ECLI:NL:ORBAACM:2022:103

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
AUA2021H00157
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om uitbetaling premies ter aanvulling op pensioen voor overheidsgepensioneerden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van 28 appellanten, allen overheidsgepensioneerden in Aruba, tegen de afwijzing van hun verzoek om met terugwerkende kracht premies ter aanvulling op hun pensioen uit te betalen. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba heeft op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan. De appellanten hadden eerder, op 9 april 2018, verzocht om de premies, die een compensatie vormden voor de bevriezing van salarissen van actieve ambtenaren in de periode van april 1983 tot augustus 1994, uit te betalen. Dit verzoek werd afgewezen door de Minister van Algemene Zaken op 6 november 2020, met de motivering dat er geen wettelijke grondslag was voor de uitbetaling aan overheidsgepensioneerden na de invoering van een nieuw pensioenstelsel in 2015.

Het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba verklaarde het bezwaar van de appellanten ongegrond, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de uitbetaling van de premies berustte op buitenwettelijk beleid en dat appellanten geen rechten konden ontlenen aan eerdere overeenkomsten tussen de overheid en vakbonden. De Raad stelde vast dat er geen ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht was, zoals bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat de verwachting van appellanten op uitbetaling van de premies niet onder het begrip eigendom valt. De Raad benadrukte dat de overheid beleidskeuzes moet maken in het belang van de houdbaarheid van het pensioenstelsel, wat kan leiden tot verschillende behandelingen van groepen gepensioneerden.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van het Gerecht moet worden bevestigd, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 12 oktober 2022
Zaaknummer: AUA2021H00157

