ECLI:NL:ORBAACM:2022:25

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AUA2019H00247
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bevordering in ambtenarenrechtelijke context met beroep op gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om bevordering door de Gouverneur van Aruba. Appellante, die sinds 22 september 2014 eervol ontslag had gekregen, had eerder verzocht om bevordering naar de rang van commies (schaal 8) en commies 1ste klasse (schaal 9). De Gouverneur had dit verzoek afgewezen, wat door het Gerecht in Ambtenarenzaken werd bevestigd. Appellante stelde dat haar verzoek op basis van het gelijkheidsbeginsel niet correct was afgewezen, maar de Raad oordeelde dat haar argumenten geen feitelijke grondslag hadden. De Raad concludeerde dat de functie van appellante maximaal gewaardeerd was op schaal 7, en dat er geen reden was om terug te komen op eerdere beslissingen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep voor een deel niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 23 maart 2022
Zaaknummer: AUA2019H00247

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA

Op het hoger beroep van:

[Appellante],

wonend in Aruba,
appellante,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
18 november 2019, AUA201900734 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellante
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij beschikking van 2 november 2018 (bestreden beschikking) heeft geïntimeerde het verzoek van appellante om bevordering naar de rang van commies (schaal 8) en naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9) afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante tegen de bestreden beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Aan appellante is per 22 september 2014 eervol ontslag verleend wegens het bereiken van de zestigjarige leeftijd. Appellante heeft vanaf 2004 tot haar ontslag de functie van chef afdeling secretariaat bij de Directie Telecommunicatiezaken (DTZ) bekleed.
1.2.
De laatste bevordering in het werkzame leven van appellant was een bevordering per 1 oktober 2006 naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) bij beschikking van 23 oktober 2009. Tegen die beschikking heeft appellante bezwaar gemaakt, omdat zij per 1 januari 2006 bevorderd wilde worden naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse en ook omdat zij zich niet kon verenigen met de in die beschikking opgenomen weigering haar te bevorderen naar de rang van commies (schaal 8). Het Gerecht heeft bij uitspraak van 9 juni 2010 (GAZA no. 3970 van 2009) het bezwaar van appellante wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.3.
Met een brief van 19 augustus 2013 heeft appellante verzocht om een bevordering naar de rang van commies (schaal 8) met ingang van 1 januari 2008 en naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9) met ingang van 2010. Ze heeft deze brief gerappelleerd op 21 november 2013. De directeur DTZ heeft met een brief van 29 april 2014 de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu door tussenkomst van het Departamento Recurso Humano (DRH) het volgende gevraagd.

