1 Zie het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 2 oktober 1997, nr. DB97/3951M, BNB 1997/381.
2 De chronologische volgorde wordt voorgeschreven in de CFM-beschikking (onderdeel V.4). Die volgorde volgt uit het systeem van art. 15b en is bevestigd in de MvA Eerste Kamer, Kamerstukken I 1996/97, 24 696, nr. 52b, blz. 13.
3 Kamerstukken I 1996/97, 24 696, nr. 52b, blz. 14.
4 Hof `s-Gravenhage 31 augustus 2004, nr. 03/01183, FED 2004/615, NTFR 2004/1727, m.nt. Van Es.
5 Zie voor een nauwkeurige en uitvoerige uiteenzetting van de regeling van de risicoreserve het proefschrift van A.J.H. van Suilen, Risicoreserve, Deventer: Kluwer 2001.
6 Kamerstukken II 1995/96, 24 696, nr. 3, blz. 8.
7 Kamerstukken II 1995/96, 24 696, nr. 5, blz. 16.
8 Kamerstukken I 1996/97, 24 696, nr. 52b, blz. 10 en de antwoorden op Kamervragen door de staatssecretaris in het persbericht van 6 oktober 1997, nr. 97/159, FED 1997/758. Over de rechtmatigheid van deze pas bij MvA in de Eerste Kamer ingestelde voorwaarde bestaat discussie, zie bijvoorbeeld de bespreking door M.L.B. van der Lande van het proefschrift van Van Suilen in WFR 2001/660.
9 Kamerstukken II 1996/97, 24 696, nr. 8, blz. 30.
10 Kamerstukken II 1995/96, 24 696, nr. B, blz. 11-12.
11 Zie onderdeel VI.2 van de Modelbeschikking.
12 Zie de beantwoording van Kamervragen door de staatssecretaris in het persbericht van 6 oktober 1997, nr. 97/159, FED 1997/758.
13 Kamerstukken II 2004/05, 29 998, nr. 5, blz. 2.
14 Dit overgangsrecht is een gevolg van het vertrouwen dat de deelnemende ondernemingen konden ontlenen aan de lange periode tussen het vragen van inlichtingen en het afgeven van de Beschikking en het eerder goedkeuren door de Commissie van het vergelijkbare Belgische regime inzake coördinatiecentra. Zie hiervoor de Beschikking.
15 Kamerstukken I 2004/05, 29 998, nr. B.
16 Kamerstukken II 2004/05, 29 998, nr. 4, blz. 3-4.
17 Zie de nota 'Werken aan winst; naar een laag tarief en een brede grondslag' van de staatssecretaris, VN 2005/24.3, alsmede op te halen op www.minfin.nl.
18 Dit standpunt wordt ingenomen door o.a. J.H.M. Arts, 'Toevoegingen aan de financiële risicoreserve', MBB 2000/208, onderdeel 6.1, S.E. Faber en M.V. Lambooij, 'De modelbeschikking concernfinancieringsmaatschappijen: lust of last?', WFR 1997/1573, onderdeel 9, A.H.M. Daniels, 'Concernfinanciering', TFO 1997/50, onderdeel 3.1, A.J.H. van Suilen, 'Voorwaarden concernfinancieringsmaatschappij: Commentaar bij modelbeschikking van 2 oktober 1997', FED 1997/777, onderdeel 4.5, Fiscale encyclopedie de Vakstudie, onderdeel vennootschapsbelasting, art. 15b, aant. 30, M.L.B. van der Lande, Risicoreserve, Deventer: FED 1997, blz. 27, P.M. de Haan, R.G.M. Perik en M.P. van Scheijndel, Winstdrainage en concernfinanciering, Deventer: FED 1997, blz. 93, J.N. Bouwman en M.G. de Jong, Wegwijs in de vennootschapsbelasting, Den Haag: koninklijke Vermande 2003, blz. 781, 782, 791 en 800 en N.H. de Vries en R.J. de Vries, Cursus Belastingrecht (Vennootschapsbelasting), Deventer: Kluwer (losbladig), onderdeel 2.1.10.c.
19 Dit standpunt wordt, behalve door de belanghebbende, ingenomen door onder meer M.H.H.M. Verjans, 'Valutaverliezen in de concernfinancieringsfaciliteit: kosten of verliezen?', WFR 2004/521, en M. Crutzen in NDFR, Deel vennootschapsbelasting, SDU, Commentaar op art. 15b, onderdeel 4.4.
20 De tegenstelling kwantitatief-kwalitatief is van Verjans, a.w.
21 Afhankelijk van de soort CFA-winst die is gemaakt, resulteert het valutaverlies in dat geval tot een verlaging van de dotatie aan de risicoreserve van 80% van het verlies (gewone CFA-winst) dan wel 100% van het verlies (positieve valuta-inkomsten).
