Voetnoten
1.Het Bericht inzake de fusie van Nationale-Nederlanden N.V. en NMB Postbank Groep N.V., met daarin het omwisselingsaanbod, is overgelegd als produktie bij de c.v.e.
2.Zie voor nadere gegevens c.v.r. nr. 2.
3.Gepubliceerd in NJ 1995, 585; zie ook TVVS 1995, p. 135-136 met opm. W.J. Slagter.
4.D.w.z., volgens de hoofdregel van art. 402, lid 1, Rv., binnen drie maanden. De wet bevat voor deze procedure geen bijzondere termijn.
5.Akte tevens pleitnota namens ING, nr. 2, p. 3.
6.HR 23 juni 1993, NJ 1993, 559 m.nt. J.M.M. Maeijer; zie ook Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen, 1996, nr. 188, p. 224.
7.Zie Snijders/Ynzonides/Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, 1993, nr. 351, p. 143; Hugenholtz/Heemskerk, a.w. 1996, nr. 174, p. 203.
8.Voor de uitkoopprocedure in deze zin ook Asser-Maeijer 2-III, 1994, nr. 511, p. 720.
9.Wet van 3 maart 1988, Stb. 85; kamerst. II 1984-1985, 18 904, nr. 3, hier: p. 8. Het vijfde lid van het voorgestelde art. 92a heeft tijdens de parlementaire behandeling geen wijziging ondergaan.
10.Kamerst. II 1985-1986, 18 904, nr. 6, p. 2.
11.Kamerst. I 1987-1988, 18 904, nr. 41a, p. 3.
12.De leden van de PvdA-fractie.
13.Zie S.M. van Steenbergen, TVVS 1988, p. 143 e.v., hier p. 144 rk.
14.Gerechtshof Amsterdam (ondernemingskamer, hierna ook: OK) 3 mei 1990, NJ 1991, 616; 31 mei 1990, NJ 1991, 617; zie voor beide noot van J.M.M. Maeijer onder nr. 621. Vgl. voorts Asser-Maeijer 2-III, 1994, nr. 513, p. 723 en Sanders/Westbroek/Buijn/Storm, BV en NV, 1994, § 16.9.6., p. 559.
15.OK 9 februari 1989, NJ 1990, 174, m.nt. J.M.M. Maeijer onder nr. 173. In dezelfde geest: OK 14 maart 1991, NJ 1991, 619, m.nt. J.M.M. Maeijer onder nr. 621.
16.HR 26 mei 1993, rolnr. 42, niet gepubliceerd (v.d. Wielen & Co/Wolters Kluwer); vgl. W.J. Slagter, TVVS 1994, p. 216 lk./mk.
17.Vgl. ook E. Aardema, Waardering van incourante aandelen voor de belastingheffing, FED fiscale brochures, p. 15.
18.Aldaar nrs. 4.25-4.26.
19.OK 31 mei 1990, NJ 1991, 617, m.nt. J.M.M. Maeijer onder nr. 621.
20.OK 22 november 1990, N.J. 1991, 618; m.nt. J.M.M. Maeijer onder nr. 621. Vgl. ook Asser-Maeijer 2-III, 1994, nr. 513, p. 725 en W.J. Slagter, TVVS 1992, p. 208 e.v., sub 1.
21.OK 20 juni 1991, NJ 1991, 621, m.nt. J.M.M. Maeijer.
22.Zie bijv. Van der Heijden/Van der Grinten, Handboek, 1992, nr. 199, p. 330 en P.A. Wessel, in: Liber amicorum NBW (De Die-bundel), p. 43-48. Voor een discussie over de vraag of met minderheidskarakter van het aandelenbezit rekening zou moeten worden gehouden: F. de Kam, De NV 1994, p. 66-73 en F.W.C. Blom, De NV 1995, p. 84-86. Vgl. ook E. Aardema, Waardering van incourante aandelen voor de belastingheffing, FED fiscale brochures, p. 67 e.v.
23.E. Aardema, a.w. p. 11, zie ook p. 21-22; W.C.L. van der Grinten in: Uitkoop en geschillenregeling, 1991, p. 11; A.H. Groen, Advocatenblad 1994, p. 817-818, aldaar p. 818; F. de Kam, De NV 1994, p. 66-73, aldaar p. 72; zie verder de in noot 24 genoemde schrijver. In deze zin ook het door ING overgelegde rapport van Moret Ernst & Young, prod. Bij c.v.e., p. 5.
24.W.G.M. Holterman, De waardering van niet genoteerde aandelen (diss. RUG 1993), § 2.6, p. 20-23 en 106.
25.In deze zin de noot van J.M.M. Maeijer onder OK 22 december 1988 en 6 april 1989, NJ 1990, 173, onder 3; F.W.C. Blom, De NV 1990, p. 164-168 (mede op basis van rechtsvergelijking); P.C. van den Hoek, Dossier Account 1990, p. 43-47, aldaar p. 46-47; M.J. van Vliet, De NV 1991, p. 30-42, aldaar p. 37-39 en Asser-Maeijer 2-III, 1994, nr. 513, p. 722 e.v., aldaar p. 724-725. W.J. Slagter, TVVS 1994, p. 215-217 lijkt voorstander van een kortere termijn dan de in de tekst genoemde (commentaar op het arrest in de Kluwer-zaak, HR 23 mei 1993, rolnr. 42). Hij pleit ook overigens voor terughoudendheid in het volgen van een openbaar bod, al is hij daarvan geen tegenstander: TVVS 1990, p. 290.
26.F.W.C. Blom, TVVS 1990, p. 290.
27.P.C. van den Hoek, a.w. (noot 25), p. 46.
28.C.v.d. voor het hof, nr. 4, p. 2.
29.Waarbij men moet denken aan de in § 1.1. genoemde variant b.
30.Zie de, in r.o. 3.4 van het bestreden arrest bedoelde, circulaire aan certificaathouders van Nationale-Nederlanden d.d. 21 februari 1991, prod. 1 bij c.v.a. in de feitelijke instantie.
31.Zie OK 22 december 1988 en 6 april 1989, NJ 1990, 173 en de noot van J.M.M. Maeijer onder die uitspraak, sub 3. Zie voorts de in § 3.6.4. genoemde literatuur en de genoemde noot van Maeijer onder de uitspraken van p. 208. P.A. Wessel, in: Liber amicorum NBW (De Die-bundel), p. 43-48 plaatst vanuit theoretisch oogpunt kanttekeningen bij het streven van de ondernemingskamer om, onder marginale toetsing, aan te sluiten bij de biedkoers, maar bestrijdt de jurisprudentie verder niet.
32.Zie de pleitnota in feitelijke instantie van de advocaat van [eisers], nrs. 3-4: het karakter van de uitkoopregeling als gedwongen onteigening brengt mee dat de uit te kopen partij niet te kort gedaan moet worden.
33.Zie nota n.a.v. het eindverslag, kamerst. II 1986-1987, 18 904, nr. 15, p. 1-2; handelingen TK 1987, p. 41-2366 (Vermeend); id., p. 41-2367 (minister Korthals Altes); id., p. 41-2369-2370 (Vermeend en Korthals Altes); Handelingen EK 1988, 16-494 (Van der Meer); id., p. 16-497 (Heine Makkreel) en id., p. 16-497-4498 (minister Korthals Altes). Zie voorts L.G.H.J. Houwen, De NV 1988, p. 17-26, aldaar p. 21-22 en W.C.L. van der Grinten in: Uitkoop en geschillenregeling, 1991, p. 3-4. Zie verder nog Van der Pot/Donner, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht, bewerkt door L. Prakke.J.L. de Reede/G.J.M. van Wissen, 1995, p. 316 e.v.
34.Comm. Eur. D.H., Décision du 12 octobre 1982, D&R 29 (Bramelid et MalmstrØm/Suède).
35.Ro. 1 a (p. 71); citaat in ro. 1 d (p. 72-73).
36.Eur. Court H.R., James and Others Judgement of 21 February 1986, Series A no. 98.
37.J.M.M. Maeijer, noot onder HR 8 december 1993, NJ 1994, 273 (Van de Berg) wees in het kader van toetsing van de geschillenregeling reeds op het belang van het woord ‘’economic’’. Zie over de uitkoopregeling en de aan de invoering daarvan ten grondslag liggende redenen m.v.t., Kamerst. II 1984-1985, 18 904, nr. 3, p. 6. Zie ook L.G.H.J. Houwen, De NV 1988, p. 17-26; M.J. van Vliet, De NV 1991, p. 30-42; Van der Heijden/Van der Grinten, Handboek, 1992, nr. 199, p. 326 e.v.; W.J. Slagter, Compendium van het ondernemingsrecht, 1993, § 138, p. 461; Sanders/Westbroek/Buijn/Storm, BV en NV, 1994, § 16.9, p. 551 e.v.; Asser-Maeijer 2-III, 1994, nr. 509, p. 716-717; P. van Schilfgaarde, Van de BV en de NV, 1995, nr. 130, p. 337 e.v. en Rechtspersonen, losbl., aant. op art. 2:201a BW (P.J. Dortmond e.a.).
38.Ro. 38-45, citaat in ro. 45.
39.Ro. 46.
40.Ro. 54.
41.Pleitnota in cassatie namens [eisers], p. 9 e.v.
42.Ro. 3.5., p. 8.
43.Op 1 mei 1996 was de waarde van 1,15 c.v.a. + 1 warrant ING bijna f 165. Met agiobonussen is daarbij geen rekening gehouden.
44.Zie Snijders/Wendels, Civiel appel, § 6.5.3, p. 73-74 en recent HR 29 september 1995, NJ 1996, 104. Vergelijk HR 7 april 1995, NJ 1995, 681 m.nt. P.A. Stein. Zie over de vraag of het wel om een nieuwe stelling ging akte tevens pleitnota in cassatie namens ING, p. 21 i.v.m. repliek in feitelijke instantie, nr. 11, p. 7.
45.Vgl. akte tevens pleitnota in cassatie namens ING, p. 21.
46.Zie over deze bepaling m.v.t., Kamerst. II 1984-1985, 18 904, nr. 3, p. 8-9. Over de ratio van de uitzondering W. Westbroek, WPNR 5759 (1985), p. 709-715, aldaar p. 712 en Asser-Maeijer 2-III, 1994, nr. 514, p. 727-728.
47.Zie ook HR 26 mei 1993, rolnr. 42 (v.d. Wielen & Co/Wolters Kluwer) ro. 3.3., slot; zie ook c.o.m. (Van Soest), nr. 4.28-4.30.