ECLI:NL:ORBAACM:2025:35

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
BON2025H00044
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van politieambtenaar bij KPCN wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een politieambtenaar bij het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN) die disciplinair ontslagen is wegens ernstig plichtsverzuim. De appellant, die sinds oktober 2018 werkzaam is bij het KPCN, was betrokken bij twee incidenten in maart 2024. Het eerste incident betrof een geweldsincident waarbij hij een minderjarige mishandelde, wat leidde tot een strafrechtelijke veroordeling voor medeplegen van mishandeling. Het tweede incident betrof een aanrijding onder invloed van alcohol, waarbij hij niet meldde dat hij had gereden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft hem op 14 januari 2025 disciplinair ontslagen. Het Gerecht in Ambtenarenzaken verklaarde het bezwaar van de appellant tegen dit ontslag ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van Beroep.

De Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van het Gerecht. De Raad oordeelde dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door onnodig geweld te gebruiken tegen een minderjarige en door niet te melden dat hij onder invloed van alcohol had gereden en een aanrijding had veroorzaakt. De Raad benadrukte dat aan politieambtenaren hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld. De disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag werd als niet onevenredig beschouwd, ook al had de strafrechter een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De Raad concludeerde dat de minister bevoegd was om de disciplinaire straf op te leggen en dat de appellant niet in zijn gronden was geslaagd.

Uitspraak

Wet ambtenarenrechtspraak 1951 BES (War 1951 BES)

Uitspraakdatum: 2 december 2025
Zaaknummer: BON2025H00044

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellant],

appellant (hierna: [appellant]),
gemachtigde: R.C. Abrahams,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Gerecht) van 16 juli 2025, GAZ BON202500082 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Appellant]
en

De Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties,

geïntimeerde, (hierna: de minister),
gemachtigde: mr. T. Breugom, advocaat.

Procesverloop

[Appellant] heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een contramemorie ingediend, waarop [appellant] schriftelijk heeft gereageerd.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 4 november 2025. [Appellant] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, eerst vanuit het Gerechtsgebouw in Sint Eustatius en nadien vanuit de woning van zijn moeder. Zijn gemachtigde heeft aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding vanuit Spanje. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A], Hoofd Basis Politiezorg bij het Korps Politie Caribisch Nederland (hierna: het KPCN) en door [B], jurist in dienst van het KPCN.

Overwegingen

1. Voor de relevante feiten in deze zaak verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak, gepubliceerd onder nummer: ECLI:NL:OGAACMB:2025:84. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1. [
[Appellant] werkt sinds oktober 2018 als medewerker Basis Politiezorg bij het KPCN op Bonaire.
1.2.
Op 6 maart 2024 heeft zich een geweldsincident voorgedaan waarbij [appellant] in de uitoefening van zijn functie betrokken was. De Rijksrecherche heeft naar dit incident een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. In dat kader is [appellant] als verdachte van mishandeling van een minderjarige op 14 mei 2024 gehoord waarbij hem onder andere video-opnamen van het geweldsincident zijn getoond. De strafrechter heeft [appellant] met het vonnis van 7 november 2024 veroordeeld voor medeplegen van mishandeling terwijl hij gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken. De strafrechter heeft [appellant] veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar.
1.3.
Ook op 23 maart 2024 heeft een incident plaatsgevonden waarbij [appellant] betrokken was. Op die datum heeft [appellant] onder invloed van alcohol een eenzijdige aanrijding veroorzaakt, zonder hiervan melding te maken aan zijn leidinggevende. Daarna is [appellant] met de auto weggereden, nog steeds onder invloed van alcohol.
1.4.
In het kader van een ingesteld disciplinair onderzoek naar de incidenten van
6 en 23 maart 2024, is [appellant] op 14 mei 2024 buiten functie gezet en hebben er op 29 mei 2024, 20 juni 2024 en 26 augustus 2024 verantwoordingsgesprekken met hem plaatsgevonden. Hij heeft daarbij verklaringen afgelegd over met name het geweldsincident van 6 maart 2024.
1.5.
Op 6 november 2024 heeft de minister [appellant] bericht dat hij het voornemen heeft klager te ontslaan op de grond dat [appellant] zich gelet op de incidenten op 6 en 23 maart 2024 schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Vervolgens heeft de minister [appellant] met het besluit van 14 januari 2025 primair met onmiddellijke ingang disciplinair ontslagen en subsidiair ontslag verleend op grond van functionele ongeschiktheid (hierna: het ontslagbesluit). [appellant] heeft tegen het ontslagbesluit bezwaar gemaakt.

Wat is het oordeel van het Gerecht?

