ECLI:NL:ORBAACM:2025:37

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
AUA2024H00169
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
  • A.H.M. van de Leur
  • P. Klik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding van salaris van een ambtenaar wegens niet-nakomen van verplichtingen uit de Circulaire over re-integratie van non-actieve ambtenaren

In deze zaak gaat het om de inhouding van een dag salaris van een ambtenaar, [appellant], die niet aan zijn verplichtingen voldeed zoals vastgelegd in de Circulaire over re-integratie van non-actieve ambtenaren. [Appellant] was non-actief en had de verplichting zich dagelijks te melden bij het Departamento Recurso Humano (DRH). Op 12 juli 2023 kon hij zich echter niet melden vanwege de begrafenis van de vader van zijn zwager. Hij verzocht om vrijstelling, maar deze werd niet verleend omdat de wet alleen vrijstelling biedt voor bloed- en aanverwanten tot de derde graad. De minister hield daarop een dag salaris in, wat [appellant] aanvecht. Het Gerecht verklaarde zijn bezwaar ongegrond, en [appellant] ging in hoger beroep. De Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van het Gerecht, oordelend dat de inhouding van salaris een wettelijke basis had in artikel 17 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (LMA) en dat de minister bevoegd was om deze inhouding toe te passen. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van [appellant] niet voldoende waren om van de wettelijke regeling af te wijken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 3 december 2025
Zaaknummer: AUA2024H00169

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
appellant, (hierna: [appellant),
procederend in persoon,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
6 mei 2024, zaaknummer AUA202303885 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Appellant]
en
De minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Planning,
geïntimeerde (hierna: de minister),
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan.

Procesverloop

[Appellant] heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een contramemorie ingediend.
[Appellant] heeft voorafgaand aan de zitting stukken ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 8 oktober 2025 tegelijkertijd met de hoger beroepen van [appellant] met de nummers: AUA2024H00210, AUA2024H00211, AUA2025H00014 en AUA2025H00015. [appellant] is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De Raad doet in al deze zaken vandaag afzonderlijk uitspraak.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. In deze zaak gaat het om de vraag of de minister terecht een dag salaris heeft ingehouden op het maandsalaris van [appellant].
1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2. [
Appellant] werkte bij SETAR totdat dit bedrijf in 2003 is verzelfstandigd. [Appellant] koos er toen voor om ambtenaar te blijven en niet over te stappen naar het nieuwe bedrijf. Op enig moment belandde hij in de zogeheten non-actievenpoule. Vanaf november 2005 tot november 2017 en vanaf 20 december 2021 was [appellant] non-actief met behoud van zijn bezoldiging in schaal 10.
1.3.
In een Circulaire van 14 december 2022, no.59585, heeft de overheid het beleid over de re-integratie van non-actieve ambtenaren bekendgemaakt (de Circulaire). Voor zover hier van belang staat in de Circulaire het volgende:
“(…)5.
Stempelplicht
De non-actieve ambtenaar moet zich elke ochtend van maandag tot vrijdag tussen 8u en 9u s’ochtends bij het DRH melden. Deze verplichting zorgt ervoor dat de non-actieve ambtenaar een dagelijkse ochtendroutine onderhoudt, waarna hij kan starten met het zoeken naar tewerkstellingsmogelijkheden De non-actieve ambtenaar die een dag niet stempelt en zijn afwezigheid niet kan verantwoorden (bijvoorbeeld dat hij een sollicitatiegesprek had), ontvangt die dag, geen bezoldiging.
Als bewijs dat de ambtenaar zich gemeld heeft, dient hij te DRH telkens een formulier te laten stempelen.
(…)

