ECLI:NL:OGHACMB:2025:75

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
CUR2024H00062 tot en met CUR2024H00069
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. W.H. Bel
  • mr. M.J. Leijdekker
  • mr. drs. P.J.J. Vonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor de jaren 2017 en 2018

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ voor de jaren 2017 en 2018. De belanghebbende, wonende te Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door de Inspecteur der belastingen waren opgelegd. De Inspecteur had op 21 februari 2020 aanslagen inkomstenbelasting en premies voor het jaar 2017 opgelegd, en op 1 juli 2021 geen aanslag voor het jaar 2018 vastgesteld. De belanghebbende had in haar aangiften voor beide jaren negatieve resultaten aangegeven, maar de Inspecteur had de aanslagen vastgesteld op basis van zijn eigen berekeningen.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur ten onrechte had besloten geen aanslag op te leggen voor het jaar 2018, en dat de belanghebbende voldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die de conclusie rechtvaardigden dat er sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. Het Hof heeft de aanslagen voor het jaar 2017 verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 26.648 en de premies AOV/AWW, AVBZ en BVZ aangepast. De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg werd vernietigd, met uitzondering van de beslissingen omtrent het jaar 2018, proceskosten en griffierechten. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moest het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2024H00062 tot en met CUR2024H00069
Datum uitspraak: 26 maart 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van
[Belanghebbende], wonende te Curaçao, belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 15 januari 2024 in de zaken BBZ nrs. CUR202204590 tot en met CUR202204597, in het geding tussen:
belanghebbende en
de inspecteur der belastingen,
zetelend te in Curaçao, de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden beschikkingen.

1.​Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn op 21 februari 2020 aanslagen inkomstenbelasting (IB), premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 54.337 en een premie-inkomen van respectievelijk NAf 59.112, NAf 59.112 en NAf 60.269.
1.2.
De Inspecteur heeft op 1 juli 2021 bij voor bezwaar vatbare beschikking besloten geen (negatieve) aanslag IB 2018 op te leggen (de beschikking "geen aanslag en/of teruggave"). De Inspecteur heeft op 1 juli 2021 aanslagen premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ voor het jaar 2018 opgelegd naar een premie-inkomen van elk NAf 18.000.
1.3.
Belanghebbende heeft op 26 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB 2017, premie AOV/AWW 2017, premie AVBZ 2017 en premie BVZ 2017. Op 23 augustus 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking "geen aanslag en/of teruggave" IB 2018 en de aanslagen premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018.
1.4.
De Inspecteur is bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 30 september 2022 gedeeltelijk aan de bezwaren voor het jaar 2017 tegemoet gekomen. De Inspecteur heeft de
aanslagen IB 2017, premie AOV/AWW 2017, premie AVBZ 2017 en premie BVZ 2017 verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 41.587 en een premie inkomen van respectievelijk NAf 46.362, NAf 46.362 en NAf 47.519.
1.5.
Belanghebbende heeft op 29 november 2022 beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Inspecteur van 30 september 2022. Belanghebbende heeft in datzelfde beroepschrift beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de beschikking "geen aanslag en/of teruggave" IB 2018 en de aanslagen premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6.
De beslissing in de voormelde uitspraak van het Gerecht van 15 januari 2024 luidt:
“Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslagen IB 2017, premie AOV/AWW 2017, premie AVBZ 2017 en premie BVZ 2017 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslagen IB 2018, premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar gegrond;
  • vernietigt de beschikking ‘geen aanslag en/of teruggave IB 2018’ en bepaalt in plaats daarvan dat de aanslag IB 2018 dient te worden opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.”
1.7.
Belanghebbende heeft op 11 maart 2024 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht en dit op 19 april 2024 nader gemotiveerd. Er is een bedrag aan griffierecht be- taald van NAf 200. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.
1.8.
Deze zaak is ter zitting te Willemstad behandeld op 5 februari 2025. Belanghebbende en haar gemachtigde [A] hebben aan de zitting deelgenomen, namens de Inspecteur was [B] aanwezig.
1.9.
Aan het eind van de behandeling ter zitting van het hoger beroep is het onderzoek gesloten.

