ECLI:NL:OGHACMB:2025:62

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
SXM2024H00035
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. W.H. Bel
  • mr. drs. P.J.J. Vonk
  • mr. M.J. Leijdekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing AOV 2013

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2014 en de beschikking inzake premieheffing AOV 2013. De belanghebbende, wonende te Sint Maarten, had eerder bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van de Inspecteur der belastingen, die geen aanslagen had opgelegd voor de jaren 2013 en 2014. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht dat het beroep inzake de aanslag IB 2014 niet ontvankelijk was, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Tevens oordeelde het Hof dat de beschikking inzake premieheffing AOV 2013 terecht was genomen, omdat de belanghebbende niet binnen de vereiste termijn aangifte had gedaan. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet was benadeeld door het ontbreken van een schriftelijk mandaat voor de Inspecteur en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De uitspraak van het Gerecht werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

SXM2024H00035
Datum uitspraak: 19 maart 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (het Gerecht) van 16 januari 2012 in de zaak BBZ nr. SXM202201128, in het geding tussen:
belanghebbende
en
de inspecteur der belastingen zetelend in Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 28 december 2018 bij beschikking in de zin van artikel 12 Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: beschikking) te kennen gegeven dat geen aanslag premieheffing AOV 2013 zal worden opgelegd.
1.2.
Aan belanghebbende is op 18 februari 2019 bij beschikking te kennen gegeven dat geen aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2014 zal worden opgelegd.
1.3.
Belanghebbende heeft op respectievelijk 12 november 2019 en 3 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen voornoemde beschikkingen.
1.4.
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 2 augustus 2022 de bezwaren ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 3 oktober 2022 pro-forma beroep ingesteld. Daarbij is alleen een afschrift van de beschikking inzake premieheffing AOV 2013 overgelegd. Belanghebbende heeft een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6.1.
Belanghebbende heeft op 22 november 2022 voormeld pro-forma beroepschrift inzake de beschikking inzake premieheffing AOV 2013 aangevuld.
1.6.2.
Bij de aanvulling is een afschrift van de beschikking inzake de aanslag IB 2014 overgelegd.
1.7.
Het Gerecht heeft bij bovenvermelde uitspraak
- het beroep inzake de beschikking premieheffing AOV 2013 ongegrond verklaard en
- het beroep inzake de beschikking IB 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
1.8.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 15 maart 2024, die zelfde dag ter griffie ontvangen, pro-forma hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 300.
1.8.2.
Belanghebbende heeft op 26 april 2024 voormeld pro-forma hoger beroepschrift aangevuld.
1.8.4.
De Inspecteur heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.9.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.10.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2025. De rechters en de griffier waren aanwezig op het Hof in Curaçao en hadden een videoverbinding met het Gerecht in Sint Maarten. Op de zitting is (digitaal in beeld) belanghebbende verschenen vergezeld van haar gemachtigde [A]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C].
1.11.
Ter zitting hebben belanghebbende en de Inspecteur een pleitnota voorgedragen. De pleitnota’s zijn toegevoegd aan de stukken van het geding. Aan het eind van de behandeling van het hoger beroep is het onderzoek ter zitting gesloten.