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant] en 28 anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst,
allen wonend in Aruba,
appellanten,
gemachtigde: advocaat mr. D.G. Illes,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 19 juli 2021, nr. GAZA AUA202003106; (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellanten
en
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beslissing van 6 november 2020 (Beslissing) heeft geïntimeerde een verzoek van appellanten om met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 aan hen in aanvulling op hun pensioen de zogenoemde voorjaars- en najaarspremie (premies) uit te betalen, afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellanten tegen de Beslissing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft op 8 september 2022 een contramemorie met bijlagen ingezonden.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2022, waar van appellanten [appellant] in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft de overige appellanten ter zitting vertegenwoordigd. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het lid van de Raad Thijssen nam met gebruikmaking van een videoverbinding vanuit Curaçao deel aan de zitting.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten zijn allen op of na 1 januari 2015 - de datum waarop een nieuw pensioenstelsel van kracht is geworden - als gewezen ambtenaar een zogenoemde overheidsgepensioneerde geworden. Aan vóór die datum met pensioen gegane ambtenaren werden de premies, die een compensatie vorm(d)en voor de bevriezing van de salarissen van de (actieve) ambtenaren in de periode van april 1983 tot augustus 1994, betaald. Aan de categorie overheidsgepensioneerden waartoe appellanten behoren, heeft, na nog een onbedoelde uitbetaling van premies in 2015 die niet zijn teruggevorderd, met ingang van 1 januari 2016 geen betaling van premies (meer) plaatsgevonden.
1.2.
Appellanten hebben, na eerdere correspondentie over de kennelijk stopgezette uitbetaling van de premies, op 9 april 2018 het verzoek gedaan om die premies met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016 uit te betalen.
1.3.
Bij de Beslissing van 6 november 2020 is het verzoek afgewezen met als motivering dat na de inwerkingtreding van het nieuwe pensioenstelsel, waarbij het beheer in handen is gesteld van de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (APFA), de band van gepensioneerden met hun overheidswerkgever na het pensioenleeftijdsontslag is verbroken; dat de premies in het kader van de koopkrachtverliescompensatie geen onderdeel vormen van het pensioengevend salaris; en voorts dat er geen wettelijke grondslag is om deze premies aan overheidsgepensioneerden uit te betalen.
Volledigheidshalve werd opgemerkt dat de voormalige Minister van Financiën in een overleg met de vereniging van overheidsgepensioneerden, OPPA, op 27 juni 2014 het voornemen van de regering heeft aangekondigd de premies voor overheidsgepensioneerden als appellanten in datzelfde jaar nog te laten vervallen. Hiervan is, ook aan appellanten, mededeling gedaan door APFA.
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellanten tegen de Beslissing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Gerecht volgt het standpunt van geïntimeerde dat voor de uitbetaling van de premies aan gepensioneerden geen wettelijke grondslag bestaat. De basis voor de betalingen aan (een bepaalde categorie van) overheidsgepensioneerden is gelegen in diverse protocollen waarin het Land met de vakbonden is overeengekomen de premies ook aan gepensioneerden uit te betalen, maar deze protocollen vormen geen wettelijke grondslag.
2.1.
De uitbetaling aan de gepensioneerden geschiedt aldus op basis van buitenwettelijk begunstigend beleid. De rechter dient volgens vaste rechtspraak dit beleid als een gegeven te aanvaarden en de rechterlijke toetsing blijft beperkt tot de vraag of het beleid consistent wordt toegepast.
2.2.
De vraag of geïntimeerde in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door de groep van appellanten, gepensioneerd op of na 1 januari 2015, anders te behandelen dan de gewezen ambtenaren die vóór die datum met pensioen zijn gegaan, heeft het Gerecht ontkennend beantwoord. Dit beleid is ten aanzien van alle ambtenaren in de afgebakende categorie toegepast, dus van strijd met het verbod van willekeur is ook geen sprake.
2.3.
Het Gerecht acht de stopzetting van de betaling van de premies geen ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verwachting die appellanten hadden op uitbetaling van de premies valt niet onder het begrip eigendom. Verder is van belang dat er geen wettelijke grondslag is voor de uitbetaling van de premies, zodat aan appellanten geen wettelijke aanspraak is ontnomen.
3. Appellanten kunnen zich niet verenigen met die uitspraak.
3.1.
Zij stellen dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat het uitbetalen van de premies aan gepensioneerden berustte op buitenwettelijk beleid. De basis is gelegd in diverse protocollen, in overeenkomsten tussen overheid en vakbonden. De overheid heeft er eenzijdig voor gekozen om die premies niet meer te betalen aan de groep gepensioneerden waartoe appellanten behoren. Voor die wijziging bestaat geen rechtvaardiging; de koppeling met het nieuwe pensioenstelsel gaat niet op, nu er geen link is tussen de pensioenen en de premies die het tussen 1983 en 1995 ontstane koopkrachtverlies compenseren.
3.2.
Verder betogen appellanten dat er geen enkele reden is om onderscheid te maken tussen de ambtenaren die vóór 1 januari 2015 met pensioen zijn gegaan en die daarna. Zij zijn allen degenen die gedurende de periode 1983 tot en met 1995 hebben moeten inleveren. Er ontbreekt een motivering waarom het onderscheid tussen beide groepen wordt gemaakt.
3.3.
Appellanten hebben er de aandacht op gevestigd dat een poging is gedaan om de eenzijdige beslissing in een wet neer te leggen - in het bijzonder in de Landsverordening van 27 november 2014 (AB 2014 no. 58; reparatiewet 2014).
3.4.
Appellanten hebben herhaald dat in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM aan hen eigendom is ontnomen, te weten de aanspraak op de premies, ook zonder dat daarvoor een grondslag is gelegen in een wettelijk voorschrift.
4. Geïntimeerde verenigt zich met de aangevallen uitspraak en bepleit bevestiging daarvan.
4.1.
Van zijn kant is bij contramemorie herhaald dat het uitkeren van de voorjaars- en najaarspremie tot 2015 is gebaseerd op buitenwettelijk begunstigend beleid. De door de vertegenwoordigers van de overheidswerkgever en van de vakbonden opgestelde protocollen en gesloten zogenoemde bilaterale akkoorden zijn slechts te kwalificeren als intentieverklaringen. Er is nergens wettelijk vastgelegd dat overheidsgepensioneerden als appellanten een wettelijke aanspraak hebben op de premies.
4.2.
Met hun opmerking over de pensioenen miskennen appellanten, volgens geïntimeerde, het feit dat ook de ambtenaren die in dienst traden van het Land ná 1 januari 2011 ook een verslechterd pensioen zullen ontvangen en langer zullen moeten doorwerken. Een onderscheid in behandeling tussen oude en nieuwe gepensioneerden is onontkoombaar bij versobering c.q. herstructurering van een pensioenstelsel, wil men dat solvabel houden.
4.3.
Geïntimeerde heeft met betrekking tot de reparatiewet 2014 naar voren gebracht dat het opnemen in de wet van de aanspraak op premies, niet is doorgegaan, nu een nota van wijziging staande de Statenvergadering is ingediend die de desbetreffende bepaling (in het voorgestelde artikel 13) deed vervallen.
4.4.
Geïntimeerde blijft het oneens met het standpunt van appellanten over de strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Zijns inziens is er geen sprake van een wettelijke aanspraak op de premies, zodat er ook geen eigendomsrecht is dat aan hen ontnomen is.
5. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen en de beslissing van het Gerecht en maakt die tot de zijne. Hij verenigt zich met hetgeen van de kant van geïntimeerde in hoger beroep is aangevoerd tegen de (nadere) standpunten van appellanten.
5.1.
Hij voegt daaraan toe dat het vaste rechtspraak is dat ambtenaren aan een akkoord met vakbonden geen rechten kunnen ontlenen. Zo is in de uitspraak van de Raad van 18 augustus 2021(ECLI:NL:ORBAACM:2021:49) overwogen: “Het door het Land en de vakbonden ondertekende protocol is de neerslag van een akkoord tussen het Land en de vakbonden in het kader van syndicaal overleg. Aan dat akkoord kunnen individuele ambtenaren geen rechten ontlenen en evenmin kunnen individuele ambtenaren in rechte afdwingen dat het Land op een juiste wijze het akkoord vertaalt naar een rechtspositionele regeling waaraan de individuele ambtenaar wel rechten kan ontlenen.”
5.2.
De Raad merkt op dat het bij de stelselwijziging als hier aan de orde was, ingegeven door de situatie van de overheidsfinanciën en de houdbaarheid van een pensioenstelsel, onontkoombaar is om (beleids)keuzes te maken met als gevolg een verschillende behandeling van groepen ambtenaren of gepensioneerden die ogenschijnlijk gelijk zijn. Zij zijn echter niet gelijk. De rechtvaardiging voor het hier gemaakte onderscheid was gelegen - en mocht rechtens gelegen zijn - in het feit dat de ene groep gepensioneerden al in het genot was van de premies en de andere groep, die van appellanten, nog niet; van hen is dus niets afgepakt.
5.3.
Met betrekking tot artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM verwijst de Raad nog naar zijn recente uitspraak van 5 januari 2022 (ECLI:NL:ORBAACM:2022:14).
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen , leden, en is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.
Lijst behorende bij RvBAz Aruba AUA2021H00157
[28 appellanten]