2.​Feiten

2.1.
In deze zaak wordt uitgegaan van de navolgende, door het Gerecht vastgestelde en voor zover door partijen niet bestreden, feiten:
“2.1 Vanaf 5 juli 2017 stond belanghebbende als eigenaar van de eenmanszaak [F] inge- schreven bij de Kamer van Koophandel en Nijverheid. De activiteiten van de eenmans- zaak bestonden uit het geven van naailes aan kinderen en volwassenen, de verkoop van zelfgemaakte kleding en accessoires en de verkoop van stof ten behoeve van het maken van zelfgemaakte kleding. De eenmanszaak is op 18 maart 2019 uitgeschreven bij de Ka- mer van Koophandel en Nijverheid.
2.2
Uit de winst en verliesrekening van de eenmanszaak volgen voor de jaren 2017 tot en met 2019 de volgende resultaten.
2017
2018
2019
Omzet
NAf 9.871
NAf 40.232
NAf 3.500
Brutowinst
NAf 4.759
NAf 18.195
NAf 763
Bedrijfskosten
NAf 44.750
NAf 61.185
NAf 26.569
Resultaat
-/- NAf 39.992
-/- NAf 42.989
-/- NAf 25.805
2.3
Belanghebbende heeft aangifte IB gedaan voor de jaren 2017 en 2018. Zij heeft in haar aangifte IB 2017 naast opbrengst uit arbeid van NAf 73.344 opbrengst uit onderne- ming van -/- NAf 40.847 aangegeven. Belanghebbende heeft in haar aangifte IB voor het jaar 2018 opbrengst uit onderneming aangegeven van -/- NAf 41.284.
2.4
Bij het opleggen van de onderhavige aanslagen is de Inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangiften op het punt van de aangegeven opbrengsten uit onderneming. De Inspecteur heeft de opbrengst uit onderneming voor het jaar 2017 vastgesteld op -/- NAf 13.075. Voor het jaar 2018 heeft de Inspecteur besloten geen (ne- gatieve) aanslag IB op te leggen. Daarnaast heeft de Inspecteur aanslagen premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ opgelegd naar een premie-inkomen van elk NAf 18.000.
2.5
De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar gedeeltelijk aan de bezwaren voor het jaar 2017 tegemoet gekomen. De Inspecteur heeft geaccepteerd dat op de door hem vastge- stelde opbrengst uit onderneming alsnog een bedrag aan kosten van NAf 12.750, zijnde de kosten van huur voor een periode van drie maanden, in aftrek komen.
2.6
De Inspecteur heeft geen uitspraak gedaan op de bezwaren met betrekking tot het jaar 2018.”
Het Hof vult deze feiten als volgt aan.
2.2.
Belanghebbende heeft op 10 december 2018 haar aangifte IB over jaar 2017 bij de inspectie ingediend. In haar aangifte heeft zij een belastbaar inkomen van NAf. 26.648 aangegeven. Belanghebbende heeft op 19 oktober 2020 haar aangifte IB over jaar 2018 bij de inspectie ingediend. In haar aangifte heeft zij een belastbaar inkomen van
-/- NAf. 41.284 aangegeven.
2.3.
In hoger beroep heeft belanghebbende een stuk “bedrijfsplan [F]” (hierna: het bedrijfs- plan) ingediend. Ter zitting van het Hof heeft zij verklaard dat dit bedrijfsplan in de zomer 2018 is afgerond (ten behoeve van een financieringsaanvraag).
