ECLI:NL:OGHACMB:2025:74

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
AUA2024H00367
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 21 augustus 2024 werd gedaan in zaak nr. AUA202204268. De appellant had op 14 januari 2020 een verzoek ingediend bij de minister van Justitie en Sociale Zaken om openbaarmaking van documenten op basis van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). Na een fictieve afwijzing van dit verzoek, heeft appellant bezwaar gemaakt, wat leidde tot een beroep dat door het Gerecht op 31 mei 2021 gegrond werd verklaard. De minister werd opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen. Op 29 november 2022 verklaarde de minister het bezwaar ongegrond, wat leidde tot een nieuwe procedure bij het Gerecht. Dit Gerecht vernietigde de beschikking van de minister en gaf de minister de opdracht om opnieuw te beslissen, met bepalingen over proceskosten en griffierecht.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de bepaling over de proceskosten, omdat het Gerecht een wegingsfactor van 0,5 had toegepast, wat appellant onterecht vond. Het Hof heeft overwogen dat het Gerecht de zaak ten onrechte als 'licht' heeft aangemerkt en dat de wegingsfactor niet correct was. Het Hof heeft vastgesteld dat de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase op Afl. 1.750 moet worden vastgesteld, en dat de minister de proceskosten van appellant in hoger beroep moet vergoeden tot een bedrag van Afl. 350. De uitspraak van het Gerecht is vernietigd voor zover het de minister heeft veroordeeld tot vergoeding van Afl. 1.050. De minister moet nu Afl. 2.100 vergoeden aan appellant, inclusief het griffierecht van Afl. 75.

Uitspraak

AUA2024H00367
Datum uitspraak: 2 april 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 21 augustus 2024 in zaak nr. AUA202204268, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister)

Procesverloop

Op 14 januari 2020 heeft appellant de minister op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (hierna: de Lob) verzocht om openbaarmaking van documenten (hierna: Lob-verzoek).
Op 16 maart 2020 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het Lob-verzoek (hierna: fictieve afwijzing).
Op 23 juli 2020 heeft appellant beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op zijn bezwaar tegen de fictieve afwijzing.
Bij uitspraak van 31 mei 2021 heeft het Gerecht dat beroep gegrond verklaard en bepaald dat de minister binnen drie maanden een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar (zaak nr. AUA202001767).
Bij beschikking van 29 november 2022 heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 21 augustus 2024 heeft het Gerecht het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd, en de minister opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met bepalingen over de proceskosten en het griffierecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door drs. M.L. Hassell, hoger beroep ingesteld voor zover het de bepaling over de proceskosten betreft.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft, met toestemming van partijen, een behandeling ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Het Gerecht heeft overwogen dat de minister de bestreden beschikking heeft genomen in strijd met artikel 15 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), door het bezwaarschrift niet door te sturen naar de bezwaaradviescommissie. Volgens het Gerecht moest dit wel, omdat de uitzonderingsgronden uit deze bepaling zich niet voordoen. Verder heeft het Gerecht overwogen dat er geen aanleiding is om hieraan voorbij te gaan, omdat de motivering van de bestreden beschikking ook niet juist is. De minister heeft ten onrechte de openbaarmaking van de gevraagde documenten geweigerd op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Lob.
1.1.
Het Gerecht heeft de proceskosten vastgesteld op een bedrag van Afl. 1.050. Het Gerecht heeft 3 punten toegekend, 1 voor het beroepschrift en twee keer 1 voor het bijwonen van een zitting, met een waarde van Afl. 700 per punt en een wegingsfactor van 0,5. Appellant heeft hoger beroep ingesteld omdat hij vindt dat het Gerecht ten onrechte een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast.
2. Het is ter beoordeling van het Gerecht of er gezien de zwaarte van de zaak aanleiding is om een wegingsfactor hoger of lager dan 1 toe te passen. Daarbij valt de behandeling van een beroep en een hoger beroep onder de categorie 'gemiddeld’, tenzij er duidelijke redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Daarvan zal doorgaans sprake zijn als het beroep gaat over het niet tijdig beslissen, als de toekenning van een proceskostenvergoeding alleen het gevolg is van een overschrijding van de redelijke termijn of als het hoger beroep alleen gaat over de proceskostenvergoeding of de vergoeding van het griffierecht in beroep. Het Hof verwijst naar de uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:410, onder 3.1. Het geschil heeft betrekking op de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de bestreden beschikking en op de inhoudelijke motivering ervan. Daarom heeft het Gerecht de zaak niet als ‘licht' mogen aanmerken en heeft het ten onrechte een wegingsfactor van 0,5 toegepast. Het betoog slaagt. Het Hof stelt tegelijkertijd vast dat voor het bijwonen van een nadere zitting niet 1 punt, maar ½ punt moet worden toegekend, zodat het totale aantal punten 2½ moet zijn.
Conclusie
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht moet worden vernietigd voor zover het Gerecht de minister heeft veroordeeld tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.050.
Het Hof stelt de voor de beroepsfase toe te kennen proceskostenvergoeding vast op Afl. 1.750. Daarbij kent het Hof 1 punt toe voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting en ½ punt voor het verschijnen op de tweede zitting, met een wegingsfactor van 1.
4. De minister moet de proceskosten van appellant in hoger beroep vergoeden tot een bedrag van Afl. 350. Daarbij kent het Hof 1 punt toe voor het indienen van een hogerberoepschrift. Omdat het hoger beroep alleen gaat over de hoogte van de proceskostenvergoeding, past het Hof een wegingsfactor toe van 0,5.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 21 augustus 2024 in zaak nr. AUA202204268, voor zover daarbij de minister van Justitie en Sociale Zaken is veroordeeld tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.050;
veroordeeltde minister van Justitie en Sociale Zaken tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 2.100, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
gelastdat de minister van Justitie en Sociale Zaken aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.