Gevolgen van niet meewerken aan het reactiveringstraject

De non-actieve ambtenaar wordt betaald door Land Aruba en is verplicht om zijn volledige medewerking te verlenen aan zijn reactivering en begeleiding van het DRH. Laat de non-actieve ambtenaar na dit te doen, zijn er gevolgen aan verbonden:
- No work, no pay indien de non-actieve ambtenaar zich niet dagelijks (tijdig) meldt of niet (tijdig) komt opdagen voor een opvolgingsgesprek.
(…)”
1.4. [
Appellant] heeft op 12 juli 2023 in de ochtend telefonisch contact opgenomen met de dienst om door te geven dat hij zich die dag niet kon melden tussen 08.00 en 09.00 uur bij het Departamento Recurso Humano (DRH) wegens het bijwonen van de begrafenis van de vader van zijn zwager. [appellant] heeft daarbij een beroep gedaan op vrijstelling van dienst vanwege bijzondere omstandigheden.
1.5.
Nog diezelfde ochtend, om 08.53 uur, is [appellant] per e-mail bericht dat hij bewijs moest overleggen van zijn verwantschap met de overledene. Daarbij is aangegeven dat op grond van artikel 26 van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst Ambtenaren (LVVDA) slechts vrijstelling kan worden verleend voor het bijwonen van de begrafenis van bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad. [Appellant] is er ook op gewezen dat, indien geen sprake zou zijn van een dergelijke verwantschap, hij zich diezelfde dag alsnog bij DRH moest melden. Als hij dat niet zou doen, zou hij op grond van artikel 17 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) voor die dag geen bezoldiging ontvangen. [appellant] heeft zich die dag niet meer gemeld bij het DRH.
1.6. [
Appellant] heeft vervolgens bij brief van 24 juli 2023 de uitvaartadvertentie aan DRH toegezonden als bewijs dat hij in aanmerking komt voor een bijzondere vrijstelling van dienst. In de begeleidende brief heeft hij tevens vermeld dat hij, vooruitlopend op de indiening van het verzochte bewijs, had aangegeven de betreffende dag als ATV-dag te noteren.
1.7.
Vervolgens is op het salaris van [appellant] over de maand september 2023 een bedrag van Afl. 275,84 ingehouden.
1.8. [
Appellant] heeft naar aanleiding van de inhouding op 26 september 2023 telefonisch contact gehad met een medewerker van het DRH. In het hiervan opgemaakt mailbericht van 27 september 2023 is vermeld dat één dag salaris is ingehouden omdat [appellant] op grond van artikel 26 van de LVVDA niet in aanmerking komt voor een bijzondere vrijstelling van dienst in verband met de begrafenis van de vader van zijn zwager. Op grond van de circulaire inzake re-integratie van non-actieven is hij verplicht zich dagelijks te melden. Indien hij zich niet aan deze verplichting houdt, wordt de betreffende dag, conform artikel 17 van de Lma, als onwettig verzuim beschouwd, en wordt die dag op zijn salaris ingehouden. Dat is in dit geval gebeurd.
1.9.
Tegen de inhouding heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Wat is het oordeel van het Gerecht?
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Gerecht, voor zover hier van belang, overwogen dat het geschil zich beperkt tot de vraag of de minister op de door [appellant] aangevoerde grond had moeten afzien van de inhouding op zijn salaris. Daarnaast heeft het Gerecht overwogen dat [appellant] zich op 12 juli 2023 niet heeft gemeld bij het DRH, zoals vereist op grond van de Circulaire. De minister was daarom op grond van artikel 17 van de Lma bevoegd om een dag salaris in te houden. Het bijwonen van de begrafenis van de vader van zijn zwager vormt volgens het Gerecht geen bijzondere omstandigheid die aanleiding had moeten geven om voor die dag bijzondere vrijstelling van dienst te verlenen.

