Volgens de vrouw staat de zaak waarin Blijleven zal rapporteren los van deze zaak. Zij meent ook dat de advocaat mogelijk klachtwaardig handelt als hij het rapport in deze zaak inbrengt zonder toestemming van alle betrokkenen.
beoordeling verzoek inbreng deskundigenbericht
2.4
Het Hof stelt ambtshalve het volgende vast. In hoger beroep loopt een zaak tussen leden van de familie [familienaam], enerzijds bijgestaan door mr. Bokkes en anderzijds door mr. Henriquez (zaaknummers CUR201500988 - CUR2019H00414). In die zaak heeft het Hof bij vonnis van 24 oktober 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:193, Blijleven als deskundige benoemd ter beantwoording van vragen over de samenstelling van de nalatenschappen van de ouders van partijen in die zaak. In die zaak heeft de deskundige aan het Hof bericht dat partijen op 12 augustus 2025 het conceptrapport hebben ontvangen en dat hij indicatief ervan uitgaat dat hij op 15 oktober 2025 een definitief rapport zal uitbrengen.
2.5
Het Hof acht voorshands voldoende aannemelijk dat het rapport van Blijleven van belang kan zijn bij de beoordeling van het geschilpunt van partijen in deze zaak over de vraag of aangenomen moet worden dat de lening van [betrokkene 1] in werkelijkheid bestaat. Het Hof acht voorshands ook voldoende aannemelijk dat het inbrengen van het rapport in dit late stadium van de procedure in hoger beroep niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Voor de vraag of het Hof de man de gelegenheid zal bieden het rapport in het geding te brengen, acht het Hof niet van belang of het inbrengen van het rapport klachtwaardig is.
2.6
Gelet op het voorgaande zal het Hof de man in de gelegenheid stellen het rapport van Blijleven (desgewenst) in het geding te brengen. Daartoe zal het Hof de zaak naar de rol verwijzen zodat de man dit bij akte kan doen. Hij dient zo spoedig mogelijk nadat het rapport is uitgebracht zijn akte in te dienen. In de akte kan de man toelichten welke betekenis het rapport heeft voor de beslissing van het Hof over post 28: [familienaam] geldlening. In de akte mogen geen andere onderwerpen besproken worden. De vrouw zal in de gelegenheid worden gesteld om een antwoordakte in te dienen, die eveneens slechts betrekking mag hebben op de betekenis van het rapport voor de beslissing van het Hof over post 28: [familienaam] geldlening.
2.7
Het Hof zal ieder verder oordeel aanhouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 18 november 2025voor akte inbrenging rapport aan de zijde van de man, waarna gelegenheid zal worden geboden voor antwoordakte aan de zijde van de vrouw;
houdt ieder verder oordeel aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 28 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.