Uitspraak
Inleiding
Relevante regelgeving
Waar gaan de zaken over?
"1. Voor zover het de gronden te Oostpunt betreft, geldt hierbij dat de ontwikkelingen van deze gronden slechts kunnen plaatsvinden, indien:
a. Passende voorwaarden worden gesteld en passende maatregelen worden getroffen die waarborgen dat sprake is van een daadwerkelijke en effectieve bescherming van het mariene milieu en die waarborgen dat verontreiniging van het kustgebied en dan wel voorkoming van verontreiniging van het zeewater als gevolg van de bouwactiviteiten of van die activiteiten in de vorm van gebruik na realisatie van de bouwwerkzaamheden wordt voorkomen, zulks in overeenstemming met de eisen die voortvloeien uit regelgeving en internationale verdragen; en
b. Passende maatregelen worden getroffen die waarborgen dat sprake is van daadwerkelijk en effectieve bescherming van natuurwaarden op land, zijnde plant- en diersoorten als bedoeld in de Landsverordening grondslagen natuurbeheer en -bescherming, die zich in het gebied bevinden, zulks ook overigens in overeenstemming met de eisen die voortvloeien uit regelgeving en internationale verdragen.
2. De maatregelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, moeten onder meer voorkomen dat als gevolg van ontwikkeling meer regen-, storm-, riool- of andersoortige verontreiniging van het kustgebied en het zeewater plaatsvindt."
Procedurele voorvragen
Machtiging van de wetgever
Ontvankelijkheid van de beroepen van CFF, SAT en [appellant 6]
Is de herziening Oostpunt een landsverordening of een landsbesluit, houdende algemene maatregelen?
Kan tegen de herziening Oostpunt beroep worden ingesteld?
Als het Hof zou oordelen dat landsverordeningen niet aan de algemene rechtsbeginselen kunnen worden getoetst, doet zich volgens Carmabi in dit geval de situatie voor dat er bijzondere omstandigheden zijn die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Volgens Carmabi heeft de wetgever in artikel 5, eerste lid, van de Overgangsregeling een fout gemaakt, waardoor het EOP ten onrechte de status van landsverordening heeft gekregen. De wetgever heeft daarbij namelijk niet onder ogen gezien dat er een hiërarchie bestaat tussen de Lvgro en de EROC enerzijds en het EOP anderzijds, in die zin dat de bevoegdheid tot het vaststellen van ontwikkelingsplannen wordt ontleend aan de Lvgro en dat daarbij de voorschriften gevolgd dienen te worden die bij en krachtens de Lvgro zijn vastgesteld, deels neergelegd in de EROC. Of die voorschriften zijn gevolgd, kan nu niet meer worden getoetst omdat het gaat om regelingen van gelijke rang. De wetgever heeft daarbij ook niet onder ogen gezien dat als gevolg van het toetsingsverbod zoals neergelegd in artikel 101 van de Staatsregeling een ontwikkelingsplan nu ook niet meer aan de algemene rechtsbeginselen kan worden getoetst. Dit alles brengt mee dat een ontwikkelingsplan, en dus ook de herziening Oostpunt, toch langs de weg van de algemene rechtsbeginselen op rechtmatigheid moet kunnen worden getoetst, aldus Carmabi.