2.1.
Het Gerecht heeft het bezwaar van [appellant] tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard. Volgens het Gerecht is voldoende komen vast te staan dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan hem toe te rekenen ernstig plichtsverzuim. Het Gerecht komt op grond van de stukken tot de conclusie dat [appellant] onnodig geweld heeft gebruikt tegen een minderjarige, daarover wisselende verklaringen heeft afgelegd en tegen de ambtsinstructie in geen proces-verbaal van het incident heeft opgemaakt. Het Gerecht heeft daarbij geen aanleiding gezien de video-opnamen van het incident op 6 maart 2024 buiten beschouwing te laten, omdat [appellant] de opnamen die door de minister (rechtmatig) in de procedure zijn gebracht, heeft bekeken en aan de hand daarvan verklaringen heeft afgelegd. Dat de gemachtigde van [appellant] de opnamen niet heeft bekeken maakt dat volgens het Gerecht niet anders.
2.2.
Daarnaast heeft het Gerecht van betekenis geacht dat [appellant] onder invloed van alcohol een aanrijding heeft veroorzaakt, daarna is doorgereden en hiervan evenmin melding heeft gemaakt bij zijn leidinggevende.
2.3.
Het Gerecht acht het disciplinair ontslag niet disproportioneel. Ook het functionele ongeschiktheidsontslag kan volgens het Gerecht de rechterlijke toets doorstaan, gelet op de hiervoor vermelde gedragingen van [appellant] in maart 2024.

Wat is het standpunt van [appellant] in hoger beroep?

3. De gemachtigde van [appellant] heeft in hoger beroep een keur aan argumenten aangevoerd waarom het bestreden ontslagbesluit door het Gerecht vernietigd had moeten worden.
3.1.
Wat betreft het geweldsincident heeft hij – onder meer en kernachtig samengevat – aangevoerd dat [appellant] nooit de intentie heeft gehad de jongere te mishandelen en hem alleen onder controle wilde krijgen. Wat betreft het niet melden van het incident is aangevoerd dat [appellant] er van uit ging en mocht uitgaan dat zijn collega’s hiervan wel melding zouden maken. Ook heeft [appellant] aangevoerd dat het korps heeft nagelaten een functionaris aan te wijzen belast met het coördineren en begeleiden van het opmaken van het meldingsformulier. Verder is namens [appellant] aangevoerd dat het korps te weinig heeft gedaan aan het trainen van zijn politieambtenaren in het beheersen van geweld, dat in het verleden de uitoefening van geweld werd gedoogd, en dat er kennelijk een omslag in beleid is geweest waarop [appellant] onvoldoende is voorbereid. Over het gebruik van video-opnamen als bewijs van de mishandeling is namens [appellant] aangevoerd dat degene die de opnamen heeft gemaakt dit niet had mogen doen, dat de Korpschef de opnamen onbevoegdelijk heeft gebruikt en dat de opnamen in strijd zijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) omdat er burgers op staan zonder dat die voor de opnamen of het gebruik daarvan toestemming hebben gegeven. Bovendien zijn de video-opnamen in de procedure bij het Gerecht in een zeer laat stadium aan het procesdossier toegevoegd, waardoor de gemachtigde er niet naar heeft kunnen kijken.
3.2.
Wat betreft het rijden onder invloed heeft de gemachtigde van [appellant] - kernachtig samengevat - aangevoerd dat er geen bewijs is dat [appellant] onder invloed van alcohol heeft gereden, dat de blaastest niet een betrouwbaar bewijsmiddel is en is nagelaten bloedonderzoek te verrichten, dat van de aanrijding geen proces-verbaal is opgemaakt en dat er geen getuigenverklaringen zijn die hierover verklaren. Verder hebben zijn collega’s er geen bezwaar tegen gemaakt dat hij na de aanrijding met zijn eigen auto is weggereden.
3.3.
Al met al betoogt [appellant] dat geen sprake is van plichtsverzuim, althans niet van dien aard dat een disciplinair strafontslag te rechtvaardigen valt. [appellant] verzoekt de Raad de uitspraak van het Gerecht te vernietigen, het beroep gegrond te verklaren en het ontslagbesluit te vernietigen, althans – indien de Raad meent dat [appellant] toch een straf verdient - een lichtere straf op te leggen, de minister te gelasten hem weer in dienst te nemen en alsnog zijn salaris uit te betalen tot op heden.

Wat is het oordeel van de Raad?

