In deze zaak gaat het om de inhouding van een dag salaris van een ambtenaar, [appellant], die niet aan zijn verplichtingen voldeed zoals vastgelegd in de Circulaire over re-integratie van non-actieve ambtenaren. [Appellant] was non-actief en had de verplichting zich dagelijks te melden bij het Departamento Recurso Humano (DRH). Op 12 juli 2023 kon hij zich echter niet melden vanwege de begrafenis van de vader van zijn zwager. Hij verzocht om vrijstelling, maar deze werd niet verleend omdat de wet alleen vrijstelling biedt voor bloed- en aanverwanten tot de derde graad. De minister hield daarop een dag salaris in, wat [appellant] aanvecht. Het Gerecht verklaarde zijn bezwaar ongegrond, en [appellant] ging in hoger beroep. De Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van het Gerecht, oordelend dat de inhouding van salaris een wettelijke basis had in artikel 17 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (LMA) en dat de minister bevoegd was om deze inhouding toe te passen. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van [appellant] niet voldoende waren om van de wettelijke regeling af te wijken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak.