ECLI:NL:PHR:1996:AA1905
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Van Soest
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake premieheffing volksverzekeringen en internationale verdragen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 21 november 1994, waarbij de belanghebbende, X, in het ongelijk werd gesteld. De belanghebbende had tot 19 juli 1990 in Nederland gewoond en verliet het land metterwoon naar Z. De belastbare som voor de inkomstenbelasting over 1990 bedroeg ƒ 68.163,-, waarop de premie voor de volksverzekeringen werd vastgesteld op het maximum van ƒ 9.309,-. De belanghebbende betoogde dat de premie naar tijdsevenredigheid beperkt moest worden tot ƒ 5.042,-. Het hof oordeelde echter dat de premie niet op deze wijze kon worden verlaagd, wat leidde tot het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel faalt, omdat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor de ongelijkheid in de premieheffing. De wetgever had als doel de heffing van inkomsten- en loonbelasting te integreren met die van de premies voor de volksverzekeringen. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het beroep ongegrond was en dat de uitspraak van het hof in stand bleef.