In het bedrijfsplan is onder meer het volgende opgenomen:
“1. SAMENVATTING
Een duurzaam (kleding)merk voor kinderen (en volwassenen)
De winkel [F] beoogt een duurzaam kledingmerk voor (voornamelijk) kinderen in de markt te zetten. Het idee voor een innovatieve winkel bestond al vanaf 2010 toen ik nog in Nederland woonde maar is, nadat ik na terugkeer naar mijn geboorteeiland Curaçao onverwacht mijn baan verloor, in werkelijkheid omgezet. Het concept van de winkel is dat er duurzamer geproduceerde stoffen te koop zijn in de winkel en dat de
klanten zelf stoffen kunnen uitkiezen waarmee vervolgens kleding op maat wordt gemaakt. Kledingstukken hebben zo elk een heel uniek karakter. Vaak als mensen gaan winkelen kunnen ze nooit datgene vinden dat echt bij hen past maar nemen ze genoegen met wat er te koop is. Het zelf kunnen uitkiezen van stoffen en modellen naar wens voorziet in een grote behoefte van mensen. Indien de winkel niet de stof heeft waar men naar op zoek is bestaat de mogelijkheid dat deze voor de klant besteld wordt. Zeker voor kinderen en mensen die afwijkende maten hebben of bijvoorbeeld door een ziekte die ze hebben of gehad hebben echt iets op maat willen laten maken zoals een mooie versiering voor op het hoofd. Bij een bezoekje aan de win- kel krijgen mensen een hele bijzondere winkelervaring. Als ze er eenmaal kennis mee hebben gemaakt ont- staat een blijvend verlangen naar meer. Naast het maken van kleding kan er nog veel meer op maat worden gemaakt. Denk bijvoorbeeld aan items voor het interieur, tafellakens, theedoeken, kussenhoezen, bedden- goed of traktatiezakjes voor op school. De mogelijkheden zijn eindeloos. De filosofie hierachter is dat bij het zelf meeontwerpen van het te kopen product er een blijvende liefde ontstaat voor het product en dit daardoor ook minder snel zal worden afgedankt. Ook zal de klant zich nog na lange tijd blijven herinneren waar het product gekocht is, deze associatie is heel belangrijk voor het neerzetten van een stevig merk. Het op deze manier omgaan met kleding en spullen zal een groter genot bij de klant teweegbrengen en het ver- langen aanwakkeren om op. deze manier te gaan kopen in plaats Van het kopen van grote hoeveelheden fast-fashion waar deze dagen veel te veel van is. Er is op dit moment een groep jonge ondernemers, waar- onder ikzelf, bezig om het uitgestorven Punda weer nieuw leven inde blazen en de allure die het ooit had enigszins terug te brengen. Dat gebeurt niet door middel van het neerzetten van hele luxe winkels maar door het creeeren van allemaal unieke winkelconcepten waarbij het unieke karakter van elke winkel in combinatie met een wat groter aantal winkels dat een verrassend winkelidee laat zien een heel innovatief concept vormt en in ieder geval een deel van de binnenstad weer heel aantrekkelijk maakt om naartoe te gaan en daar tijd door te brengen. Punda is te mooi en biedt teveel mogelijkheden om het een verloederend lot tegemoet te laten gaan.
2. DE ONDERNEMING
2.1
Persoonlijke motieven
Het idee voor de winkel is zo'n acht jaar geleden ontstaan na de geboorte van mijn oudste dochter. Jaren- lang heb ik in Amsterdam naailessen gevolgd. Eerst op de volksuniversiteit en later op zeer hoog niveau bij privédocenten die werkzaam waren geweest in het hoogste segment van de modebranche, onder andere bij
[K] en [N]. Het vak greep me en wat me vooral greep was het zelf kunnen creeëren van wat je ook maar wil dragen. Nadat ik een kind had gekregen kwam daar nog een hele dimensie bij. Van lakentjes voor de kin-
derwieg, babykleding, gordijnen voor in de babykamer, slaapzakken alles was mogelijk en te maken geheel
naar eigen smaak, wat je nooit tegenkomt in winkels. Echter, bij gebrek aan tijd met een bijna voltijd baan
lukte het natuurlijk nooit om alleen maar hiermee bezig te zijn. En ja, helaas is dan de verleiding groot om toch nog maar makkelijk wat te bestellen via internet. Toen bedacht ik me dat heel veel ouders met dit pro- bleem moisten zitten. En in een opkomende markt van duurzaamheid zou een winkel als de mijne een hele goede oplossing zijn voor degene die duurzamere keuzes wil maken. Het aanbod van dit soort winkels is laag. Een mogelijk gat in de markt. De winkel zou starten naast mijn vaste baan en daarna eventueel wor- den uitgebreid al naar gelang daartoe mogelijkheid zou bestaan. Na verschillende panden te hebben beke- ken om te kopen met mogelijkheid om ook een winkel te vestigen werd dit helaas steeds afgehouden. He- laas is de winkel in Nederland derhalve niet van start kunnen gaan. Na vestiging op Curaçao en na het ver- lies van de baan waarvoor ik weer naar Curaçao was gekomen en een lang ziekbed van moeder met een bijna dodelijke afloop was het moment daar om de droom toch echt in realiteit te gaan omzetten.
