Uitspraak
1.[appellant 1]
,
[appellant 2],
[appellant 3],
[appellant 4],
[appellant 5],
[appellant 6],
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
De zaak in het kort
Het verloop van de procedure
De beoordeling
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak vorderen de appellanten ontruiming van twee appartementen die door de geïntimeerden worden bewoond. De appellanten stellen dat de appartementen zijn verhuurd door hun overleden vader, de erflater, en dat de geïntimeerden in gebreke zijn gebleven met de huurbetalingen. De geïntimeerden betwisten echter het bestaan van een huurovereenkomst en stellen dat zij de appartementen hebben verkregen via huurkoop. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering van de appellanten afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat er een huurovereenkomst bestond. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld, maar het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht. Het Hof oordeelt dat de appellanten niet voldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld om tot bewijslevering te worden toegelaten. De appellanten hebben niet aangetoond wanneer en onder welke omstandigheden de mondelinge huurovereenkomst zou zijn gesloten. Het Hof concludeert dat de grieven van de appellanten falen en dat zij als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.