ECLI:NL:ORBAACM:2021:69

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
AUA2020H00157
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om bevordering naar schaal 6 door de Gouverneur van Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De Gouverneur had op 9 mei 2018 een verzoek ingediend om bevordering naar schaal 6, maar het Gerecht verklaarde het bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek niet-ontvankelijk. De Gouverneur had eerder, op 23 augustus 2013, ook een verzoek om bevordering ingediend, dat door de Minister van Justitie was afgewezen vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Het Gerecht had in 2017 het bezwaar van de Gouverneur gegrond verklaard, maar de Minister had in 2018 opnieuw het verzoek om bevordering afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen sprake was van een situatie waarin het Gerecht een last had gegeven aan de geïntimeerde om binnen een bepaalde termijn te beslissen op het verzoek van de Gouverneur. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, en verklaarde het hoger beroep van de Gouverneur niet-ontvankelijk. De Raad oordeelde dat de beschikking van 13 augustus 2018 ook een beslissing was op het verzoek van 9 mei 2018, en dat het bezwaar van de Gouverneur tegen het uitblijven van een beslissing niet tijdig was ingediend.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[appellant],

wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. Lee,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
28 september 2020, AUA202001171 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Appellant heeft bij brief van 9 mei 2018 aan appellant gevraagd gevolg te geven aan de uitspraak van het Gerecht van 21 augustus 2017 en een nieuw verzoek om bevordering naar schaal 6 ingediend.
Tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek van 9 mei 2018 heeft appellant op 6 mei 2020 bezwaar gemaakt bij het Gerecht.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant op 6 mei 2020 gemaakte bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2021.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Het eerste verzoek van appellant om bevordering naar schaal 6 dateert van 23 augustus 2013. De Minister van Justitie heeft dit verzoek met een brief van 29 oktober 2014 afgewezen. Dat verzoek is afgewezen, omdat appellant in de periode van 1 februari 2010 tot en met 19 augustus 2012 931 dagen arbeidsongeschikt was. Het Gerecht heeft bij uitspraak van 21 augustus 2017 het bezwaar van appellant gegrond verklaard en de afwijzende beschikking van 29 oktober 2014 vernietigd, omdat die beschikking niet door het bevoegde gezag - geïntimeerde - is genomen.
1.2.
Met een brief van 9 mei 2018 heeft appellant geïntimeerde gevraagd om gevolg te geven aan de uitspraak van het Gerecht van 21 augustus 2017 en ook een nieuw verzoek om bevordering naar schaal 6 ingediend. Geïntimeerde heeft bij beslissing van 13 augustus 2018 het verzoek van appellant om bevordering naar schaal 6 afgewezen. Tegen deze beschikking heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Appellant heeft bij brief van 8 november 2018 geïntimeerde verzocht om een nieuwe beslissing te nemen op zijn verzoek om bevordering naar schaal 6 dan wel om toe te zien dat alsnog uitvoering wordt gegeven aan de uitspraak van 21 augustus 2017. Met brieven van 26 juni 2019 en 7 oktober 2019 heeft appellant zijn verzoek herhaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant niet tijdig in bezwaar is gekomen tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek van 9 mei 2018, nu het bezwaar niet binnen 30 dagen na 9 mei 2019 is ingediend.
3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat door zijn rappelbrieven van 8 november 2018, 26 juni 2019 en 7 oktober 2019 de beslistermijn van een jaar niet is verstreken. Onder verwijzing naar diverse uitspraken van het Gerecht waarin in vergelijkbare situaties bezwaren tegen een fictieve weigering wel gegrond zijn verklaard heeft appellant bepleit dat het bezwaar wel ontvankelijk moet worden geacht. Ten onrechte is het Gerecht niet ingegaan op zijn bij de behandeling van de zaak ingediende subsidiaire verzoek om het bezwaarschrift van 4 mei 2020 ook aan te merken als te zijn gericht tegen het uitblijven van een beslissing tegen het verzoek van 8 november 2018.
3.2.
Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens geïntimeerde heeft het Gerecht conform vaste rechtspraak het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Van een op zitting bij het Gerecht gedaan subsidiair verzoek is volgens geïntimeerde geen sprake. Als van een dergelijk verzoek wel sprake zou zijn, dan is een op 4 mei 2020 ingediend bezwaarschrift tegen de fictieve weigering om te beslissen op het verzoek van 8 november 2018 ook niet-ontvankelijk.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van de La bepaalt dat een bezwaarschrift kan worden ingediend ter zake dat beschikkingen, handelingen of weigeringen (om te beschikken of te handelen), ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgenden door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden, of dat bij het nemen, verrichten of uitspreken daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
4.2.
Artikel 41, eerste lid, van de La bepaalt dat het bezwaarschrift wordt ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking of de aangevallen handeling of weigering genomen, verricht of uitgesproken is. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan geacht wordt de weigering tot het nemen van een beschikking of het verrichten van een handeling te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen of een verplichte handeling niet verricht heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
4.3.
Vastgesteld wordt allereerst dat geen sprake is van een situatie waarin het Gerecht bij uitspraak geïntimeerde een last heeft gegeven om binnen een bepaalde termijn te beslissen op het verzoek om bevordering van appellant van 23 augustus 2013. Geïntimeerde was namelijk geen partij in het geding dat heeft geleid tot de uitspraak van het Gerecht van 21 augustus 2017. De brief van appellant van 8 mei 2018 wordt dan ook gelezen als een verzoek aan geïntimeerde om alsnog een beslissing te nemen op zijn verzoek van 23 augustus 2013. Met de beschikking van 13 augustus 2018 heeft geïntimeerde beslist op het oorspronkelijke verzoek om bevordering van appellant van 23 augustus 2013. Het bezwaar van appellant, voor zover dat ziet op zijn oorspronkelijk verzoek van 23 augustus 2013 kan dan ook niet anders dan niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.4.
Partijen zijn van mening dat bij de beschikking van 13 augustus 2018 alleen een beslissing op het oorspronkelijke verzoek van 23 augustus 2013 is gegeven en dat de beschikking van 13 augustus 2018 geen beslissing is of kan worden geacht te zijn op het verzoek van 9 mei 2018. De Raad onderschrijft dit niet. Het kan zo zijn dat in het proces om te komen tot de beschikking van 13 augustus 2018 niet expliciet ook het verzoek om bevordering van 9 mei 2018 is betrokken, maar gelet op de tekst en inhoud van de beschikking van 13 augustus 2018 moet die beschikking ook geacht worden een beslissing te zijn op het verzoek om bevordering van 9 mei 2018. In de beschikking van 13 augustus 2018 is namelijk niet alleen rekening gehouden met de feitelijke situatie waarin appellant verkeerde van 1 september 2009 tot 1 september 2011, maar ook met de situatie van appellant in de periode vanaf 2011 tot en met 15 februari 2018. Ook in die laatste periode is appellant veelvuldig en langdurig arbeidsongeschikt geweest en kan volgens geïntimeerde nog steeds geen oordeel worden gegeven over zijn functioneren.
4.5.
Dat betekent dat het verzoek van appellant voor zover dat ziet op zijn nieuwe verzoek om bevordering van 8 mei 2018 eveneens niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat ook op dit verzoek al is beslist met de beschikking van 13 augustus 2018.
4.6.
Gelet op voorgaande overwegingen behoeven de door beide partijen aangevoerde argumenten geen bespreking meer.
4.7.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, A.H.M. van de Leur en
J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.