2.2
Persoonlijke ambities
De ambitie voor deze winkel is om trendsetter te worden op het gebied van het maken van bewuste keuzes bij het kopen van kleding en stoffen. Ook is het idee om mensen zich er bewust van te maken dat kleding ook gerepareerd en versteld kan worden zodat het makkelijk nog vele rondes mee kan. Verder wil ik graag bereiken dat het vakmanschap dat het maken van kleding is kan worden overgedragen aan anderen door middel van het geven van naailessen en workshops. Hoe meer mensen voor deze levenswijze kiezen hoe kleiner de footprint is die men achterlaat. Het idee is dat zich dit als een olievlek gaat verspreiden. Met de webshop is het idee om ook internationaal te kunnen afzetten.
(…)
3. MARKTANALYSE
3.1
Markt in beeld
De retailmarkt in het algemeen en de kledingmarkt in het bijzonder beleven onrustige tijden. Op Curaçao is er een grote behoefte aan kwaliteitskleding tegen een betaalbare prijs maar omdat de importkosten zo hoog zijn, zijn er weinig ondernemers die in dit segment ondernemen omdat de marge die eraan te verdienen valt klein is. Op dit moment verdwijnen veel van oudsher bekende spelers, dit maakt dat er tegelijkertijd kansen ontstaan voor nieuwkomers, mits ze hun positionering goed hebben doordacht. De afgelopen tijd open- den_bijvoorbeeld [K], de Kunstdirecteur, [L], [M], [N] en [O] hun deuren. Allemaal ondernemingen die zich meer richten op een totale winkelbeleving meer dan alleen op het kopen van een product. Hoewel men- sen steeds vaker iets online kopen, blijft de behoefte bestaan aan winkels waar mensen - en vooral vrouwen
- hun kleding of de kleding voor hun kinderen kunnen voelen, passen en combineren. Een plek waar ze rus- tig de tijd kunnen nemen om een product naar wens samen te stellen en advies te vragen. Beleving, kwali- teit en persoonlijke aandacht zullen straks een steeds grotere rol spelen. De klant moet worden verleid om naar fysieke winkels te gaan, omdat ze daar vinden wat online niet te krijgen is. Een mooie locatie is daarom erg belangrijk. Persoonlijke aandacht, tijd en ruimte om even tot jezelf te komen, gratis kleuradvies en persoonlijk stijladvies moeten daar altemaal aan bijdragen. Deze winkel voorziet in deze behoefte. Klan- ten zullen ook gestimuleerd worden om hun kleding te repareren of te vermaken in plaats van hun kleding zomaar weg te gooien. Daardoor worden klanten in staat gesteld (iets wat vaak op Curaçao niet eens moge- lijk is omdat het aanbod er niet is) bewustere keuzes te maken en kan deze trend zich als een olievlek ver- spreiden.
(…) Conclusie
Mijn concept is vooral kansrijk vanwege het onderscheidende en zeer eigen karakter van mijn collectie en de persoonlijke aandacht. Vooral mijn feilloze gevoel voor nieuwe opkomende trends en het goed kunnen aanvullen wat precies de behoefte is van de klant maakt dat er een sterk concept kan worden neergezet.
Vanwege de diversiteit in het aanbod en de verschillende pijlers aan activiteiten die inkomsten kunnen ge- nereren worden de inkomsten gemaximaliseerd en wordt het risico van tegenvallende inkomsten gespreid.
