ECLI:NL:OGHACMB:2025:299

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
CUR2025H00040
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onrechtmatige publicaties door ex-cliënt van advocaat

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door een advocaat, [appellant], tegen haar ex-cliënt, [geïntimeerde], vanwege onrechtmatige uitlatingen die de ex-cliënt heeft gedaan. De advocaat stelt dat deze uitlatingen haar reputatie schaden. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de ex-cliënt veroordeeld tot rectificatie, maar niet op de door de advocaat gevorderde wijze. De advocaat heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verdere vorderingen. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en bevestigd dat de ex-cliënt onrechtmatige publicaties heeft gedaan, maar heeft de vorderingen van de advocaat afgewezen. Het Hof oordeelt dat de rectificatie op de Whatsapp-status van de ex-cliënt moet worden geplaatst, maar dat een rectificatie in dagbladen disproportioneel is. Het Hof heeft ook geoordeeld dat er geen verbod op toekomstige negatieve uitlatingen nodig is, omdat het risico daarop niet groot genoeg is. De vordering tot schadevergoeding is afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. Het hoger beroep faalt en het vonnis van het Gerecht wordt bevestigd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: CUR202404507 – CUR2025H00040
Uitspraak: 2 december 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
1. de besloten vennootschap
[APPELLANT] B.V.,
gevestigd in Curaçao,
2.
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiseressen, thans appellanten,
gemachtigde: aanvankelijk mr. M.M. Bloem (gedesisteerd),
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. B.M. Nagelmakers.
Partijen worden hierna [appellant] BV, [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] BV en [appellant] worden gezamenlijk [appellant] c.s. genoemd.

1.De zaak in het kort

Dit kort geding betreft uitlatingen van een ex-cliënt over een advocaat. Volgens de advocaat zijn de uitlatingen onrechtmatige publicaties en schaden zij haar reputatie. Het Gerecht heeft de ex-cliënt veroordeeld tot rectificatie, maar niet op de wijze als gevorderd. De verdere vorderingen van de advocaat heeft het Gerecht afgewezen.
De advocaat heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzingen. In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de afgewezen vorderingen opnieuw. Dit leidt tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 3 maart 2025 ingekomen akte van appel zijn [appellant] c.s. in hoger beroep gekomen van het in kort geding tussen partijen gewezen en op 10 februari 2025 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, ECLI:NL:OGEAC:2025:41.
2.2
Bij op 25 maart 2025 ingekomen memorie van grieven, met producties, hebben [appellant] c.s. negen grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en hun vorderingen alsnog geheel zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de volledige proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 26 mei 2025 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het hoger beroep zal verwerpen, met veroordeling van [appellant] c.s., uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in hoger beroep, met rente.
2.4
Op 19 augustus 2025 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Bij e-mail van 23 september 2025 heeft mr. Bloem laten weten dat zij desisteert.
2.6
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feitelijke uitgangspunten
3.1
Het Hof gaat uit van het volgende.
3.1.1 [
[appellant] is advocaat en mediator in Curaçao.
3.1.2 [
[geïntimeerde] had een familierechtelijk probleem waarvoor zij naar de advocaat [advocaat] is gegaan. [advocaat] is een oud-collega en vriend van [geïntimeerde]. [advocaat] heeft [geïntimeerde] geadviseerd zich tot [appellant] te wenden.
3.1.3
Op 13 februari 2024 heeft [appellant] een intakegesprek van ruim een uur met [geïntimeerde] gehad. [geïntimeerde] heeft daarvoor NAf 400 betaald. Na dit gesprek heeft [geïntimeerde] een voorschot van NAf 3.000 betaald voor verder advies van [appellant]. Na een aantal berichten over en weer is er een tweede contact geweest op 12 maart 2024. Van een derde contact is het niet gekomen. [geïntimeerde] heeft de daarvoor gemaakte afspraak afgezegd.