Inhoudelijke toetsing van de herziening Oostpunt
Nationaal recht
Carmabi betoogt dat de herziening Oostpunt volledig onverbindend moet worden verklaard wegens strijdigheid met eenieder verbindende bepalingen in deze verdragen. Daarover voert zij ten eerste aan dat de herziening Oostpunt strijdig is met de artikelen 11, eerste lid, en 13 van het SPAWprotocol. Ook beroept Carmabi zich op artikel IV, tweede lid, onder a en d, van het Zeeschildpaddenverdrag. Volgens haar is een lidstaat op grond van die bepaling verplicht maatregelen te treffen ter bescherming van zeeschildpadden en daar voldoet de herziening Oostpunt niet aan. Carmabi vreest dat de ontwikkeling van Oostpunt die door de herziening Oostpunt mogelijk wordt gemaakt, fatale gevolgen zal hebben voor de populatie zeeschildpadden en voor het koraal ter plaatse. Ook vreest Carmabi dat ontwikkeling van Oostpunt nadelige gevolgen zal hebben voor de op het land aanwezige flora en fauna. Om die reden hadden de mogelijke nadelige gevolgen van de ontwikkeling zorgvuldiger in kaart moeten worden gebracht voorafgaande aan de besluitvorming. In dat verband beroept Carmabi zich tevens op de in artikel 14, onder a en b, van het Biodiversiteitsverdrag neergelegde verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
Artikel 13, eerste lid, van het SPAW-protocol draagt de lidstaten op om bij planningsprocessen die leiden tot beslissingen over industriële of andere projecten en activiteiten die negatieve milieueffecten en ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor gebieden of soorten waaraan bijzondere bescherming is toegekend, te evalueren en in aanmerking te nemen welke directe en indirecte effecten, met in begrip van cumulatieve effecten van beoogde projecten en activiteiten, kunnen optreden.
Artikel IV, tweede lid, onder a en d, van het Zeeschildpaddenverdrag draagt de lidstaten op om maatregelen te treffen die het opzettelijk vangen, vasthouden, doden of verhandelen van zeeschildpadden verbieden.
Daarnaast bevatten de artikelen 2 en 3 van de Rifbeheerverordening Curaçao verboden ten aanzien van verschillende koralen, alsmede bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen zeedieren, zeediergroepen en waterplanten. Dat is in het Landsbesluit bescherming zeeschildpadden gebeurd voor de in de territoriale wateren van Curaçao voorkomende zeeschildpadden.
Het Hof wijst er op deze plaats alvast op dat deze bepalingen van nationaal recht betekenis moeten krijgen bij de ontwikkeling van Oostpunt, onder meer bij de eventuele vergunningverlening voor de ontwikkelingen die de herziening Oostpunt mogelijk maakt, maar ook bij de handhaving van in de desbetreffende regelingen neergelegde verboden. Het Hof verwijst verder naar 19.
Daarbij is van belang dat artikel 11, eerste lid, onder c, anders dan onder a en b, van het SPAW-protocol, geen absoluut verbod kent ten aanzien van de dier- en plantensoorten genoemd in Bijlage III bij het SPAWprotocol, maar van de lidstaten verlangt passende maatregelen te nemen ter bescherming en herstel van de soorten opgenomen in Bijlage III zonder aan te geven wanneer welke maatregelen moeten worden genomen. De onder c beschreven maatregelen zijn te algemeen geformuleerd om door de rechter als objectief recht te kunnen worden toegepast. Daarvoor is van belang dat deze tot de lidstaten gerichte bepaling blijkens haar formulering geen juridisch bindende verplichting inhoudt. Het gaat immers om de mogelijkheid om het gebruik van de dier- en plantensoorten te reguleren en het in samenwerking met andere lidstaten uitstippelen, aannemen en uitvoeren van plannen voor het beheer en het gebruik van de desbetreffende soorten.
Dat geldt ook voor artikel 13, eerste lid, van het SPAW-protocol, omdat daarin alleen is bepaald dat lidstaten de mogelijke directe en indirecte effecten van projecten en activiteiten met negatieve milieueffecten en ingrijpende gevolgen moeten evalueren en in aanmerking nemen. Deze tot de lidstaten gerichte verplichting is te algemeen geformuleerd om door de rechter als objectief recht te kunnen worden toegepast. Daarbij komt dat deze bepaling in deze procedure om nog een andere reden toepassing mist. De herziening Oostpunt is namelijk, anders dan Carmabi betoogt, geen planningsproces als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het SPAW-protocol dat leidt tot beslissingen over industriële en andere projecten en activiteiten. Daarvan is pas sprake bij de voorbereidende planning en besluitvorming in het kader van, bijvoorbeeld, een aanvraag voor een bouwvergunning.