Aan het verkrijgen van naamsbekendheid zal hard worden gewerkt en ook het niet hebben van een groot marketingbudget hoeft geen belemmering te zijn omdat met slimme inzet van vrienden en mogelijk in de toekomst stagiaires op een relatief budgetvriendelijke manier toch aan goede en effectieve marketing kan worden gedaan. Dat kan bijvoorbeeld door mooi foldermateriaal te ontwikkelen en leuke posts die op face- book worden gezet.
4. MARKETINGPLAN
4.1.
Product/dienst (…)
4.2
Prijs (…)
4.3
Wijze van verkoop (…)
4.4
Promotie
4.5
Personeel en samenwerking
Wegens te hoge kosten (salaris en sociale premies) voor het aannemen van personeel vind ik dat op dit mo- ment te risicovol. lk zal daarom alles alleen doen in de winkel. Wat ik probeer te doen is af en toe een vriendinof schoonfamilie een dagje voor mij te laten inspringen in de winkel zodat ik dan wat noodzake- lijke dingen kan regelen. Om de kosten hiervan zo laag mogelijk te houden doen we dat met gesloten beur- zen via ruildiensten. Ik geef stof of maak kleding voor diegene in ruil' voor de gewerkte uren. Op termijn zou 'ik zeker personeel willen aannemen maar ik wil de kosten voor personeel op dit moment zo laag mo- gelijk houden.
5. FINANCIEEL PLAN
5.1
Financiële prognose
De prognose voor de eerste drie jaar is gebaseerd op:
  • eerste jaar alleen inkomsten uit fysieke winkel;
  • tweede jaar inkomsten uit fysieke winkel en mogelijk nog inkomsten uit webshop;
  • derde jaarinkomsten uit fysieke winkel en inkomsten uit webshop.
Voor de fysieke winkel is de geprojecteerde omzet gebaseerd Op drie pijlers:
  • geven van naailessen en workshops
  • verkoop van de kledinglijn, zelfgemaakte kleding, handgemaakt houten speelgoed, boekjes
  • verkoop van stof
Naailessenen
Quantiteit
Omzet per keer
Omzet per maand
Omzet per jaar
ochtend
volwassenen (min 4)
30 (2x15) '(‘ =
120
2.88
middag
kinderen (min 4)
30 (2x15)
120
2.88
Totaal
5.76
69.12
Workshops
Incidenteel streven 1 keer in maanden
volwassenen/kids (min 4)
150 220x4=
600
4 p/j a 600
97 =
2.4
Totaal
71.52
Verkoop assortiment
minimaal 4 items uit as- sortiment per dag
à gemiddeld 69.95
p/st = 279,80
4x6 x 279,80
= 6.715,2
80.582
Verkoop stof
gemiddeld 5 klanten 2 m stof per klant
20 à 45 p/m
50 à 65 p/m
4x6x10 à ge- middeld 32,50 =
7800
93.6
Totalen
245.702
5.2
Investeringsbegroting
Inventaris/inrichting
11.205
Verbouwing
3.6
Startvoorraad
34.738
Invoerkosten
12.973
Opstartkosten.
7.99
Totaal
70.506
Toelichting: naast de inventaris en de inrichting, is een groot bedrag gemoeid met de investering in de start- voorraad. Ik pas mijn inkoop aan op wat ik omzet. In het begin zal ik beperkt inkopen. Al naar gelang ik erachter kom wat heel goed verkoopt zal ik daar meer van inkopen.
5.3.Financieringsbegroting
Eigen geld
97.965
Totaal
97.965
2.4.
In hoger beroep heeft belanghebbende voorts ook onder meer de volgende stukken overgelegd; huurovereenkomst [adres] (van 1 oktober 2017-30 september 2018), onderhuur- overeenkomst [adres] 1e verdieping, jaarrekening [F] 2017, foto's winkelimpressie [adres], aanbod verhuurder [adres] van 28 september 2018.

3.​Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil is of de aanslagen 2017 en 2018 te hoog zijn vastgesteld.
3.2.
Het inhoudelijke geschil gaat over de vraag of sprake is van een bron van inkomen. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of belanghebbende in deze jaren redelijkerwijs een voordeel kon verwachten (objectieve voordeelsverwachting).

