1 Bedoeld is kennelijk een beperking in het recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis overeenkomstig de huisregels; zie art. 40 lid 3 Wet Bopz.
2 Separatie wordt in art. 2 van het Besluit middelen en maatregelen Bopz (KB 3 november 1993, Stb. 563) omschreven als: het voor verzorging, verpleging en behandeling insluiten van een patiënt verblijvend in een verpleeginrichting, in een speciaal daarvoor bestemde en door Onze minister als separeerverblijf goedgekeurde afzonderlijke ruimte. Separatie wordt, ingevolge art. 3 van dat Besluit, ten hoogste gedurende zeven opeenvolgende dagen toegepast.
3 Kamerstukken I en II onder nr. 11 270.
4 MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 239, nr. 3, blz. 18.
5 NAV, Kamerstukken II 1999/2000,26 527, nr. 5, blz. 8.
6 Kamerstukken II 2003/04, 28.999, nr. 2.
7 Snijders/Wendels, Civiel appel (2003), nrs. 315-324; I.F. Dam, Doorbreking van wettelijke appel- en cassatieverboden, TCR 1994, blz. 25-29.
8 Zie o.m. EHRM 10 februari 1983, NJ 1987, 315; EHRM 28 september 1995, NJ 1995, 726 m.nt. EAA; EHRM 26 augustus 1997, NJ 1998, 637 m.nt. PJB; EHRM 27 augustus 1997, NJ 1999, 464 m.nt. J.C.J. Dute. De dwangopneming als zodanig kan voor de patiënt een beletsel vormen om zijn zakelijke belangen te behartigen en langs die weg tot toepasselijkheid van art. 6 lid 1 leiden; vgl. EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 113 m.nt. EAA.
9 Rb. 's-Hertogenbosch 19 mei 2000, BJ 2000, 66 m.nt. H.E. Bröring; Rb. Breda 18 juli 2000 en 10 juli 2001, BJ 2001, 60 m.nt. A. Blok; Rb. 's-Hertogenbosch 2 november 2001, BJ 2002, 18 m.nt. red. Zie over de klachtprocedure als bedoeld in art. 41 Wet Bopz: R.P. de Roode, De interne rechtspositie in de psychiatrie (2003), hoofdstuk 10; J. Legemaate, Klachtrecht en toezicht (2002), hoofdstuk 2; R.B.M. Keurentjes, De Wet Bopz, de betekenis van de wet voor de beroepsbeoefenaren in de geestelijke gezondheidszorg (2002), hoofdstuk 6.
10 Dit gebeurt in de praktijk. Een quick scan in de laatste jaargangen van Bopz-Jurisprudentie (BJ) levert een tiental klachtprocedures op waarin de rechtbank de klager in het ziekenhuis heeft gehoord. Een uitzondering is Rb. Dordrecht 9 april 2003, BJ 2003, 29 m.nt. P. Zuijderhoudt, maar daar verklaarde de raadsman dat de betrokkene afstand deed van het recht persoonlijk gehoord te worden.
11 EHRM 10 december 2002 (Waite/U.K.), appl.nr. 53236/99, rov. 59. Zie ook: EHRM 21 februari 1996 (Singh/U.K.), appl.nr. 23389/94, rov. 67-68; EHRM 21 september 1993 (Kremzow/Oostenrijk), appl.nr. 12350/86, rov. 67.
12 Onder vigeur van de Krankzinnigenwet: HR 12 februari 1993, NJ 1993, 245.
13 A.W. Heringa e.d. (red.), losbl. EVRM Rechtspraak en commentaar, aant. 3.6.4 op art. 6 EVRM; P. Smits, Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (diss. 1996), blz. 98-99; P. van Dijk en G.J.H. van Hoof, Theory and practice of the European Convention on Human Rights (1998), par. 6.4.3; W. Karl en H. Miehsler, Internationaler Kommentar zur Europäischen menschenrechtskonvention, art. 6 (bew. Miehsler/Vogler), nr. 358.
14 HR 6 april 1984, NJ 1985, 400 m.nt. FHJM.
15 Indien in eerste aanleg een openbare mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, kan de afwezigheid van een mondelinge behandeling van de zaak in cassatie gerechtvaardigd worden door de specifieke kenmerken van de cassatieprocedure: EHRM 27 maart 1998, NJ 1999, 111 m.nt. DA.
16 O.m. EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. EAA (Winterwerp).
17 Art. 340 Rv. In HR 6 april 1967, NJ 1967, 225 m.nt. DJV, is beslist dat deze bepaling ook kan worden toegepast in rekestzaken.