Na waardering van de functie van Chef afdeling Secretariaat bij de Directie Telecommunicatiezaken door Departamento Recurso Hamano (DRH), zoals omschreven in het functie-inventarisatieformulier d.d. 2 september 2009, is gebleken dat de functie het niveau van schaal 7 rechtvaardigt.
Gaarne de functie Chef afdeling Secretariaat bij de Directie Telecommunicatiezaken conform de nieuwe Organisatieboek DTZ waarderen en de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu ter zake haar bevordering te adviseren.”
Bij beschikking van 14 april 2015 is het verzoek van appellante om bevordering naar de rangen van commies (schaal 8) en commies 1ste klasse (schaal 9) afgewezen. Het Gerecht heeft het bezwaar van appellante tegen deze beschikking bij uitspraak van 16 november 2015 (GAZA no. 955 van 2015) ongegrond verklaard. Aan die uitspraak ligt de volgende motivering ten grondslag.
“2.9 … De bezwaren van klaagster zijn gericht tegen het functiewaarderingsbesluit, welke ten grondslag ligt aan het standpunt van verweerder dat de door klaagster bekleedde functie maximaal gewaardeerd is op schaal 7. Niet alleen betreffen dit dezelfde bezwaren als die ook door klaagster zijn geuit jegens de reeds onherroepelijk geworden beschikking waardoor de thans aangevoerde bezwaren niet als nieuwe feiten of omstandigheden die herziening rechtvaardigen kunnen worden gekwalificeerd, doch betreft de functiewaardering een besluit die niet ter inhoudelijke beoordeling van dit gerecht staat. Dat de functiewaardering in strijd met enige algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen is het gerecht niet gebleken, waardoor het gerecht van de juistheid daarvan zal uitgaan. Verweerder heeft zich zodoende op het standpunt mogen stellen dat de door klaagster bekleedde functie maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 7 waardoor zij niet voldoet aan de eisen om te kunnen worden bevorderd naar het niveau van schaal 8. Hierdoor is ook een verdere bevordering naar schaal 9 uitgesloten. Klaagster heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot afwijzing van haar bevorderingsverzoek.”
Ook tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.4.
Appellante heeft met een brief van 6 november 2017 de brief van de directeur DTZ van 29 april 2014 in herinnering gebracht, waarin volgens appellante een bevorderingsvoordracht is gedaan. Appellante heeft verzocht om een bevordering naar schaal 8 en schaal 9 over haar laatste vier dienstjaren bij DTZ over de periode van 2010 tot en met september 2014.
1.5.
Geïntimeerde heeft bij beschikking van 2 november 2018 het verzoek van appellante om bevordering naar de rang van commies (schaal 8) en van commies 1ste klasse (schaal 9) afgewezen, omdat de functie van chef afdeling secretariaat bij DTZ maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 7 en appellante met ingang van 1 oktober 2006 dat niveau al heeft bereikt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van appellante tegen de bestreden beschikking ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft daarbij de bestreden beschikking aangemerkt en getoetst als een weigering van geïntimeerde om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit. Daarbij heeft het Gerecht in aanmerking genomen dat appellante nimmer de functie van Hoofd Algemene Ondersteuning bij DTZ heeft vervuld. Het gaat om een functie die is opgenomen in het concept organisatieboek van DTZ (van 8 augustus 2012), dat nimmer in werking is getreden. Appellante heeft in de periode van 2010 tot en met 2014 geen andere functie vervuld dan de functie van chef afdeling secretariaat. Volgens het Gerecht is niet gebleken dat deze functie ooit hoger gewaardeerd is geweest dan op het niveau van schaal 7. Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin, omdat de in de visie van appellante met haar functie vergelijkbare functies volgens het Gerecht feitelijk en rechtens niet vergelijkbaar zijn met de door appellante beklede functie. Onder deze omstandigheden heeft geïntimeerde in redelijkheid kunnen weigeren om terug te komen op zijn eerdere beslissing om appellant niet te bevorderen naar de rang van commies (schaal 8) en van commies 1ste klasse (schaal 9).
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep op diverse, door haar zogenoemde en hierna in de rubrieken 4.2 tot en met 4.5.2 te bespreken, kernargumenten vernietiging van de aangevallen uitspraak en de bestreden beschikking verzocht. Verder heeft appellante aangevoerd dat ook de beschikking van 11 mei 2015 (sic: 14 april 2015) en de uitspraak van 16 november 2015 (GAZA no. 955 van 2015) nietig dienen te worden verklaard dan wel vernietigd dienen te worden.
3.2.
Geïntimeerde heeft gemotiveerd het standpunt van appellante bestreden en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling van de Raad staat louter de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep van appellante, voor zover dat ziet op vernietiging van de uitspraak van het Gerecht van 16 november 2015 (GAZ no. 955 van 2015) en de beschikking van 14 april 2015 is dan ook niet-ontvankelijk.
4.2.
Functie Directie Secretaresse bij DTZ
4.2.1.