4.​Oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft, voor zover in hoger beroep van belang, overwogen:

Besluit geen aanslag IB op te leggen
4.9
De Inspecteur heeft het besluit genomen om, ondanks dat een aangiftebiljet is ingediend, geen aanslag op te leggen. Ingevolge artikel 12 van de ALL kan de Inspecteur alleen dan een dergelijk besluit nemen bij een met reden omklede en voor bezwaar vatbare beschikking. Als reden voor het niet opleggen van de aanslag verwijst de Inspecteur naar artikel 41B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB), alwaar is bepaald dat een aanslag niet wordt vastgesteld en verrekeningen van voorheffingen achterwege blijft, tenzij de verschuldigde belasting de totale voorheffingen met meer dan NAf 300 te boven gaat.
Naar het Gerecht begrijpt, ziet het door belanghebbende ingestelde beroep mede op het besluit van de Inspecteur om geen aanslag op te leggen.
4.1
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur ten onrechte besloten geen aanslag op te leggen. Het bepaalde in artikel 12 ALL en artikel 41B LIB heeft met name tot doel de belastingplichtige die aangifte heeft gedaan niet tot het einde van de aanslagtermijn in onzekerheid te laten over zijn belastingafrekening indien hem geen (te betalen) aanslag wordt opgelegd, bijvoorbeeld omdat deze slechts inkomsten uit één dienstbetrekking heeft genoten en de eindheffing gelijk is aan de voorheffingen. Voor het geval als het onderhavige, waarbij belanghebbende een negatieve winst uit onderneming in haar aangifte aangeeft, is artikel 12 ALL en/of artikel 41B LIB niet bedoeld. In een dergelijke situatie dient de Inspecteur, indien hij daartoe redenen ziet af te wijken van de aangifte en belastingplichtige de gelegenheid te geven om tegen de aangebrachte correctie(s) via de normale weg bezwaar en beroep in te stellen.
4.11
Het vorenstaande leidt ertoe dat de besluit om geen aanslag op te leggen door het Gerecht zal worden vernietigd.
Bron van inkomen 2017 en 2018
4.12
Door de Inspecteur is eerst in beroep het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een bron van inkomen. Anders dan belanghebbende in haar pleitnota heeft aangevoerd, staat het de Inspecteur in beginsel vrij in de procedure voor het Gerecht ter ondersteuning van de door hem opgelegde aanslag zoals die na de uitspraak op bezwaar luidt, een ander standpunt in te nemen dan hij in de bezwaarfase heeft ingenomen. Dit is slechts anders voor zover het desbetreffende standpunt ondubbelzinnig zou zijn prijsgegeven, dan wel wordt aangevoerd onder zodanige omstandigheden, dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde (vgl. HR 4 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7213). Van een uitzonderingsgeval als hiervoor bedoeld is niet gebleken.
4.13
Om te kunnen spreken van een bron van inkomen is vereist dat belanghebbende met de betreffende activiteiten (i) deelneemt aan het economisch verkeer, (ii) het (subjectieve) oogmerk heeft om voordeel te behalen en (iii) de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs (in de toekomst) kan worden behaald. Tussen partijen is alleen in geschil of belanghebbende redelijkerwijs voordeel kan verwachten (de onder (iii) vermelde objectieve voordeelsverwachting).
4.14
Er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting wanneer met de uitgevoerde activiteiten naar maatschappelijke opvatting redelijkerwijs voordeel kan worden verwacht (Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2390). De vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar, maar feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen daarbij mede in aanmerking worden genomen (Hoge Raad 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707). Op belanghebbende rust de last om feiten en omstandigheden te stellen en om bij betwisting aannemelijk te maken dat aan de genoemde voorwaarde is voldaan.