Het Hof stelt vast dat deze bepalingen van het Biodiversiteitsverdrag niet in nationaal recht zijn uitgewerkt. Ook hier volgt uit de tekst en de geschiedenis van totstandkoming van deze verdragsbepalingen niet dat geen rechtstreekse werking is beoogd. De inhoud van deze bepalingen is echter niet onvoorwaardelijk en ook onvoldoende nauwkeurig om zonder nadere uitwerking te worden toegepast. De bepaling onder a bevat een opdracht aan de lidstaten om passende procedures voor milieueffectrapportages in te voeren. Deze bepaling is dus gericht tot de wetgever en houdt de verplichting in om in algemene zin te regelen wanneer een milieueffectrapportage moet worden opgesteld en, voor zover passend, aan welke eisen en voorwaarden een dergelijke rapportage dient te voldoen. In deze verdragsbepaling kan, anders dan Carmabi betoogt, niet de verplichting worden gelezen tot het opstellen van een milieueffectrapportage bij een besluit tot herziening van het EOP. Voorts bevat de bepaling onder b een opdracht ten aanzien van programma's en beleidslijnen. Het Hof stelt vast dat de herziening Oostpunt geen programma's en beleidslijnen bevat, maar een wijziging van de bestemmingsvoorschriften. Voor zover het algemeen deel van de herziening van het EOP al als een programma of beleidslijn in de zin van deze verdragsbepaling kan worden aangemerkt, wijst het Hof er met verwijzing naar 9.5 op dat daartegen geen beroep openstaat en dat dit thans dan ook niet ter toetsing voorligt.
Voor het overige
Voorlichting aan partijen
Zo dient een bouwplan op grond van artikel 22, achtste lid, van de Bouw- en woningverordening 1935 te voldoen aan de bestemmingsvoorschriften van een ontwikkelingsplan. Op grond van artikel 22, tiende lid, van de Bouw- en woningverordening 1935 kunnen aan een bouwvergunning voorwaarden worden verbonden ter voorkoming van ongewenste belasting van het milieu.
Zoals weergegeven in 4.2 is in verschillende bestemmingsvoorschriften geregeld dat ontwikkeling van de gronden in het gebied Oostpunt slechts kan plaatsvinden indien passende voorwaarden worden gesteld en passende maatregelen worden getroffen die waarborgen dat sprake is van daadwerkelijke en effectieve bescherming van het mariene milieu en die waarborgen dat verontreiniging van het kustgebied en het zeewater als gevolg van de bouwactiviteiten of van die activiteiten in de vorm van gebruik na realisatie van de bouwwerkzaamheden wordt voorkomen, zulks in overeenstemming met de eisen die voortvloeien uit regelgeving en internationale verdragen. Soortgelijke maatregelen dienen ook te worden getroffen om te waarborgen dat sprake is van daadwerkelijke en effectieve bescherming van natuurwaarden op land, zijnde te beschermen plant- en diersoorten als bedoeld in de Lvgnb.
Dit betekent dat voordat een besluit wordt genomen over een concrete ontwikkeling of project, ook in het kader van vergunningverlening, onderzoek dient te worden gedaan naar de aanwezigheid van die waarden en naar de gevolgen van de beoogde ontwikkeling of het project daarvoor.