2.Feiten

In deze zaak wordt uitgegaan van de navolgende, door het Gerecht vastgestelde in hoger beroep niet betwiste, feiten en omstandigheden.
“2.1 Belanghebbende heeft vanaf 8 juni 1987 tot september 1995 op Sint Maarten gewoond. Zij vertrok in 1995 (orkaan Luis) naar Aruba en is vervolgens in 1996 verhuisd vanuit Aruba naar Curaçao. Belanghebbende is in de maand september 2013 uitgezonden naar Sint Maarten door Maduro & Curiels bank.
2.2
Belanghebbende heeft in dienstbetrekking werk verricht op Sint Maarten tussen oktober 2013 en december 2013 en het gehele jaar 2014. Belanghebbende is op 28 april 2014 in het bevolkingsregister van Sint Maarten ingeschreven.
2.3
Tot de gedingstukken behoort een verklaring, waaruit volgt dat belanghebbende sinds 22 maart 2018 geregistreerd staat bij de Inspectie der Belastingen Sint Maarten onder een aan haar toegekend CRIB-nummer.
2.4
Belanghebbende heeft op 23 april 2018 aangiften IB voor de jaren 2013 en 2014 gedaan, waarin zij verzoekt om voorkoming van dubbele belasting/premieheffing.
2.5
Aan belanghebbende is bij beschikkingen van 28 december 2018 te kennen gegeven dat geen aanslagen IB en premieheffing AOV voor het jaar 2013 zullen worden opgelegd. Aan belanghebbende is bij beschikking van 18 februari 2019 te kennen gegeven dat geen aanslag IB voor het jaar 2014 zal worden opgelegd.
2.6
Belanghebbende heeft op de zitting van 13 april 2023 verklaard dat het beroep uitsluitend betrekking heeft op de beschikking inzake de premieheffing AOV 2013 en de beschikking inzake de aanslag IB 2014.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of
a. het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake het aanslag IB 2014 terecht niet ontvankelijk is verklaard en
b. de beschikking van de Inspecteur ter zake het niet opleggen van een aanslag premieheffing AOV 2013 juist is.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en – naar het Hof begrijpt – tot terugwijzing naar het Gerecht voor de inhoudelijke behandeling van de door belanghebbende aangevoerde beroepsgronden. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:

Ontvankelijkheid beroep
4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen. Eerst zal worden behandeld de vraag of het beroep tijdig is ingesteld en vervolgens de vraag of het beroepschrift ook betrekking heeft op de beschikking inzake de aanslag IB 2014.
4.2
Ingevolge artikel 31, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) kan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge deze belastingverordening door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak in beroep komen bij het Gerecht.
4.3
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 2 augustus 2022. Dat betekent dat, gelet op het bepaalde in artikel 31, lid 1 ALL, de termijn voor indiening van het beroep eindigt op 2 oktober 2022. Dat is een zondag. Ingevolge artikel 1, lid 1 van de Algemene termijnenlandsverordening wordt een in een landsverordening gestelde termijn die eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Dat houdt in dit geval in dat de termijn voor indiening van het beroep wordt verlengd tot en met 3 oktober 2022. Het beroepsschrift is mitsdien tijdig ingediend.
Beroep ook gericht tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB 2014?
4.4
Belanghebbende heeft op 3 oktober 2022 een pro forma beroepschrift ingediend. Als produktie 1 is bijgevoegd een afschrift van de uitspraak op bezwaar inzake de premieheffing AOV 2013. Het pro forma beroepschrift luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Dit beroepschrift richt zich tegen:
De beschikkingen d.d. 2 augustus 2022 (PRODUCTIE 1) genomen door DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, hierna te noemen: “De Inspecteur”, waarbij het bezwaar van belanghebbende ongegrond werd verklaard.”
4.5
Het Gerecht stelt voorop dat uit het beroepschrift duidelijk moet blijken tegen welke uitspraak op bezwaar, het beroep is gericht. In het beroepschrift wordt de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB 2014 nergens vermeld en een afschrift van die uitspraak is ook niet overgelegd. Onder deze omstandigheden kan het pro-forma beroepschrift van 3 oktober 2022 niet worden geacht (mede) te zijn gericht tegen meergenoemde uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB 2014 abusievelijk niet is bijgevoegd bij productie 1 en dat uit het beroepschrift volgt dat tegen meerdere beschikkingen van 2 augustus 2022 in beroep wordt gekomen. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat het woord ‘beschikkingen’ op meer dan één beschikking duidt, doch een directe verwijzing of een omschrijving van de uitspraak op bezwaar inzake de beschikking IB 2014, ontbreekt. Gelet hierop wordt het beroepschrift niet geacht (mede) gericht te zijn tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB 2014.
Beroep inzake de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB 2014
4.6
Bij schrijven van 22 november 2022 heeft belanghebbende het beroepschrift aangevuld. In dat schrijven wordt de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB 2014 vermeld en een afschrift van voormelde uitspraak op bezwaar overgelegd. Naar het oordeel van het Gerecht dient 22 november 2022 te gelden als datum van instellen van beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB 2014. Immers, uit dit schrijven blijkt pas dat het beroep (mede) daartegen gericht is. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB 2014 is buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend. Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 4 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken op grond waarvan een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege blijft zijn gesteld noch gebleken. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke behandeling van het geschil betreffende de beschikking aanslag IB 2014 wordt niet toegekomen.
Beschikking inzake premieheffing AOV 2013: bevoegdheidsgebrek
4.7
Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door een daartoe niet bevoegde persoon. Volgens belanghebbende is geen mandaat verleend aan deze persoon om namens de Inspecteur te handelen. Zij verwijst naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 28 juni 2013,
ECLI:NL:OGHACMB:2013:42. In die uitspraak is bepaald dat een voor een geldig mandaat een schriftelijke vastlegging is vereist. Volgens belanghebbende moet de uitspraak op bezwaar om die reden worden vernietigd en de Inspecteur moet worden opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op bezwaar.
4.8
De uitspraak op bezwaar is gedaan namens de Inspecteur en ondertekend door [B] (hierna: B). De Inspecteur heeft aangevoerd dat B als aanslagregelaar bevoegd is om namens hem uitspraak op bezwaar te doen. Hij stelt dat geen sprake is van een mandaatregister, maar dat de bevoegdheden van de aanslagregelaars in het computersysteem zijn geprogrammeerd. Het niet kunnen reproduceren van een schriftelijk mandaat is volgens de Inspecteur geen reden om te twijfelen aan bevoegdheid om namens de Inspecteur uitspraak op bezwaar te doen. De Inspecteur heeft in dit kader verwezen naar de uitspraak van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2635.
4.9.1
Ingevolge artikel 30 van de ALL is de Inspecteur het bevoegde bestuursorgaan om te beslissen op een bezwaarschrift. Hierbij geldt dat deze bevoegdheid kan worden gemandateerd, maar niet aan de persoon die het bestreden besluit zelf heeft genomen. Het Gerecht merkt in dit verband op dat niet is gesteld dat B de beschikking inzake de premieheffing AOV 2013 zelf heeft genomen.
4.9.2