Op 18 februari 2015 heeft DRH bekend gemaakt dat de functie Directie Secretaresse bij DTZ vacant is. Als functie-eis wordt een HBO-diploma gesteld en de functie is maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 8. Volgens appellante gaat het om haar functie, die amper vier maanden na haar vertrek is geherwaardeerd.
4.2.2.
Appellante vermeldt zelf dat de Directie Secretaresse bij DTZ, anders dan appellante in de door haar beklede functie, geen ondergeschikten heeft. Dat alleen al maakt het volstrekt duidelijk dat de functie van Directie Secretaresse bij DTZ niet de door appellante beklede functie is.
4.3.
Functie Hoofd Algemene Ondersteuning
4.3.1.
Volgens appellante heeft de directeur DTZ een voordracht gedaan om appellante te bevorderen naar schaal 8. De directeur DTZ heeft daarbij verwezen naar het organisatieboek DTZ van 8 augustus 2012, waar de functie Hoofd Algemene Ondersteuning ook is gewaardeerd op het niveau van schaal 8.
4.3.2.
In rubriek 1.3 is het verzoek van de directeur DTZ van 29 april 2014 letterlijk weergegeven. Anders dan appellante stelt heeft de directeur schaal 8 niet genoemd, maar gevraagd om waardering van de door appellante beklede functie en advies over een bevordering. Uit de ook door appellante besproken e-mail van 10 juli 2015 blijkt dat de functie van appellante geherwaardeerd is op maximaal het niveau van schaal 7. De beschikking van 14 april 2015 is daarom overigens niet alleen een reactie op het verzoek van appellante van 19 augustus en 21 november 2013, maar ook een reactie op het verzoek van de directeur DTZ van 29 april 2014.
4.4.
Functie Bureau Manager
4.4.1.
Appellant beroept zich een vacaturemelding van DRH van november 2018 van de functie Bureau Manager. Deze functie zou maximaal zijn gewaardeerd op het niveau van schaal 8 en precies dezelfde functie-inhoud hebben als haar laatste functie, de functie van chef afdeling secretariaat DTZ.
4.4.2.
Los van het feit dat geïntimeerde terecht heeft gewezen op de omstandigheid dat de functie Bureau Manager een zwaardere functie is met meer taken dan de functie van chef afdeling secretariaat DTZ, gaat het om een functie die ruim vier jaar na het vertrek vacant is gekomen en nimmer door appellant is bekleed.
4.5.
Herwaarding van de functie bij e-mailbericht van 10 juli 2015
4.5.1.
Appellante meent aan dit e-mailbericht te kunnen ontlenen dat als zij aan vier mensen leiding zou geven, de waardering van haar functie 1 punt hoger zou uitvallen en dat daarmee haar functie kan worden geherwaardeerd op het niveau van schaal 8.
4.5.2.
Gelet op de tekst van dit e-mailbericht, die ook letterlijk is weergegeven in de door appellante overgelegde pleitnotities, berust deze aanname op een onjuiste lezing van het e-mailbericht. Daar staat namelijk dat bij leidinggeven 2 punten in plaats van 1 punt kan worden gegeven als appellante totaal vijf ondergeschikten onder zich had. Dat zou echter geen effect hebben op het resultaat van het functieniveau dat toch op maximaal schaal 7 blijft. Bovendien kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat appellante leiding gaf aan drie ondergeschikten. Dat blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken die betrekking hebben op de waardering van haar functie en bovenal uit het meergenoemde verzoek van de directeur DTZ van 29 april 2014, waarin het volgende is geschreven.
“De afdeling Secretariaat bestaat uit de chef, welke leiding geeft aan een administratief medewerkster, een bode/conciërge en een werkster.”
4.6.
Verder wordt volledig onderschreven het door geïntimeerde ingenomen standpunt dat het verzoek van appellante van 6 november 2017 niet kan worden gezien als een rappel van het verzoek van de directeur DTZ van 29 april 2014 en dat met betrekking tot het verzoek van appellante van 6 november 2017 het beleid geldt van maximaal drie jaar terugwerkende kracht bij bevorderingen. In rubriek 4.3.2 is al vastgesteld dat en waarom de beschikking van 11 april 2015 ook een reactie is op het verzoek van de directeur DTZ van 29 april 2014. Het verzoek van appellante van 6 november 2017 is een herhaald verzoek, wat als zodanig ook is getoetst door het Gerecht in de aangevallen uitspraak. Als het verzoek als een zelfstandig verzoek gezien zou kunnen worden, dan kan dat nooit leiden tot een bevordering. Met inachtneming van het beleid dat verzoeken om bevordering maximaal drie jaar kunnen terugwerken, zou een bevordering op z’n vroegst kunnen ingaan op 1 december 2014. Op dat moment was appellante al uit dienst.
4.7.
Zoals uit de voorgaande overwegingen kan worden opgemaakt missen alle kernargumenten van appellante een juiste feitelijke grondslag. Die argumenten kunnen dan ook niet leiden tot de door appellant gewenste vernietiging van de aangevallen uitspraak. Wat in 4.6 is overwogen bevestigt dat geïntimeerde in redelijkheid het verzoek van appellante om bevordering heeft kunnen afwijzen. Het hoger beroep slaagt niet, de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en het hoger beroep voor zover dat niet is gericht tegen de aangevallen uitspraak, moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad:
bevestigtde aangevallen uitspraak;
verklaarthet hoger beroep
niet-ontvankelijk, voor zover dat niet gericht is tegen de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mrs. M.C. Bruning voorzitter, W.H. Bel en A.H.M. van de Leur, leden, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.