4.15
Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat er in het onderhavige geval objectief gezien sprake was een redelijkerwijs te verwachten voordeel
.De eenmanszaak heeft in de jaren dat zij bestond uitsluitend negatieve resultaten behaald. Volgens de financiële prognose van belanghebbende zou een omzet van tussen NAf
10.000 en NAf 15.000 per maand met de winkel kunnen worden behaald. Van dit bedrag zou NAf 5.414 (exclusief omzetbelasting) zien op het geven van naailessen en het overige op de verkoop van kinderkleding en biologische stof. Het Gerecht overweegt dat het jaar 2018 het enige jaar is waarin de eenmanszaak een vol jaar heeft gedraaid. In dit jaar is een omzet behaald van NAf 40.232. Deze omzet blijft ver achter bij de financiële prognose van belanghebbende. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van de financiële prognose verwezen naar een door haar vooraf opgesteld ondernemingsplan. Dit ondernemingsplan heeft zij naar eigen zeggen niet kunnen overleggen, omdat dit zich in een ten tijde van de zitting voor haar niet toegankelijke container bevindt. Het Gerecht is van oordeel dat dit een omstandigheid is die voor rekening en risico van belanghebbende komt. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd, onvoldoende inzicht heeft verschaft in de financiële prognoses en de haalbaarheid daarvan en dan ook niet kan worden beoordeeld in hoeverre deze prognoses een realistisch beeld geven. Ook overigens heeft belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er objectief gezien sprake was een redelijkerwijs te verwachten voordeel. In dit verband heeft de Inspecteur terecht opgemerkt dat de (vaste) kosten in verhouding tot de behaalde bruto winsten aanzienlijk zijn. Het Gerecht overweegt tot slot dat
de vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting niet betekent dat alle invloeden van buitenaf buiten beschouwing moeten worden gehouden. Dat het stoppen van de activiteiten in 2019 mede de oorzaak is van allerlei externe factoren, maakt dan ook niet dat kan worden gesproken van een objectieve voordeelsverwachting. Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Gerecht terecht geconcludeerd dat van een bron van inkomen geen sprake is.
Aanslagen IB 2018, premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018
4.16
De Inspecteur heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de aanslagen premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018 moet worden verminderd tot nihil.
4.17
Voor zover het beroep voor het jaar 2018 is gericht tegen het besluit om geen aanslag IB op te leggen, is het beroep gegrond en dient een aanslag IB 2018 te worden opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil.
4.18
In haar beroepschrift heeft belanghebbende aangevoerd dat de Ontvanger ten onrechte teruggaven inkomstenbelasting over 2017 heeft verrekend met openstaande aanslagen over het jaar 2018. Voor zover belanghebbende het Gerecht verzoekt deze verrekeningen ongedaan te maken, oordeelt het Gerecht dat het niet bevoegd is te oordelen over verrekening door de Ontvanger. Daarbij is het overigens zo dat, nu de aanslagen AOV/AWW 2018, AVBZ 2018 en BVZ 2018 worden verminderd tot nihil, er niet langer een mogelijkheid tot verrekenen is en om die reden een verzoek tot ongedaanmaking van verrekening ook geen behandeling behoeft.
4.19
Gelet op het voorgaande zal het Gerecht het beroep betreffende het jaar 2017 gegrond verklaren wegens schending van de hoorplicht. Het beroep wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar betreffende het jaar 2018 is vanwege de alsnog genomen reële uitspraak op bezwaar door de Inspecteur niet-ontvankelijk. Het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar is gegrond.
5.
PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
Kosten bezwaarfase
5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kosten beroepsfase
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2 LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700.
Griffierecht
5.5
In artikel 18, lid 4 LBB is bepaald dat, indien het Gerecht het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. Nu het beroep voor 2017 en 2018 gegrond worden verklaard, dient de Inspecteur het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.”

5.​Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat er voor beide jaren sprake is van een geobjectiveerde winstverwachting en verwijst daartoe onder meer naar het in hoger beroep overgelegde bedrijfsplan en toelichting daarbij. Voorts beroept zij zich op het vertrouwensbeginsel omdat voor het jaar 2019 wel de aangifte IB is gevolgd (waarin een verlies uit onderneming was aangegeven).