Het Gerecht acht aannemelijk dat de bevoegdheid van het bestuursorgaan om te beslissen op bezwaarschriften is gemandateerd aan B. Dat hiervan geen schriftelijke vastlegging aanwezig is vormt een gebrek aan de gemandateerde bevoegdheid. Het Gerecht zal dit gebrek passeren nu niet aannemelijk is dat belanghebbende hierdoor is benadeeld (vgl. 14 augustus 2015, ECLI: NL:HR:2015:2162). Het Gerecht merkt nog op dat de uitspraak waarnaar belanghebbende heeft verwezen
(ECLI:NL:OGHACMB:2013:42) voor deze zaak betekenis mist omdat de uitspraak op bezwaar die in geschil is, een gebonden beslissing is.
Beschikking inzake premieheffing AOV 2013: ontvankelijkheid bezwaar
4.1
De beschikking premieheffing AOV 2013 heeft als dagtekening 28 december 2018. Het bezwaarschrift is op 12 november 2019, dus ruim na de in artikel 29, lid 1 ALL opgenomen termijn van twee maanden, ingediend. Het bezwaar is door de Inspecteur ontvankelijk verklaard. In beroepsfase voert de Inspecteur aan dat het bezwaar buiten de bezwaartermijn is ingediend en ten onrechte ontvankelijk is verklaard. Het Gerecht overweegt daarover als volgt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153 overwogen dat de rechter de tijdigheid van een bezwaar of beroep in een vorige instantie niet ambtshalve behoort te beoordelen. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 9 juli 2021 ECLI:NL:CRVB:2021:1500 in gelijke zin beslist en daarbij overwogen dat als het bestuursorgaan ondanks het feit dat niet tijdig bezwaar is gemaakt toch een inhoudelijk besluit neemt en de belanghebbende tot wie de beslissing op bezwaar is gericht daarna beroep instelt tegen dat besluit, zijn rechtszekerheid vergt dat hem niet door de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan, wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was. Het Gerecht oordeelt dat in de beroepsfase belanghebbende niet meer kan worden tegengeworpen dat het bezwaar vanwege te late indiening niet ontvankelijk is. Het Gerecht is gebonden aan de beslissing dat het bezwaar ontvankelijk is (vgl. GEA 17 november 2021, ECLI:NL: OGEAC:2021:220).
4.11
Hierna zal worden beoordeeld of de Inspecteur de beschikking inzake premieheffing AOV 2013 terecht heeft genomen. In dat verband is van belang artikel 41B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) en artikel 12a Gezamenlijke beschikking AOV/AWW en loonbelasting.
4.11.1
Artikel 41B LIB luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
"1. Een aanslag wordt niet vastgesteld en verrekening van voorheffingen blijft achterwege tenzij:
(…)
c. de belastingplichtige binnen 18 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de aanslag vastgesteld op nihil en blijft verrekening van voorheffingen achterwege indien het totaal van die voorheffingen de verschuldigde belasting met niet meer dan NAf 150 te boven gaat.
(…).
Op grond van intern beleid van de Belastingdienst is de termijn van 18 maanden van onderdeel c van het tweede lid, verlengd tot 36 maanden.
4.11.2
Artikel 12a Gezamenlijke beschikking AOV/AWW en loonbelasting luidt als volgt:
Geen aanslag ter zake van premie wordt vastgesteld indien op grond van artikel 41b van de Landsverordening op de inkomstenbelasting een aanslag ter zake van inkomstenbelasting achterwege blijft.
4.11.3
De Raad van beroep heeft in de uitspraak van 24 september 2010 nr. 2008/0484 (vgl. GHvJ 16 januari 2018, ECLI:NL:OGHACMB: 2018:3) het hierna volgende overwogen.
”5.4 Artikel 41B LIB is geschreven voor gevallen waarin de Inspecteur kan afzien van het opleggen van een aanslag; dan geldt de ingehouden loonbelasting als een eindheffing. Er kan echter in die gevallen onder voorwaarden door de belastingplichtige een teruggaaf van ingehouden loonbelasting worden verkregen. De belangrijkste voorwaarden zijn dat de teruggave meer dan Naf 150 bedraagt en dat aangifte is gedaan binnen 18 maanden na afloop van het belastingjaar.”
4.12
Vast staat dat belanghebbende op 23 april 2018 de aangifte voor het jaar 2013 heeft gedaan. Dit betekent dat niet binnen 36 maanden na afloop van het belastingjaar 2013, aangifte is gedaan. De Inspecteur voert aan dat om die reden terecht aanslagen IB en premieheffing AOV voor het jaar 2013 achterwege zijn gebleven.
4.13
Belanghebbende stelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de reden voor het te laat indienen van het aangiftebiljet is gelegen in de omstandigheid dat zij niet beschikte over een zogenaamde CRIB-nummer. Na tussenkomst van het kantoor van haar gemachtigde heeft zij pas op 22 maart 2018 een CRIB-nummer van de belastingdienst ontvangen en haar aangifte ingediend. De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat belanghebbende door toedoen van de Belastingdienst haar aangifte te laat heeft ingediend. Hij heeft daarbij verklaard dat wanneer een aanvraag voor een CRIB-nummer wordt ingediend, er binnen afzienbare tijd een CRIB-nummer wordt verstrekt. Het Gerecht hecht geloof aan de verklaring van de Inspecteur. Het Gerecht oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende door toedoen van de Belastingdienst haar aangifte niet tijdig heeft kunnen indienen. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar.
4.14
Dat de Inspecteur de aangifte wel in ontvangst heeft genomen brengt niet mee dat de genomen beschikking onjuist is. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat belanghebbende niet is aangemaand om de aangifte in te dienen. Al hetgeen belanghebbende voorts heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
4.15
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5 PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.”

