ECLI:NL:ORBAACM:2022:24

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AUA201900137
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om bevordering van een ambtenaar bij het Korps Politie Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De appellant, die werkzaam is bij het Korps Politie Aruba (KPA), heeft een verzoek om bevordering ingediend, maar dit verzoek is door het Gerecht ongegrond verklaard. De appellant stelt dat het gebruikelijk is dat geüniformeerde ambtenaren niet zelf om bevordering vragen, maar dat dit in groepsverband op initiatief van de Korpschef gebeurt. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 8 februari 2022, waarbij zowel de appellant als de gemachtigde van de geïntimeerde aanwezig waren.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant van 1 november 1994 tot 13 februari 2003 op contractbasis werkzaam is geweest en per 14 februari 2003 in tijdelijke dienst is getreden. De appellant heeft in 2014 een verzoek om bevordering ingediend, dat is geregistreerd op 23 juni 2014. De bestreden beschikking heeft de appellant bevorderd naar schaal 5 per 1 juli 2011 en naar schaal 6 per 1 juli 2014. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de ingangsdatum van de bevordering in overeenstemming is met het beleid dat bevorderingen niet meer dan drie jaar mogen terugwerken.

De Raad heeft het standpunt van de appellant dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om zelf een verzoek om bevordering in te dienen, niet onderschreven. De Raad concludeert dat er geen bewijs is dat de bevorderingen bij GNC klassikaal door de Korpschef werden geregeld. De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Zaaknummers: AUA2019H00137

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
10 juni 2019, AUA201802660 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 11 juni 2018 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde appellant met ingang van 1 juli 2011 bevorderd naar schaal 5 en met ingang van
1 juli 2015 bevorderd naar schaal 6.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is van 1 november 1994 tot 13 februari 2003 op contractbasis werkzaam geweest bij Arumil. Per 14 februari 2003 is hij in tijdelijke dienst getreden bij Warda Nos Costa, de voorloper van Guarda Nos Costa (GNC). GNC heeft afwisselend geressorteerd onder het Korps Politie Aruba (KPA) en het Instituto Alarma y Seguridad Aruba (IASA). Per 1 januari 2015 is appellant in vaste dienst benoemd. De functie van medewerker GNC is zowel bij het KPA als bij het IASA maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 7.
1.2.
Met een brief van 4 juni 2014 heeft appellant verzocht om bevordering in zijn functie van medewerker GNC. Dit verzoek is geregistreerd op 23 juni 2014. De bestreden beschikking is een reactie op dit verzoek waarbij, met inachtneming van het beleid dat bevorderingen niet meer dan drie jaar mogen terugwerken, gerekend vanaf de datum van de officiële registratie van het verzoek, appellant per 1 juli 2011 is bevorderd naar schaal 5 en per 1 juli 2014 naar schaal 6.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de in 1.2 beschreven vaste beleidslijn de rechterlijke toets kan doorstaan en dat de in de bestreden beschikking gekozen ingangsdatum in overeenstemming met die vaste beleidslijn is. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel faalt. De door appellant genoemde collega’s hebben veel eerder dan appellant een verzoek tot bevordering naar de schalen 5 en 6 gedaan.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat het gewoonte en cultuur is bij het KPA dat de geüniformeerde ambtenaren niet zelf een bevordering aanvragen, maar dat het voorstel voor een bevordering van geüniformeerde ambtenaren in groepsverband geschiedt door de Korpschef. Appellant ging hiervan ook uit en wist niet dat hij zelf een bevordering moest aanvragen. Ter zitting heeft appellant gesteld dat in 2011 alle groepen zijn bevorderd, maar dat de Korpschef appellant heeft vergeten. Verder heeft appellant erop gewezen dat GNC onder twee diensten ressorteert, wat met zich meebrengt dat de rechtsposities van de medewerkers uiteen kan gaan lopen. Ten slotte heeft appellant opnieuw een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
3.2.
Geïntimeerde heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar onderdeel 3.1 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Centraal in het hoger beroep staat de vraag, of het standpunt van appellant dat bij het KPA geüniformeerde ambtenaren niet zelf om bevordering hoeven te vragen, maar in groepsverband op initiatief van de Korpschef worden bevorderd, kan worden onderschreven.
4.3.
Voor dit standpunt van appellant is in het dossier geen ondersteuning te vinden. Integendeel; uit de bevorderingsbesluiten van een drietal collega’s blijkt dat zij ieder afzonderlijk op wisselende tijdstippen verzoeken om bevordering naar achtereenvolgens de schalen 5, 6 en 7 hebben ingediend. Het eerste verzoek is al gedaan op 13 oktober 2006. In de situatie van een vierde collega, die evenals appellant pas in 2014 een verzoek om bevordering heeft ingediend, bleek de Korpschef wel een eerder voorstel tot bevordering van deze collega te hebben gedaan. Ook dat bewijst niet dat bevorderingen bij GNC klassikaal door de Korpschef werden geregeld. De onwetendheid van appellant over het zelf moeten indienen van een verzoek om bevordering komt voor zijn risico.
4.4.
Aan de stelling van appellant dat een verschil in rechtspositie kan zijn ontstaan, omdat GNC afwisselend onder het KPA en het IASA heeft geressorteerd wordt voorbij gegaan. Het is onduidelijk gebleven wat appellant met deze stelling beoogt of wil aantonen. In ieder geval heeft deze situatie niet geleid tot een verschil in waardering van de functie van medewerker GNC. Die functie is steeds maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 7.
4.5.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel behoeft geen nadere bespreking, gelet op overweging 4.3.
4.6.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, W.H. Bel en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.