Het Hof stelt vast dat Curaçao geen wettelijke regeling kent over een milieueffectrapportage. De verplichting daartoe dient per ontwikkeling of project te worden beoordeeld. Voor het gebied Oostpunt is relevant dat een dergelijke verplichting was opgenomen in artikel 9 van het EOP. Voor gronden met de bestemming "Conserveringsgebied" was bepaald, dat alvorens tot enige ontwikkeling wordt overgegaan, een milieueffectrapportage wordt opgesteld waarin de plannen worden getoetst aan van tevoren vastgestelde richtlijnen en criteria. Deze verplichting is komen te vervallen met de inwerkingtreding van de herziening Oostpunt. Dat betekent echter niet dat de verplichting onderzoek te doen naar de mogelijke gevolgen van een voorgenomen ontwikkeling of project voor de betrokken waarden is komen te vervallen. Thans is in het EOP immers de verplichting opgenomen om passende voorwaarden te stellen rekening houdend met de eisen voortvloeiend uit nationale regelgeving en internationale verdragen. Wat passende maatregelen zijn, kan pas worden bepaald na zorgvuldig onderzoek naar de aanwezige waarden en de potentiële gevolgen van een ontwikkeling of project voor die waarden. Het bevoegde bestuursorgaan zal dan ook bij de voorbereiding van een besluit de noodzakelijke kennis dienen te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Welke kennis moet worden vergaard, op welke wijze die kennis moet worden vergaard en hoe die moet worden betrokken bij de besluitvorming wordt mede bepaald door de nationale regelgeving, zoals de artikelen 20 en 21 van de Landsverordening maritiem beheer (waarin is geregeld dat de effecten voor de natuur uitdrukkelijk in overweging moeten worden genomen, zo nodig door middel van onderzoek), en de verdragseisen waaraan het Land Curaçao zich heeft gecommitteerd, zoals in artikel IV van het Zeeschildpaddenverdrag ("passende en noodzakelijke maatregelen op basis van de best beschikbare wetenschappelijke gegevens") en artikel 13 van het SPAW-protocol ("evaluatie van milieueffecten van projecten en activiteiten die negatieve milieueffecten kunnen hebben voor gebieden en soorten waaraan bijzondere bescherming is toegekend").
De verplichting tot ecologisch onderzoek en/of een milieueffectrapportage kan door het bevoegde bestuursorgaan in het kader van de vergunningverlening worden opgelegd aan de ontwikkelaar of aan de aanvrager van een vergunning. Daarbij kan worden bepaald aan welke eisen een dergelijk onderzoek of een dergelijke rapportage dient te voldoen. Op het bevoegde bestuursorgaan rust de verplichting om zich na ontvangst van de verlangde onderzoeksrapporten van deskundigen ervan te vergewissen dat de onderzoeken op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden.
Slotsom
Een aan het beroep bij de bestuursrechter tegen de herziening Oostpunt voorafgaande bezwaarschriftprocedure is door de wetgever niet voorgeschreven. Het Hof acht de mogelijkheid van een bezwaarschriftprocedure tegen een landsverordening ook niet aangewezen.
Met de herziening Oostpunt maakt het EOP ontwikkeling van het gebied Oostpunt mogelijk. Die ontwikkeling zal moeten plaatsvinden binnen de grenzen van het nationale recht van Curaçao (met inbegrip van het EOP) en het internationale (milieu)recht. Of die grenzen wel of niet zijn overschreden, kan door de bestuursrechter worden getoetst. Voor zover het een mogelijke nadere herziening van het EOP betreft, gelden daarbij de beperkingen die voortvloeien uit artikel 13 van de Landsverordening Algemeene bepalingen der wetgeving van Curaçao en artikel 101 van de Staatsregeling.
Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden
Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden
Staatsregeling van Curaçao (A.B. 2010, no. 86)
Landsverordening administratieve rechtspraak (P.B. 2001, no. 79) (Lar)
Artikel 9
2. Deze voorschriften worden vervat in een of meer afzonderlijke bestemmingskaarten met bijbehorende bepalingen.
3. Met inachtneming van de bij de in artikel 7, eerste lid, bedoelde landsverordening te stellen regelen, kunnen de bestemmingsvoorschriften beperkingen inhouden ten aanzien van het bouwen, het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden in, op of boven de daarin begrepen grond en van het gebruik van die grond en de zich daarop bevindende opstallen.
[…]