5.Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid inzake het aanslag IB 2014
5.1.
In hoger beroep is niet in geschil is dat het beroep ter zake de aanslag premieheffing AOV 2013 tijdig is ingediend. Met het Gerecht is het Hof voorts van oordeel dat het op 22 november 2022 ingestelde beroep inzake de uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2022 inzake de aanslag IB 2014 niet ontvankelijk is. Hetgeen door het Gerecht daartoe in rechtsoverwegingen 4.4 tot en met 4.6 heeft overwogen neemt het Hof over. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep aanvoert werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
Beschikking ter zake het niet opleggen van een aanslag premieheffing AOV 2013
5.2.
Hetgeen het Gerecht heeft geoordeeld omtrent de bevoegdheid in overwegingen 4.7 tot en met 4.9.2. acht het Hof juist en neemt het Hof over. In hoger beroep heeft belanghebbende nog gewezen op een uitspraak van dit Hof van 12 juni 2024 (ECLI:NL:OGHACMB:2024:86) waarin werd geoordeeld dat er sprake was van een onbevoegd gegeven beschikking (het betrof een toegangsweigering). Het vergelijk met de onderhavige zaak gaat naar het oordeel van het Hof niet op reeds omdat er in die zaak, anders dan in de onderhavige zaak, sprake was van een ingetrokken mandaat en voorts de belanghebbende in die zaak benadeeld was (toegang geweigerd) en dit in onderhavige zaak niet aannemelijk is geworden.
Ook het Hof is van oordeel dat de rechter de tijdigheid van een bezwaar of beroep in een vorige instantie niet ambtshalve behoort te beoordelen (vgl. Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153) en derhalve het bezwaar inzake de premieheffing AOV 2013 als ontvankelijk dient te worden beschouwd (rechtsoverweging 4.10 van het Gerecht).
5.3.
Voorts dient te worden beoordeeld of de Inspecteur de beschikking inzake premieheffing AOV 2013 (tot het niet opleggen van een aanslag) terecht heeft genomen.
Het door het Gerecht in aanmerking genomen toetsingskader (4.11.1. en 4.11.2) acht het Hof juist en neemt het Hof over.
Voorts is aan de orde dat (i) belanghebbende op 23 april 2018 aangifte IB voor het jaar 2013 heeft gedaan, (ii) dat dit niet binnen de termijn van 36 maanden na afloop van het belastingjaar 2013 is, (iii) dat artikel 41B LIB behelst dat teruggaaf van ingehouden voorheffingen slechts kan worden verkregen als de teruggave meer dan NAf 150 bedraagt en tevens dat aangifte is gedaan binnen 18 (36) maanden na afloop van het belastingjaar.
Dit betekent dat niet aan de voorwaarden (zie toetsingskader) is voldaan en de Inspecteur terecht heeft beslist bij beschikking van 28 december 2018 dat geen aanslag premieheffing AOV 2013 zal worden opgelegd.
5.4.
Ook in hoger beroep stelt belanghebbende dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het Hof volgt hetgeen door het Gerecht ter zake is overwogen (4.13 en 4.14) en is eveneens van oordeel dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel dan wel andere beginselen van behoorlijk bestuur.
5.5.
Aldus is de conclusie dat het Gerecht op goede gronden juiste beslissingen heeft genomen en terecht het beroep inzake de AOV 2013 ongegrond en de IB 2014 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een andere conclusie.
Dit leidt tot de slotsom dat de uitspraak van het Gerecht bevestigd dient te worden.
Slotsom
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

6.Griffierecht en proceskosten

Er zijn geen termen aanwezig voor het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende dan wel voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.

7.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. drs. P.J.J. Vonk, en mr. M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen als griffier.
De beslissing is op 19 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. L.M. de Leeuw van Weenen mr. drs. W.H. Bel
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.