5.2.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep voor het jaar 2017 (conform aangifte): Het belastbaar inkomen vast te stellen op NAf 26.648
Het premie-inkomen AOV vast te stellen op NAf 31.074 Het premie-inkomen BVZ vast te stellen op NAf 32.231 Premie-inkomen AVBZ vast te stellen op NAf 31.074
5.3.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep voor het jaar 2018 (conform aangifte): Het belastbaar inkomen vast te stellen op -/-NAf 41.284
Het premie-inkomen AOV vast te stellen op NAf 0 Het premie-inkomen BVZ vast te stellen op NAf 0 Premie-inkomen AVBZ vast te stellen op NAf 0
5.4.
De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend, voorts heeft zij ter zitting van het Hof verklaard dat zij zich refereert aan het oordeel van het Hof.
5.5.
De vraag die voorligt is of er sprake is van een (geobjectiveerde) winstverwachting. Het daartoe door het Gerecht opgenomen juridische toetsingskader (4.13 en 4.14) acht het Hof juist en zal door het Hof ook tot uitgangspunt worden genomen.
5.6.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende in hoger beroep voldoende feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat er in het onderhavige geval objectief gezien sprake was van een redelijkerwijs te verwachten voordeel. Met de niet in geschil zijnde gerealiseerde omzet, het bedrijfsplan en de toelich- ting ter zitting heeft belanghebbende voldoende inzicht verschaft in de financiële prognoses en de haalbaarheid daarvan en het Hof is van oordeel dat deze prognoses realistisch ogen. Ook heeft belanghebbende afdoende toegelicht waarom het niet zo is gelopen als zij had ver- wacht en gehoopt. Ook de overige in hoger beroep overgelegde stukken en de toelichting daarop geven steun aan het oordeel dat er objectief gezien sprake was van een redelijkerwijs te verwachten voordeel. De Inspecteur betwist voorts hetgeen in hoger beroep nieuw naar voren is gebracht niet (zij refereert aan het oordeel van het Hof).
Alsdan is de conclusie dat er sprake van een bron van inkomen. Aan het beroep op het ver- trouwensbeginsel wordt bij deze stand niet toegekomen.
5.7.
Voorgaande betekent dat het belastbaar inkomen voor het jaar 2017 zal worden vastge- steld zoals belanghebbende voorstaat (conform haar aangifte, zie 2.2 en 5.2.). Het belastbaar
inkomen voor het jaar 2018 is door het Gerecht terecht op nihil vastgesteld. Ten overvloede merkt het Hof op dat, omdat de hoogte van het verlies per 31 december 2018 geen voorwerp is c.q. kan zijn van (bezwaar en) beroep, dat het ultimo 2018 te verrekenen verlies NAf
41.284 (conform aangifte) bedraagt.
Tot slot merkt het Hof op dat de Inspecteur zich in het verweerschrift in eerste aanleg op het standpunt heeft gesteld dat de aanslagen premie AOV/AWW 2018, premie AVBZ 2018 en premie BVZ 2018 moeten worden verminderd tot nihil.
5.8.
Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond en dient te worden beslist zoals is opgenomen onder 7.

6.​Griffierecht en proceskosten

6.1.
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
6.2.
In artikel 15, lid 2 LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Hof zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
6.3.
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen voor de hoger beroepsfase worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700). Voorts dient de Inspecteur het in hoger beroep betaalde griffierecht van NAf 200 aan belanghebbende te vergoeden.

7.​Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van het Gerecht met uitzondering van de beslissingen omtrent het jaar 2018, proceskosten en griffierechten;
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslagen IB 2017, premie AOV/AWW 2017, premie AVBZ 2017 en premie BVZ 2017 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB 2017 naar een belastbaar inkomen van NAf 26.648;
  • vermindert het premie-inkomen AOV/AWW 2017 naar een premie-inkomen van NAf 31.074;
  • vermindert het premie-inkomen AVBZ 2017 naar een premie-inkomen van NAf 31.074;
  • vermindert het premie-inkomen BVZ 2017 naar een premie-inkomen van NAf 32.231;
-veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van NAf 200 te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. M.J. Leijdekker en mr. drs. P.J.J. Vonk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen als griffier.
De beslissing is op 26 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. L.M. de Leeuw van Weenen mr. drs. W.H. Bel
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uit- spraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belas- tingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aan- leg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Ge- recht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
waartegen u in beroep komt;
waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proces- kosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.