ECLI:NL:OGHACMB:2025:306

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
SXM2025H00099
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake schorsing van partneralimentatie in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 16 december 2025 een tussenbeschikking gegeven in een geschil over de schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking inzake partneralimentatie. De man, verzoeker tot schorsing, is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van partneralimentatie aan de vrouw, de geïntimeerde. De man heeft verzocht om de tenuitvoerlegging van deze beschikking te schorsen totdat op het hoger beroep is beslist. De vrouw heeft het verzoek bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het schoringsverzoek.

Het Hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de omstandigheden van de zaak, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de datum waarop de echtscheiding is uitgesproken. Het Hof oordeelt dat de bestreden beschikking, waarin de partneralimentatie met terugwerkende kracht is vastgesteld op een datum vóór de inschrijving van de echtscheiding, berust op een kennelijke misslag. Het Hof heeft daarom de tenuitvoerlegging van de beschikking gedeeltelijk geschorst, maar heeft het verzoek van de man voor het overige afgewezen. De man heeft niet voldoende onderbouwd dat er sprake is van een financiële noodtoestand die een schorsing rechtvaardigt. Het Hof heeft geoordeeld dat het belang van de vrouw bij de tenuitvoerlegging van de beschikking zwaarder weegt dan het belang van de man bij het behoud van de status quo.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2025
UITSPRAAK: 16 december 2025
ZAAKNRS: SXM202500503 – SXM2025H00099
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
op het verzoek tot schorsing ex artikel 429p lid 2 Rv van:
[VERZOEKER],
wonend in Sint Maarten,
hierna ook: de man,
in eerste aanleg: verweerder, thans appellant,
verzoeker tot schorsing,
gemachtigde: mr. S.R. Bommel,
tegen
[VERWEERSTER],
wonend in Sint Maarten,
hierna ook: de vrouw,
in eerste aanleg verzoekster, thans geïntimeerde,
verweerster tegen het schorsingsverzoek,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift ingediend 20 november 2025, met producties, is de man in hoger beroep gekomen van de tussen partijen op 3 november 2025 uitgesproken (eind)beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht).
1.2
Bij een op 21 november 2025 ingediend afzonderlijk verzoekschrift, met producties, heeft de man verzocht de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen totdat op het hoger beroep zal zijn beslist.
1.3
Bij verweerschrift van 1 december 2025 heeft de vrouw het verzoek bestreden en geconcludeerd dat het Hof het schoringsverzoek zal afwijzen, met veroordeling van de man in de kosten.
1.4
Bij e-mail van 8 december 2025 heeft de man zich uitgelaten en bij e-mail van 9 december 2025 heeft de vrouw zich uitgelaten.
1.5
Beschikking bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Het Hof heeft partijen tot uiterlijk 8 december 2025 de gelegenheid gegeven om zich op uit te laten over het verzoek. In de omstandigheid dat de e-mail met de uitlating van de vrouw op 9 december 2025 is ingekomen, zal deze buiten beschouwing worden gelaten.
2.2
Bij de beoordeling van het verzoek geldt hetgeen de Hoge Raad op 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026, NJ 2020/425 (
Strandhotel)) heeft overwogen:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
2.3
Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen zijn op 17 november 2007 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk geen kinderen zijn geboren. Bij beschikking van het Gerecht van 15 september 2025 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Bij de bestreden beschikking is de man veroordeeld om met ingang van 8 april 2025 een partneralimentatie van US$ 500,- per maand aan de vrouw te betalen.
2.4
Aan het verzoek heeft de man ten grondslag gelegd dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Dit omdat – kort samengevat – de vrouw niet behoeftig is en de draagkracht van de man tekortschiet voor de betaling van de partneralimentatie. Zijn draagkracht wordt namelijk beperkt doordat bepaalde dure medische behandelingen die de man dient te ondergaan voor de bestrijding van de zeldzame kankervorm waaraan hij lijdt, niet worden vergoed door de ziektekostenverzekering. Aldus – zo begrijpt het Hof – kan een financiële dan wel een medische noodtoestand ontstaan. Ook maakt de man bezwaar tegen de terugwerkende kracht tot april 2025, hetgeen volgens hem een ongerechtvaardigde en onredelijke toestand doet ontstaan.
2.5
Het Hof oordeelt als volgt, en zal met het laatste punt beginnen. Volgens vaste rechtspraak staat het de rechter niet vrij de bij de echtscheidingsbeschikking of latere uitspraak te bepalen partneralimentatie te doen ingaan op een eerdere datum dan die van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (zie HR 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3567). In deze zaak is eerst bij beschikking van het Gerecht van 15 september 2025 de echtscheiding uitgesproken. Uit de stukken blijkt niet of, en zo ja wanneer, de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven. Echter, voor zover dat is geschied, kan de datum daarvan in ieder geval niet voor 15 september 2025 zijn gelegen. Dat het Gerecht de partneralimentatie heeft laten ingaan per 8 april 2025 berust dus op een kennelijke misslag. Het Hof zal de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking in zoverre schorsen.
2.6
Verder bevat de bestreden beschikking geen kennelijke, dat wil zeggen evidente, misslagen.
2.7
De man heeft de gestelde potentiële financiële noodtoestand niet – cijfermatig en/of met stukken – onderbouwd. Dit terwijl in eerste aanleg, waar de man ook door een advocaat werd bijgestaan, de inkomsten en uitgaven van de man in kaart zijn gebracht en afgewogen, zo blijkt uit de bestreden beschikking. Hieruit volgt reeds dat dit beroep onvoldoende onderbouwd is om te kunnen slagen.
2.8
De stellingen van de man over zijn tekortschietende draagkracht en de niet-behoeftigheid van de vrouw komen neer op bezwaren tegen de bestreden beschikking die los staan van de uitvoerbaarheid bij voorraad. Die zullen in het appel aan de orde gesteld moeten worden. Daarop kan in deze schorsingsprocedure niet vooruit worden gelopen.
2.9
Andere omstandigheden die meebrengen dat een belangenafweging in het voordeel van de man dient uit te vallen, zijn gesteld noch gebleken.
2.1
Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken van omstandigheden die meebrengen dat het belang van de man bij behoud van de status quo zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking.
2.11
Gezien het vorenstaande wordt het verzoek gedeeltelijk toegewezen zoals in het dictum is vermeld, en voor het overige afgewezen. Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- schorst de tenuitvoerlegging van de tussen partijen uitgesproken beschikking van het Gerecht van 3 november 2025 totdat op het hoger beroep is beslist, maar alleen voor zover daarin is bepaald dat de partneralimentatie ingaat op 8 april 2025;
- verstaat dat de verplichting tot betaling van partneralimentatie niet zal ingaan op een datum gelegen vóór de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Saleh, E.M. van der Bunt en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 16 december 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.