ECLI:NL:ORBAACM:2023:40

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
AUA2022H00134
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken inzake ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De appellant, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba, had eerder disciplinaire straffen opgelegd gekregen wegens plichtsverzuim. In 2021 werd hem een disciplinaire straf van ontslag opgelegd, na een eerdere voorwaardelijke straf van ontslag in 2020. Het Gerecht had het bezwaar van de appellant tegen dit Landsbesluit ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de zaak op 6 juni 2023 behandeld en kwam tot de conclusie dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De Raad onderschreef het oordeel van het Gerecht dat de opgelegde straf niet onevenredig zwaar was, mede gezien het feit dat de appellant eerder al disciplinaire straffen had ontvangen. De Raad oordeelde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep, waaronder een beroep op het gelijkheidsbeginsel, niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 21 juni 2023
Zaaknummer: AUA2022H00134

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 9 mei 2022, GAZA nr. AUA202200120 (ECLI:NL:OGAACMB:2022:34; aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 15 december 2021 (Landsbesluit) is aan appellant de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, is subsidiair de op 27 oktober 2020 aan appellant opgelegde disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag omgezet in een onvoorwaardelijk ontslag en is meer subsidiair aan appellant eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.
Het Gerecht heeft het door appellant tegen het Landsbesluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2023, waar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant was sedert 2004 in ambtelijke dienst van de Dienst Gevangeniswezen Aruba, laatstelijk als gevangenisinrichtingswerker. In 2013 en 2017 zijn hem disciplinaire straffen opgelegd wegens uiteenlopend plichtsverzuim.
1.2.
In 2018 is een proces-verbaal opgemaakt in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar het bezit en gebruik door appellant van verdovende middelen en gewelddadig gedrag van hem. Ter zake van deze als plichtsverzuim aangemerkte misdragingen van appellant is hem door geïntimeerde op 27 oktober 2020 de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd. Er is een proeftijd bepaald van twee jaar gedurende welke appellant zich niet aan soortgelijk plichtsverzuim mag schuldig maken noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim.
1.3.
Appellant heeft op 14 maart 2020 een aanrijding veroorzaakt met een door hem bestuurde auto en hij is na die aanrijding (aanvankelijk) doorgereden. Appellant had geen rijbewijs. In de auto is een hoeveelheid marihuana aangetroffen. Appellant verkeerde tijdens het rijden onder invloed van alcohol. In verband hiermee is aan appellant een strafrechtelijke geldboete opgelegd van Afl. 3.600,-, waarvan Afl. 600,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met bijzondere voorwaarden.
1.4.
Geïntimeerde heeft vastgesteld dat appellant zich door zijn gedragingen op 14 maart 2020 aan ernstig plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt, te meer omdat appellant een ambtenaar werkzaam in de Justitieketen is, aan wie hoge eisen van normbesef, integriteit en professionaliteit worden gesteld. Omdat er geen vertrouwen meer was in het integer handelen van appellant als gevangenisinrichtingswerker heeft geïntimeerde het Landsbesluit genomen.
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van appellant tegen het Landsbesluit ongegrond verklaard. Het Gerecht deelt de opvatting van geïntimeerde dat appellant zich heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat de daarvoor opgelegde straf niet onevenredig zwaar is. Geïntimeerde heeft daarbij op goede gronden laten meewegen dat aan appellant al eerder disciplinaire straffen zijn opgelegd, aldus het Gerecht.
3. Appellant heeft in zijn hoger beroepschrift grieven naar voren gebracht over de aan hem - voorafgaande aan het Landsbesluit - opgelegde maatregel van ontzegging van de toegang tot de dienst en over de hem opgelegde schorsing. Verder is een beroep gedaan op een geval waarin aan een ambtenaar die zich schuldig had gemaakt aan het rijden onder invloed, niet een disciplinaire straf was opgelegd. Verder acht appellant de opgelegde straf disproportioneel.
4. Geïntimeerde kan zich vinden in de aangevallen uitspraak. Hij is van opvatting dat de kwestie van de ontzegging van de toegang en de schorsing niet aan de orde zijn in dit hoger beroep. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan slechts slagen indien blijkt dat gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld. Uit het beroepschrift en/of stukken kan niet worden afgeleid dat sprake is van een gelijk geval. Tot slot acht geïntimeerde de straf evenredig aan het gepleegde ernstige plichtsverzuim.
5. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan het Gerecht bij zijn aangevallen uitspraak. De Raad verenigt zich met die uitspraak, in het bijzonder ook wat betreft het oordeel over de evenredigheid van de opgelegde straf.
5.1.
De Raad volgt geïntimeerde in zijn standpunt dat hetgeen appellant in hoger beroep nog heeft aangevoerd met betrekking tot de ontzegging van toegang en schorsing, in het hoger beroep niet aan de orde kan komen. De aangevallen uitspraak heeft immers - en terecht - slechts betrekking op het Landsbesluit waarin enkel het aan appellant gegeven ontslag aan de orde is.
5.2.
Zomin als geïntimeerde ziet ook de Raad het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel geen doel treffen.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.