22 M.H.H.M. Verjans, a.w., onderdeel 4.2.
23 Vgl. tevens M. Crutzen, a.w., onderdeel 4.4.
24 HR 24 januari 1996, nr. 29 954, na concl. A-G Van den Berge, BNB 1996/138, m.nt. Van Vijfeijken.
25 A.J.H. van Suilen, a.w., blz. 179.
26 HR 20 april 1977, nr. 18 065, na concl. A-G Van Soest, BNB 1977/162, m.nt. A. Nooteboom, bevestigd in HR 17 november 1993, nr. 28 818, na concl. A-G Verburg, BNB 1994/273, m.nt. Aardema, over een verlies op een valutatermijncontract tot dekking van valutarisico`s op Belgische deelnemingen.
27 Wet van 13 december 1996 tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het versterken van de fiscale infrastructuur, Stb. 1996, 651, art. I, onderdeel C.1.
28 J.H.M. Arts, a.w., onderdeel 6.2.
29 A.J.H. van Suilen, a.w., blz. 190-191.
30 A.J.H. van Suilen, a.w., blz. 245. Vgl. tevens blz. 250, alwaar hij betoogt: 'Overigens worden de verliezen die wel tot de financieringswinst behoren daaruit geëlimineerd voorzover ter zake van deze verliezen een belaste onttrekking aan de risicoreserve plaatsvindt.
31 MvT, Kamerstukken II 1995/96, 24 696, nr. 3, blz. 30.
32 Idem, blz. 33-34.
33 Vgl. A.J.H. van Suilen, a.w., blz. 247.
34 Vgl. M.H.H.M. Verjans, a.w., onderdeel 4.2.
35 Voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Financiën, Kamerstukken I 1996/97, 24 696, nr. 52a, blz.2.
36 Vgl. ook M.H.H.M. Verjans, a.w., onderdeel 4.1.
37 Beroepschrift in cassatie, onderdeel II.13.
38 U zie voor dit onderscheid en de daaraan verbonden rechtsgevolgen P.J. Wattel, 'De juridische betekenis van uitlatingen van bewindslieden bij de totstandkoming van (belasting)wetgeving', FED 1990/335.
39 Zie bijlage 2 bij het beroepschrift voor het Hof.
40 Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 2 oktober 1997, nr. DB97/3951M, BNB 1997/381, Infobulletin 1997/625. Zie ook het persbericht van de Staatssecretaris van Financiën van 6 oktober 1997, nr. 97/159, VN 1997/3852.
41 Vgl. A.J.H. van Suilen, a.w., blz. 110-111, die bij de behandeling van deze beschikkingsvoorwaarde expliciet een kwantitatieve methode verdedigt.
42 Zie onderdeel 1.8 voor de berekening in casu. Vgl. ook M.H.H.M. Verjans, a.w., onderdeel 4.1.
43 Behalve Van Suilen, a.w., gaat de literatuur niet erg diep in op de berekeningswijze van de CFA-winst. Ook Van Suilen onderkent echter kennelijk niet dat de kwantitatieve methode vicieuze berekeningen meebrengt. In zijn proefschrift wordt de CFA-winst niet herrekend in verband met verliezen die niet belast konden worden onttrokken, hoewel hij de dotatiegrondslagcorrectie kwantitatief benadert. U zie het voorbeeld op blz. 111, waar een verlies ad 31 niet belast kan worden onttrokken aan de reserve. Dit bedrag wordt niet in mindering gebracht op de CFA-winst. Indien dit wel wordt gedaan, bedraagt de CFA-winst (100-31=) 69, zodat slechts 55,2 aan de reserve kan worden gedoteerd, zodat weer moet worden herrekend. Zie ook het voorbeeld in A.J.H. van Suilen, 'Voorwaarden concernfinancieringsmaatschappij: Commentaar bij modelbeschikking van 2 oktober 1997', FED 1997/777, onderdeel 4.5.
44 Kamerstukken II 1995/96, 24 696, nr. 3, blz. 35 en Kamerstukken II 1995/96, 24 696, nr. 8, blz. 32.
45 Zie ook M.H.H.M. Verjans, a.w., onderdeel 4.5 en M. Crutzen, a.w., onderdeel 4.4.
46 M.H.H.M. Verjans, a.w., onderdeel 4.5.
47 Vgl. F.A. Engelen, 'Belastingconcurrentie binnen de EU. Over fiscale beleidsconcurrentie, fiscale marktdistorsies en fiscale staatssteun', MBB 1999/19, onderdeel 5.1.2 en A.J.H. van Suilen, a.w., onderdeel 8.5.4.
48 Vgl. F.A. Engelen, a.w., onderdeel 5.1.3.