(a.-g.)
1 BFH-Beschluss vom 13 november 2002 - I R 13/02, onder meer gepubliceerd in Der Betrieb, Heft 16, van 18 april 2003, blz. 857 en in IstR 9/2003, blz. 314, met noot Vogel.
2 HvJ EG 21 februari 2006, zaak C-152/03 (Ritter-Coulais v. Finanzamt Germersheim), met conclusie Léger, VN 2006/13.10.
3 Dat het HvJ EG de eerste vraag in de zaak Ritter "irrelevant" acht, lijkt mij onjuist: daar gaat alleen de nationale rechter over, en het is heel wel mogelijk dat het Duitse Bundesverfassungsgericht, net als de belastingkamer van de Hoge Raad, bevoegd is om "buiten de middelen" te gaan, dat hij van ambtswege rechtsgronden moet aanvullen, of dat hij anderszins niet gebonden is aan de mogelijk gebrekkige procestechniek van de belanghebbende. Alsdan is de nationale rechter volgens hetzelfde HvJ EG juist verplicht om EG-rechtelijke gronden er van ambtswege bij te slepen en alles te doen binnen zijn bevoegdheid om het EG-recht tot gelding te brengen. U zie onder meer HvJ EG 14 december 1995, gevoegde zaken C-430/93 en C-431/93 (Van Schijndel en Van Veen), Jur. EG 1995, blz. I-4599, met conclusie Jacobs, BNB 1996/276 met noot Feteris, V-N 1996, blz. 3906.
4 HvJ EG 6 december 2005, zaak C-461/03 (Gaston Schul v. Ministerie van Landbouw), met conclusie Ruiz-Jarabo Colomer, NJ 2006/91, met noot MRM.
5 HvJ EG 6 oktober 1982, zaak 283/81 (CILFIT v. Italiaans Ministerie van Volksgezondheid), Jur. EG 1982, blz. 3415, met conclusie Capotorti, NJ 1983/55.
6 HvJ EG 26 januari 1993, zaak C-112/91 (Werner v. Finanzamt Aachen-Innenstadt), Jur. EG 1993, blz. I-429, met conclusie Darmon. Recentelijk voor het kapitaalverkeer bevestigd in HvJ EG 23 februari 2006, zaak C-513/03 (Erven Van Hilten-Van der Heijden v. Inspecteur), met conclusie Léger, V-N 2006/14.22, r.o. 49.
7 HvJ EG 12 mei 1998, zaak C-336/96 (Gilly v. Directeur des services fiscaux du Bas-Rhin), Jur. EG 1998, blz. I-2793, met conclusie Ruiz-Jarabo Colomer, BNB 1998/305 met noot Burgers, V-N 199828.5.
8 HvJ EG 23 februari 2006, zaak C-513/03 (Erven Van Hilten-Van der Heijden v. Inspecteur), met conclusie Léger, V-N 2006/14.22, r.o. 49.
9 HvJ EG 29 april 2004, zaak C-224/02 (Pusa v. Osuuspankkien Keskinäinen Vakuutusyhtiö), met conclusie Jacobs, BNB 2004/259, met noot Wattel.
10 Conclusie van 30 maart 2006 in de zaak C-470/04 (N. v. Inspecteur).
11 Zie de noot in BNB, onderdeel 4.
12 HvJ EG 13 december 2005, zaak C-446/03 (Marks & Spencer v. David Halsey), met conclusie Poiares Maduro, BNB 2006/72 met noot Wattel, V-N 2005/21.20. Er is al een eerdere zaak Marks & Spencer (I) voor het HvJ EG geweest, die de toelaatbaarheid betrof van terugwerkende kracht van wetgeving die terugvordering van in strijd met EG-recht geheven BTW beperkte: HvJ EG 11 juli 2002, zaak C-62/00, FED 2002/608, met noot Swinkels.
13 HvJ EG 15 mei 1997, zaak C-250/95 (Futura Participations v. Administration des contributions), Jur. EG 1997, blz. I-2471, met conclusie Lenz, V-N 1997, blz. 4242.
