In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 21 augustus 2024 werd gedaan in zaak nr. AUA202204268. De appellant had op 14 januari 2020 een verzoek ingediend bij de minister van Justitie en Sociale Zaken om openbaarmaking van documenten op basis van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). Na een fictieve afwijzing van dit verzoek, heeft appellant bezwaar gemaakt, wat leidde tot een beroep dat door het Gerecht op 31 mei 2021 gegrond werd verklaard. De minister werd opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen. Op 29 november 2022 verklaarde de minister het bezwaar ongegrond, wat leidde tot een nieuwe procedure bij het Gerecht. Dit Gerecht vernietigde de beschikking van de minister en gaf de minister de opdracht om opnieuw te beslissen, met bepalingen over proceskosten en griffierecht.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de bepaling over de proceskosten, omdat het Gerecht een wegingsfactor van 0,5 had toegepast, wat appellant onterecht vond. Het Hof heeft overwogen dat het Gerecht de zaak ten onrechte als 'licht' heeft aangemerkt en dat de wegingsfactor niet correct was. Het Hof heeft vastgesteld dat de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase op Afl. 1.750 moet worden vastgesteld, en dat de minister de proceskosten van appellant in hoger beroep moet vergoeden tot een bedrag van Afl. 350. De uitspraak van het Gerecht is vernietigd voor zover het de minister heeft veroordeeld tot vergoeding van Afl. 1.050. De minister moet nu Afl. 2.100 vergoeden aan appellant, inclusief het griffierecht van Afl. 75.