ECLI:NL:ORBAACM:2021:92

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
AUA2019H00169
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om bevordering adjunct-commies 1ste klasse

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, werkzaam bij het Korps Politie Aruba, tegen de beslissing van de Gouverneur van Aruba om haar verzoek om bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse af te wijzen. De bestreden beschikking dateert van 12 juni 2018, waarin de Gouverneur oordeelt dat appellante, die op dat moment in de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering was geplaatst, niet in aanmerking komt voor de gevraagde bevordering omdat haar functie maximaal gewaardeerd is op schaal 6. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in de uitspraak van 1 juli 2019. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 november 2021 is de zaak behandeld. Appellante, bijgestaan door haar gemachtigde mr. R.P. Lee, heeft aangevoerd dat zij per 1 maart 2017 recht heeft op bevordering, omdat zij feitelijk de functie van chef politiële bedrijfsvoering uitoefent. De Gouverneur, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman, heeft verzocht het beroep niet-ontvankelijk of ongegrond te verklaren. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op het moment van de bestreden beschikking nog niet was benoemd in de functie van chef pdv, wat van belang is voor de beoordeling van haar verzoek om bevordering.

De Raad heeft geconcludeerd dat de Gouverneur terecht het verzoek om bevordering heeft afgewezen, omdat appellante al bevorderd was naar de rang die hoort bij schaal 6 en haar functie niet hoger gewaardeerd kan worden. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 15 december 2021
Zaaknummer: AUA2019H00169

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[Appellante],

wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
1 juli 2019, AUA201802182 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beschikking van 12 juni 2018 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde het verzoek van appellante om bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA). Bij Landsbesluit van 9 februari 2016 heeft geïntimeerde appellante met ingang van 17 februari 2015 geplaatst in de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering bij het KPA en per 1 maart 2015 bevorderd naar de rang van adjunct-commies (schaal 6, dienstjaar 11).
1.2.
Feitelijk is appellante per 1 januari 2016 gaan werken als chef politiële bedrijfsvoering van Oranjestad, zoals blijkt uit een korpsmededeling van 25 mei 2016, no. 42/2016. In die korpsmededeling is tevens vermeld dat aan deze plaatsing een proeftijd van zes maanden is verbonden. Met een brief van 3 mei 2017 heeft appellante de toenmalige minister van Justitie en Verslavingszorg gevraagd om haar voor te dragen voor een bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse met ingang van 1 maart 2017. Met een brief van 3 mei 2018 heeft appellante geïntimeerde onder meer gevraagd om haar in een Landsbesluit met ingang van 1 januari 2016 te benoemen in de functie van chef politiële bedrijfsvoering van het district Oranjestad van het KPA (functie van chef pdv). In een korpsmededeling van 7 juni 2018, no. 179/2018, is de definitieve plaatsing per 1 juli 2016 van appellante in de functie van chef pdv bekend gemaakt.
1.3.
Geïntimeerde heeft bij de bestreden beschikking het verzoek van appellante om bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse afgewezen, met de motivering dat haar functie de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering bij het KPA is, dat deze functie maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 6 en dat appellante met ingang van 1 maart 2015 schaal 6 al heeft bereikt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat zij per 1 maart 2017 wel in aanmerking komt voor een bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse, omdat zij feitelijk vanaf 1 januari 2016 de functie van chef pdv uitoefent en zij terecht een beroep kan doen op het beleid inzake een versnelde carrièrelijn, neergelegd in hoofdstuk 2.8 van het Handboek DRH.
3.2.
Geïntimeerde heeft verzocht het beroep van appellante niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting is uitvoerig met partijen gesproken over de overige nog lopende procedures van appellante bij het Gerecht en de Raad en over de wenselijkheid dat uiteindelijk alle nog lopende procedures van appellante gevoegd behandeld gaan worden. Daarbij is de intentie uitgesproken dat alle partijen en de Raad zich zullen inspannen om te zorgen dat die behandeling van alle zaken in de fase van het hoger beroep zonder vertraging kan plaatsvinden. De Raad heeft besloten om de zaak die op 2 november 2021 ter zitting is behandeld niet aan te houden, omdat de vragen waar appellante een antwoord op wil hebben niet in deze zaak aan de orde kunnen komen. Die antwoorden zullen komen bij de behandeling van de nog lopende zaken.
4.2.
In verband hiermee zal een overzicht worden gegeven van de besluiten die na de aangevallen uitspraak zijn afgegeven en onderwerp van geschil zijn.
4.2.1.
Bij Landsbesluit van 2 oktober 2019, no. 34, heeft geïntimeerde appellante met ingang van 1 juni 2016 ontheven uit de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering en aangesteld in de functie van chef pdv. Het Gerecht heeft bij uitspraak van 21 september 2020, AUA201904140 [ECL:NL:OGAACMB:2020:79], het bezwaar van appellante tegen deze beschikking niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep tegen deze uitspraak is geregistreerd onder no. AUA2020H00151.
4.2.2.
De toenmalige minister van Justitie, Veiligheid en Integratie heeft bij beschikking van 19 februari 2020 appellante tijdelijk met ingang van 1 januari 2016 intern geplaatst bij de afdeling politiële dienstverlening Oranjestad in de functie van chef pdv. Het Gerecht heeft bij uitspraak van 22 februari 2021, AUA202001575 (ECLI:NL:OGAACMB:2021:19), het bezwaar van appellante tegen deze beschikking ongegrond verklaard. Het hoger beroep tegen deze uitspraak is geregistreerd onder no. AUA2021H00040.
4.2.3.
Geïntimeerde heeft appellante bij Landsbesluit van 30 maart 2021, no. 10, met ingang van 1 juni 2020 bevorderd naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7, dienstjaar 9). Het bezwaar van appellante tegen deze beschikking is geregistreerd onder no. AUA202101417.
4.2.4.
Bij beschikking van eveneens 30 maart 2021 heeft geïntimeerde appellante meegedeeld dat het beleid met betrekking tot een versnelde carrièrelijn niet op haar van toepassing is. Het bezwaar van appellante tegen deze beschikking is geregistreerd onder no. AUA202101418. Deze zaak en de zaak genoemd in 4.2.3 staan gepland voor behandeling ter zitting van het Gerecht op 10 januari 2022.
4.3.
Mede gelet op de onder 4.2.1 tot en met 4.2.4. weergegeven besluiten staat vast dat op het moment dat geïntimeerde de bestreden beschikking nam appellante nog niet door het bevoegd gezag was benoemd in de functie van chef pdv. Vooralsnog is de situatie dat zij pas met ingang van 1 juni 2016 door het bevoegd gezag in die functie is benoemd. Appellante betwist de ingangsdatum van deze benoeming, maar dat heeft voor de beoordeling van de zaak waarin nu uitspraak wordt gedaan geen gevolgen. De uitspraak die nu in deze zaak wordt gedaan heeft overigens ook geen gevolgen voor de uitspraken die nog gaan volgen in de nog lopende procedures.
4.4.
Geïntimeerde heeft terecht het verzoek van appellante om bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse beoordeeld in relatie tot de functie waar appellante laatstelijk in was geplaatst. Dat was de functie van medewerker politiële bedrijfsvoering. Omdat die functie maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 6 en appellante al bevorderd was naar de bij die schaal horende rang, heeft geïntimeerde bij de bestreden beschikking het verzoek van appellante om bevordering naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse op goede gronden afgewezen.
4.5.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, A.H.M. van de Leur en
L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.