ECLI:NL:ORBAACM:2021:93

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
AUA2019H00242
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing bevorderingsverzoek hoofdcommies door de Gouverneur van Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering naar de rang van hoofdcommies door de Gouverneur van Aruba. Appellante, die sinds 1 november 2000 werkzaam is als hoofdverpleegkundige, heeft in 2012 verzocht om bevordering naar de rang van hoofdcommies en hoofdcommies 1ste klasse. Dit verzoek werd in eerste instantie afgewezen door de toenmalige minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport. Het Gerecht in Ambtenarenzaken verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante hoger beroep instelde.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 3 november 2021 behandeld. Appellante was aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de Gouverneur van Aruba zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De Raad oordeelde dat functiewaarderingsbesluiten niet door de ambtenarenrechter kunnen worden beoordeeld, omdat deze besluiten op een lijn moeten worden gesteld met besluiten van algemene strekking. De Raad bevestigde dat de Gouverneur op goede gronden het bevorderingsverzoek van appellante had afgewezen, omdat zij de maximale waardering van haar functie al had bereikt.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van het Gerecht. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 15 december 2021
Zaaknummer: AUA2019H00242

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[Appellante]

wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. H.U. Thielman, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
11 november 2019, AUA201803139 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beschikking van 8 augustus 2018 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde het verzoek van appellante om bevordering naar de rangen van hoofdcommies en hoofdcommies 1ste klasse afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft geen contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is met ingang van 1 november 2000 benoemd in de rang van hoofdverpleegkundige (schaal 8, dienstjaar 3) bij de Directie Volksgezondheid (DVG). Met ingang van 1 november 2004 is zij uit de rang van hoofdverpleegkundige ontheven en benoemd en bevorderd naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9, dienstjaar 5) bij de Dienst Besmettelijke Ziekten van de DVG.
1.2.
Met een brief van 26 september 2012 heeft appellante verzocht om per 1 oktober 2009 te worden bevorderd naar de rang van hoofdcommies (schaal 10) en per 1 oktober 2010 naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11). De toenmalige minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport heeft bij brief van 9 februari 2016 het verzoek van appellante afgewezen. Het Gerecht heeft bij uitspraak van 9 oktober 2017 het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de beschikking van 9 februari 2016 vernietigd, omdat die beschikking niet door het bevoegd gezag (geïntimeerde) is genomen.
1.3.
Bij de bestreden beschikking heeft geïntimeerde het bevorderingsverzoek van appellante afgewezen, omdat appellante met ingang van 1 november 2004 de maximale waardering van de functie (schaal 9) al had bereikt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellante tegen de bestreden beschikking ongegrond verklaard, omdat geïntimeerde zijn beslissing in redelijkheid mocht baseren op de in 2015 opgemaakte waardering van de door appellante uitgeoefende functie.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat de in 2015 opgemaakte functiewaardering niet een waardering van de juiste functie betreft.
3.2.
Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals het Gerecht terecht heeft overwogen moeten volgens vaste rechtspraak van de Raad functiewaarderingsbesluiten, mede vanwege hun functie-overstijgend karakter, en de daaraan ten grondslag liggende functie- of organisatiebeschrijvingen op een lijn worden gesteld met besluiten van algemene strekking. Daarom kunnen dergelijke besluiten, gelet op artikel 35, vierde lid, van de La, niet door de ambtenarenrechter worden beoordeeld.
4.2.
De overweging van het Gerecht dat bij de beoordeling van de bestreden beschikking, de vraag moet worden beantwoord of geïntimeerde in redelijkheid de bestreden beschikking heeft kunnen waarderen op de door geïntimeerde als productie 10 in eerste aanleg overgelegde functiewaardering, wordt eveneens onderschreven.
4.3.
Evenals het Gerecht constateert de Raad dat de functie van appellante is gewaardeerd aan de hand van een door appellante zelf opgemaakt functie-inventarisatieformulier (fif). De fif is vervolgens op 14 april 2015 ondertekend door appellante, op een niet gedateerd moment door haar directe chef en op 29 juli 2015 door het diensthoofd. De beroepsgrond van appellante dat bij de functiewaardering niet de juiste functie is gewaardeerd slaagt daarom niet. Geïntimeerde heeft zich bij de bestreden beschikking in redelijkheid op de in 2015 uitgevoerde functiewaardering mogen baseren.
4.4.
Op basis van deze fif is de functie gewaardeerd op maximaal schaal 9. Appellante is vanaf 1 november 2004 ingeschaald in schaal 9. Gelet op de maximale waardering heeft geïntimeerde het bevorderingsverzoek van appellante op goede gronden afgewezen.
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, A.H.M. van de Leur en
L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.