Het oordeel van de Raad

3. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Heeft de bestreden inhouding een wettelijke grondslag?
3.1.1
Anders dan [appellant] betoogt, is er een wettelijke grondslag voor de inhouding, en wel artikel 17 van de Lma. Dit is vanuit DRH ook aan [appellant] te kennen gegeven (zie hiervoor onder 1.5 en 1.8). De door [appellant] aangevoerde grond dat de inhouding vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag daarvoor onrechtmatig is en zijn eigendomsrecht op grond van het artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is geschonden, slaagt dan ook niet.
3.1.2.
Reeds gelet op de mededeling van een medewerker van DRH op 12 juli 2023 (zie 1.5.) slaagt de grond van [appellant] dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden evenmin.
Had [appellant] recht op bijzondere vrijstelling van dienst?
3.2. [
appellant] betoogt verder dat de bestreden inhouding niet had mogen worden toegepast, omdat hij in aanmerking kwam voor bijzondere vrijstelling van dienst om de begrafenis van de vader van zijn zwager bij te wonen. Hij stelt dat het Gerecht ten onrechte is uitgegaan van de in Nederland en Europa gebruikelijke uitleg van “bloed- en aanverwant in de derde graad”. Volgens hem zijn de familierelaties op Aruba nauwer, waardoor ook aangetrouwde familieleden tot de derde graad als bloedverwanten moeten worden beschouwd.
3.2.1
Op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder k, van de LVVDA wordt, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, aan de ambtenaar op diens mondeling of schriftelijk verzoek vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van vol inkomen verleend bij het overlijden van grootouders, huisgenoten en bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad, voor één werkdag.
3.2.2.
Met het Gerecht is de Raad van oordeel dat de vader van de zwager van [appellant] geen aanverwant tot de derde graad is in de zin van deze bepaling, omdat hij noch directe familie is van [appellant], noch van diens echtgenoot. Voor het door [appellant] ingenomen standpunt dat het begrip “aanverwant tot de derde graad” ruimer moet worden uitgelegd vanwege nauwere familiebanden op Aruba, biedt de wet geen enkel aanknopingspunt. Dit betoog slaagt dan ook niet.
Is de bestreden inhouding voldoende gemotiveerd?
3.3.
De minister heeft naar het oordeel van de Raad en anders dan [appellant] aanvoert, met de in overweging 1.3 en 1.6 vermelde e-mails van 12 juli 2023 en 27 september 2023 voldoende draagkrachtig toegelicht waarom [appellant] niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dienst op grond van artikel 26 van de LVVD en waarom één dag salaris bij hem is ingehouden. [Appellant] heeft verder ook niet toegelicht waarom deze motivering onvoldoende zou zijn.
Is de inhouding evenredig ?
3.4.1.
Volgens [appellant] ontbreekt in de bestreden inhouding een belangenafweging en is deze bovendien in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De minister had volgens [appellant] in dat licht rekening moeten houden met de omstandigheid dat zijn afwezigheid op 12 juli 2023 geen nadelige gevolgen had voor de dienst, terwijl de inhouding persoonlijke en financiële nadelen voor hem veroorzaakte.
3.4.2.
Artikel 17 van de Lma betreft een zogeheten gebonden bevoegdheid, neergelegd in een wet in formele zin. Zodra aan de voorwaarden van het artikel is voldaan, volgt de inhouding op het salaris van de ambtenaar. De rechter mag zich dan ook niet mengen in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken van Curaçao, ECLI:ORBAACM:2025:9, overweging 4.8). Dit betekent niet dat er geen beroep kan worden gedaan op de evenredigheid. Bij een gebonden bevoegdheid op grond van de wet in formele zin, zoals hier het geval is, kunnen alleen bijzondere omstandigheden die de wetgever niet heeft verdisconteerd in de afweging van de belangen, tot een ander (tegenwettelijk) besluit in het concrete geval leiden. Het moet dan gaan om omstandigheden die zozeer in strijd komen met de algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat toepassing van de wet achterwege moet blijven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 7 september 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:83, overweging 12.6).
3.4.3.
De Raad ziet in de nadelige financiële gevolgen van de bestreden inhouding voor [appellant] geen bijzondere omstandigheid die door de wetgever niet is verdisconteerd in artikel 17 van de Lma.
Heeft [appellant] recht op vakantie- en ATV-dagen?
3.5. [
Appellant] stelt tot slot dat het Gerecht niet is ingegaan op zijn betoog dat hij recht heeft op vakantie- en ATV-dagen, en dat de dag waarop hij zich niet heeft gemeld hiervan had moeten worden afgetrokken. Hij wijst erop dat hij sinds februari 2023 weliswaar in de zogeheten non-actievenpoule is geplaatst, maar dat hij zich, zoals de Circulaire voorschrijft, dagelijks heeft gemeld bij het DRH. Volgens hem moet deze meldplicht worden gezien als een dienstopdracht, waardoor hij feitelijk werkzaamheden verrichtte en dus recht had op vakantie- en ATV-dagen.
3.5.1.
Op grond van het eerste, tweede en derde lid van artikel 10 van de LVDDA, voor zover hier van belang, wordt de aanspraak op vakantie verminderd indien een ambtenaar gedurende een kalenderjaar, dertig dagen of meer geen werkelijke dienst verricht. Voor iedere periode van dertig dagen waarin geen werkelijke dienst is verricht, wordt de jaarlijkse vakantieaanspraak verminderd met een twaalfde deel. Indien dergelijke perioden zich over meerdere kalenderjaren uitstrekken, wordt de vermindering naar evenredigheid toegepast.
3.5.2.
Gedurende de periode van 17 februari 2023 tot 17 februari 2024 was [appellant] verplicht zich te houden aan de verplichtingen van de Circulaire, waaronder de meldplicht. Vaststaat dat [appellant] in deze periode geen feitelijke werkzaamheden heeft verricht. Het voldoen aan de meldplicht kan, anders dan [appellant] stelt, niet worden gelijkgesteld aan het verrichten van dienst in de zin van artikel 10 van de LVVDA. Dit betekent dat [appellant] geen vakantiedagen heeft opgebouwd en evenmin aanspraak maakt op ATV-dagen. Ook dit betoog slaagt dus niet.

Conclusie

4.1.
De slotsom is dat dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
4.2.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en mr. P. Klik, leden, en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.