3.1.4
Op 19 november 2014 informeerde [advocaat] [appellant] over een chatgesprek dat hij kort daarvoor met [geïntimeerde] had gehad. Daarin had [geïntimeerde] hem geschreven dat zij voor een eerste gesprek met [appellant] van twintig minuten een bedrag van NAf 900 had betaald en vervolgens een bedrag van NAf 4.000 als voorschot. Daarna zou zij niets meer van [appellant] hebben gehoord. [geïntimeerde] vroeg aan [advocaat] of hij ervoor kon zorgen dat [appellant] het voorschot van NAf 4.000 zou terugbetalen.
3.1.5
Bij brief van 20 november 2024 heeft de gemachtigde van [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven dat deze “valselijk en derhalve onrechtmatig” aan [advocaat] heeft geschreven dat zij NAf 900 voor een gesprek van twintig minuten zou hebben betaald en NAf 4.000 als voorschot, en dat zij daarna niets meer van [appellant] zou hebben vernomen. In de brief wordt [geïntimeerde] gesommeerd om aan [advocaat] een brief te sturen met een gedicteerde rectificatietekst waarin onder meer staat dat zij haar uitlatingen “betreurt”, dat zij “[appellant] oprechte excuses aanbiedt voor de aan haar berokkende schade en het ongemak” en dat zij “verdere stappen zal nemen om ervoor te zorgen dat dergelijke misstanden in de toekomst worden voorkomen.”
3.1.6 [
[geïntimeerde] heeft niet voldaan aan deze sommatie. Op 21 november 2024 heeft zij de laatste bladzijde van de sommatiebrief op haar Whatsapp-status geplaatst en daaraan het volgende toegevoegd:
Ook in maart natuurlijk, niks gehoord , want na het eerste gesprek, wat mij vijfduizend gulden kostteen
waar zij niet in staat was om te iets te begrijpenheb ik nooit meer contact gewild met deze
bedrieger. Ik wil mijn geld terug.
3.1.7
Vervolgens heeft de gemachtigde van [appellant] het inleidende verzoekschrift van dit kort geding ingediend. Daarna heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] bij e-mail van 8 januari 2025 namens [geïntimeerde] voorgesteld een andere rectificatie te plaatsen dan volgens de sommatie en de vordering, en dan uitsluitend op haar Whatsapp-status en niet tevens, zoals gevorderd, in twee dagbladen.
Vorderingen
3.2
In dit kort geding hebben [appellant] c.s. gevorderd, na eiswijziging in eerste aanleg (met weglating van de door [appellant] c.s. aangebrachte markeringen):
1. Gedaagde te veroordelen om op grond van artikel 6:167 BW binnen 24 uur na uitspraak van het daartoe te wijzen vonnis een rectificatie te plaatsen in de dagbladen “Amigoe” en “Extra” op (een van) de eerste (voor)pagina’s, in een lettertype 11 volledig vetgedrukt en op haar Whatsapp-status zonder toevoegingen of weglatingen met (exact) de volgende tekst en opmaak vetgedrukt en de naam van gedaagde volledig uitgeschreven en onderstreept:
RECTIFICATIE
In de maand november 2024 heb ik, [geïntimeerde], onjuiste, ongefundeerde en gefabriceerde uitlatingen gedaan over [appellant] en haar kantoor [appellant] BV/ Deze uitlatingen betroffen onder andere valse beschuldigingen van bedrog en het in rekening brengen van hogere dan betaalde bedragen. Deze beweringen zijn pertinent onjuist en ongegrond en ik ben door het Gerecht in Eerste Aanleg in Curaçao veroordeeld om tot rectificatie van eerdergenoemde lasterlijke uitlatingen over te gaan en mij te onthouden van het doen van verdere lasterlijke uitlatingen jegens [appellant] en/of [appellant] B.V.
Zulks met verbeurte van een ten faveure van eiseressen te betalen dwangsom van NAf 2.500,00 per kalenderdag en kalenderdagdeel dat gedaagde niet tijdig en accuraat woordelijk voldoet aan de veroordeling (toevoegingen of weglatingen daarbij inbegrepen), met een maximum van NAf 50.000,- .
Verificatieplicht
2. Gedaagde te verplichten om de WhatsApp-status toegankelijk te houden voor eiseressen gedurende 24 uur, ter verificatie dat de tekst correct is geplaatst en zichtbaar is voor alle WhatsApp-contacten.
Zulks met verbeurte van een ten faveure van eiseressen te betalen dwangsom van NAf. 2.500,- per kalenderdag en kalenderdagdeel dat gedaagde niet tijdig en accuraat voldoet aan de veroordeling (toevoegingen of weglatingen daarbij inbegrepen), met een maximum van NAf 50.000,-.
3. Gedaagde te verbieden om op enigerlei wijze, mondeling of schriftelijk, via sociale media of andere openbare of privé-kanalen, negatieve, misleidende, onjuiste en/of ongefundeerde uitlatingen te doen over eiseressen, althans zich op onnodig grievende en beledigende wijze uit te laten over eiseressen, althans publieke ongefundeerde beschuldigingen te doen jegens eiseressen die verband houden met de reeds geuite ongefundeerde beschuldigingen, althans de (thans beëindigde) dienstverlening of facturatiepraktijken. Zulks op straffe van een dwangsom van NAf 2.500,- voor iedere overtreding van dit verbod, met een maximum van NAf 50.0000,-.
4. Gedaagde bij wijze van voorschot te veroordelen tot betaling aan eiseres [appellant] van een bedrag van NAf 25.000,- als vergoeding voor immateriële schade wegens reputatieschade zulks op grond van artikel 6:162 BW.
5. Gedaagde bij wijze van voorschot te veroordelen tot betaling van de door eiseressen gemaakte gerechtelijke en buiten gerechtelijke advocaatkosten, begroot op NAf 9.900,- (20 uur x NAf 495,- per uur), als vergoeding van de materiële schade en gedaagde te veroordelen in de betaalde griffierechten, zegelkosten en deurwaarderskosten in deze procedure.
Beslissingen van het Gerecht
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] bevolen om een rectificatie met een door het Gerecht vastgestelde tekst op haar Whatsapp-status te plaatsen en een proces-verbaal met bevindingen van een deurwaarder aan [appellant] c.s. te mailen, versterkt met dwangsommen. Het Gerecht heeft het meer of anders gevorderde afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
Beoordeling door het Hof
3.4
Ingevolge art. 235 Rv in verbinding met art. 271 Rv kon de memorie van grieven uiterlijk op maandag 24 maart 2025 worden ingediend. De memorie van grieven is een dag te laat ingediend. Het Hof zal deze daarom buiten beschouwing laten. Het Hof slaat wel acht op de gehele pleitnota van [appellant] c.s. In dat gedingstuk hebben [appellant] c.s. hun eerder aangevoerde stellingen en betogen toegelicht, verbeterd en aangevuld.
3.5
Het Hof verenigt zich met het voorshands oordeel van het Gerecht dat het chatbericht van [geïntimeerde] aan [advocaat] niet onrechtmatig jegens [appellant] c.s. is, mede in aanmerking genomen dat de daarin gedane mededelingen niet aan het publiek zijn gedaan, maar uitsluitend aan [advocaat]. Overigens is voorshands aannemelijk dat de enige bedoeling van het chatbericht was het aan [appellant] c.s. betaalde voorschot terug te krijgen en niet om [appellant] te schaden. De enkele omstandigheid dat [advocaat] kennis heeft gekregen van dit chatbericht is onvoldoende om bij afweging van de vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van de goede naam te concluderen tot onrechtmatigheid van de uitlating. [appellant] c.s. hebben met juistheid erop gewezen dat [advocaat] in een professioneel netwerk verkeert, maar zij hebben niet gesteld dat [advocaat] het chatbericht of de daarin gedane uitlatingen verder heeft verspreid, anders dan aan [appellant] c.s. Voorshands is ook onvoldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] de bedoeling had of redelijkerwijs moest verwachten dat [advocaat] het chatbericht of de uitlatingen verder zou verspreiden. De omstandigheid dat de samenleving van Curaçao klein is, leidt niet tot een ander oordeel.