4. De Raad zal eerst de vraag beantwoorden of sprake is van plichtsverzuim door [appellant]. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.1.
In het ambtenarentuchtrecht gelden niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Wel is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997).
Het geweldsincident
4.1.1.
In zijn reactie op de contra-memorie van de minister heeft [appellant] het volgende opgemerkt:
‘7.3 Nogmaals inderdaad heeft Appellant niet correct gehandeld in verband met disproportioneel geweld en het niet correct melden van de gebruikte geweld.’
Ter zitting is door [appellant] bevestigd dat, mede gelet op het oordeel van de strafrechter, uitgegaan moet worden van disproportioneel geweld door [appellant] ten aanzien van een minderjarige. Ook erkent [appellant] het niet correct melden van dit door hem toegepaste geweld. Hiermee staat voor de Raad vast dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruiken van onnodig geweld tegen een minderjarige. De Raad ziet dan ook geen aanleiding tot bespreken van alle overige gronden die betrekking hebben op het bewijs en de bewijsmiddelen.
Het rijden onder invloed
4.1.2. [
Appellant] ontkent in hoger beroep dat hij als gevolg van alcoholgebruik op 23 maart 2024 een aanrijding heeft veroorzaakt. De Raad stelt vast dat [appellant] op de avond van de aanrijding zelf heeft verklaard dat hij eerder die avond ongeveer 4,5 flessen bier heeft gedronken. Na de aanrijding is [appellant] onderworpen aan een blaastest waaruit bleek dat hij een ademalcoholgehalte met een waarde van 620 Ugl had. De ter plaatse gekomen collega politieagenten hebben [appellant] niet meegenomen naar het bureau voor nader onderzoek. Een vervolgonderzoek heeft niet plaatsgevonden. De collega’s hebben [appellant] niet belet weer in zijn auto plaats te nemen en daarmee weg te rijden.
4.1.3. [
Appellant] heeft ook dit incident niet gemeld bij zijn leidinggevende. De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de eigen verklaring van [appellant] over zijn alcoholinname op de betreffende avond en nacht, die wordt versterkt door de uitkomst van de blaastest. De latere ontkenning daarvan, nadat [appellant] contact had gehad met zijn gemachtigde, acht de Raad niet geloofwaardig. Omdat [appellant] het rijden onder invloed heeft erkend en over het niet melden van dit incident door [appellant] tussen partijen geen geschil bestaat, ziet de Raad geen aanleiding in te gaan op alle namens [appellant] aangevoerde gronden die betrekking hebben op het bewijs en de bewijsmiddelen. Evenmin bestaat aanleiding om getuigen te horen, zoals namens [appellant] is verzocht.
Plichtsverzuim
4.2.1.
De Raad komt, net als de minister en het Gerecht, tot de conclusie dat de [appellant] verweten gedragingen zijn aan te merken als ernstig plichtsverzuim. Met name het gebruik door [appellant] van geweld ten aanzien van de minderjarige is zeer verwijtbaar. Daarvoor ontbrak elke de noodzaak, omdat de minderjarige reeds onder controle werd gehouden door twee collega’s van [appellant]. [Appellant] werd zelf niet bedreigd. De Raad is niet gebleken van enige rechtvaardiging voor het door [appellant] gebruikte geweld. De Raad betrekt hierbij het oordeel van de strafrechter, die [appellant] voor zijn aandeel in het incident heeft veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling.
4.2.2.
De Raad acht dit plichtsverzuim op zich al voldoende ernstig voor het opleggen van een disciplinaire straf. Dit nog los van de overige [appellant] verweten gedragingen, te weten het onder invloed van alcohol rijden in een auto, het veroorzaken van een aanrijding, en het nadien doorrijden in de auto onder invloed van alcohol, die ook plichtsverzuim opleveren. Daar komt dan nog bij dat [appellant] heeft nagelaten van beide incidenten melding te maken aan zijn leidinggevende, dat is voorgeschreven en van hem mocht worden verwacht. Ook dat nalaten levert plichtsverzuim op. Gelet hierop wordt, met het Gerecht, geoordeeld dat de door [appellant] verrichte gedragingen in strijd zijn met wat een goed ambtenaar zou behoren te doen en daarom plichtsverzuim opleveren.
Toerekenbaarheid
4.3. [
Appellant] heeft geen gronden aangevoerd over de toerekenbaarheid. Het verweten plichtsverzuim kan hem worden toegerekend. Daarom was de minister bevoegd aan [appellant] een disciplinaire straf op te leggen.
Evenredigheid
4.4.
De Raad vindt de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Aan een politieambtenaar mogen hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld. Van een politieambtenaar mag worden verwacht dat hij zich van gedragingen zoals die hier aan de orde zijn, onthoudt. De korpschef was dan ook bevoegd om betrokkene strafontslag te verlenen. Gelet op de aard en ernst van de [appellant] verweten gedragingen acht de Raad de disciplinaire sanctie van onvoorwaardelijk strafontslag niet onevenredig. Dat de strafrechter heeft volstaan met een voorwaardelijke (gevangenis)straf maakt dit niet anders. De strafprocedure staat in beginsel los van de in de disciplinaire procedure te maken afweging.
Het ongeschiktheidsontslag
4.5.
Aan een bespreking van het op subsidiaire grondslag gegeven ongeschiktheidsontslag komt de Raad niet toe.
Proceskosten
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter,
en mr. B. Nijland en mr. M.A. Evertsz, leden, en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.