3.6
Het Gerecht heeft geoordeeld dat de plaatsing van de laatste pagina van de sommatiebrief op de Whatsapp-status van [geïntimeerde] en de daarbij toegevoegde tekst een onrechtmatige publicatie jegens [appellant] c.s. oplevert. [geïntimeerde] heeft aangevoerd zij dit bericht per vergissing op haar Whatsapp-status heeft geplaatst en dat het slechts haar bedoeling was dit bericht per Whatsapp naar [advocaat] te versturen. Het Hof acht dit voorshands aannemelijk, maar de juistheid hiervan kan in het midden blijven. Veronderstellenderwijs gaat het Hof ervan uit de plaatsing op de Whatsapp-status een onrechtmatige daad jegens [appellant] c.s. oplevert. Nu deze uitlating op de Whatsapp-status van [geïntimeerde] is gedaan, is het passend (proportioneel) dat, zoals het Gerecht heeft bevolen, de rectificatie op hetzelfde medium geplaatst wordt. Een rectificatie in een of meer dagbladen moet voorshands als disproportioneel worden aangemerkt. De daartoe strekkende vordering is dan ook terecht afgewezen. Overigens is het vonnis van het Gerecht gepubliceerd op rechtspraak.nl (zij het gepseudonimiseerd), zodat het geschil, de standpunten van partijen en de rectificatie via die weg wellicht meer bekendheid hebben gekregen. Het Hof zal zijn eigen vonnis ook aan rechtspraak.nl aanbieden om daar gepseudonimiseerd te worden gepubliceerd.
3.7
Het Hof ziet net als het Gerecht geen aanleiding om een verbod op toekomstige negatieve uitlatingen uit te spreken. Het Hof acht het risico dat [geïntimeerde] in de toekomst een onrechtmatige publicatie over [appellant] c.s. zal doen, niet zo groot dat het een voorziening om dat risico te beperken rechtvaardigt. [appellant] c.s. hebben dat risico ook niet gesubstantieerd.
3.8
Er is geen reden om een voorschot op schadevergoeding toe te wijzen. Hierbij bestaat geen spoedeisend belang. Voorshands is het Hof van oordeel dat de toegewezen rectificatie voldoende genoegdoening biedt en dat er geen plaats is om daarnaast een geldbedrag ter vergoeding van immateriële schade toe te wijzen. Voorshands is ook onvoldoende aannemelijk dat [appellant] c.s. materiële schade hebben geleden, anders dan advocaatkosten. Voor zover die buitengerechtelijk zijn gemaakt, is onvoldoende aannemelijk dat de werkzaamheden meer inhielden dan het voorbereiden van een procedure. Een sommatiebrief met daarin de geboden mogelijkheid om de procedure te voorkomen als onverkort aan de sommatie wordt voldaan, is onvoldoende. Voor de kosten van voorbereiding van een procedure pleegt een proceskostenveroordeling een vergoeding in te sluiten. Voor zover de advocaatkosten in rechte zijn gemaakt, dienen [appellant] c.s. die kosten zelf te dragen, omdat zij terecht deels in het ongelijk zijn gesteld. Daarnaast geldt dat de vordering tot vergoeding van werkelijk gemaakte advocaatkosten niet voldoet aan de hoge eisen die de Hoge Raad daaraan stelt (HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1934, 3.3).
3.9
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. [appellant] c.s. zullen als in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] c.s. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op Cg 352,54 aan verschotten en Cg 5.000,- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na vandaag tot aan de dag van de voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J. de Boer en E.P. van Unen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 2 december 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.