14 Zie mijn noot in BNB 2006/72, waaraan onderdeel 3.2 van deze conclusie ontleend is.
15 HvJ EG 14 februari 1995, zaak C-279/93 (Finanzamt Köln-Altstadt v. Schumacker), Jur EG 1995, blz. I-0225, met conclusie Léger, BNB 1995/187 met noot Daniëls, VN 1995/1129, FED 1995/521 met noot Kamphuis.
16 HvJ EG 12 december 2002, zaak C-385/00 (F.W.L. de Groot v. Staatssecretaris van Financiën), Jur EG 2002, blz. I-11819, met conclusie Léger, BNB 2003/182 met noot Meussen.
17 Zie Terra/Wattel: European Tax Law, 4th edition, Kluwer/Aspen, Den Haag/Frederick, 2005, p. 96-99.
18 HvJ EG 18 september 2003, zaak C-168/01 (Bosal Holding BV v. Staatssecretaris van Financiën), Jur EG 2003, blz. I-9409, met conclusie Alber, BNB 2003/344 met noot Meussen.
19 Zie Terra/Wattel, o.c., p. 508-513.
20 HvJ EG 1 juli 2004, zaak C-169/03 (Florian W. Wallentin v. Riksskatteverket), Jur EG 2004, blz. I-6443, met conclusie Léger; NTFR 2004/1121, met noot Van Beelen.
21 Strikt genomen zou deze grens de Gschwind-grens moeten heten, naar het arrest waarin het HvJ EG Duitsland toestond om het Schumacker criterium ("geheel of nagenoeg uitsluitend") te concretiseren op 90% of meer van het inkomen.
22 Zie de noot in BNB 2006/72, alsmede Terra/Wattel, o.c., blz. 58-63.
23 HvJ EG 12 juli 2005, zaak C-403/03 (Schempp v. Finanzamt München V), met conclusie Geelhoed, BNB 2005/332 met noot Meussen, V-N 2005/36.14, r.o. 44-46 en HvJ EG 15 juli 2004, zaak C-365/02 (Lindfors), met conclusie Stix-Hackl, V-N 2004/50.18, r.o. 34.
24 HR 18 oktober 2000, nr. 34 782, na conclusie Wattel, BNB 2001/80, met noot Burgers.
25 Blz. 2 van de motivering van het beroep in cassatie.
26 In zijn pleitnota (blz. 2) voor het Hof lijkt de belanghebbende nog het tegengestelde standpunt in te nemen, hoewel ik uit die nota niet op kan maken waardoor in België geen renteaftrek mogelijk was: door het ontbreken van Belgische (binnenlandse) belastingplicht of door het ontbreken van daartoe strekkende Belgische belastingwetgeving.
27 Zie voetnoot 23.
28 Zie Peter J. Wattel, Corporate tax jurisdiction in the EU with respect to branches and subsidiaries; dislocation distinguished from discrimination and disparity; a plea for territoriality, EC Tax Review 2003/4, blz. 194 e.v., en Terra/Wattel, o.c., blz. 58-63.
29 Zie Terra/Wattel, o.c. blz. 96-99 (De Groot), en blz. 508-513 (Bosal Holding), en de noot in BNB 2006/72 (Marks & Spencer II).
30 HvJ EG 23 februari 206, zaak C-471/04 (Finanzamt Offenbach am Main-Land v. Keller Holding), V-N 2006/14.17.
31 Conclusie van 23 februari 2006 in zaak C-374/04, Test Claimants in Class IV of the advance corporation tax Group Litigation (Pirelli, Essilor, Sony, BMW) v. Commissioners of Inland Revenue.
32 (voetnoot in het origineel) "Ik wil hieraan toevoegen dat ik de relevantie van het arrest Metallgesellschaft (aangehaald in voetnoot 3) voor de situatie in de zaak Bosal (aangehaald in voetnoot 59), niet erg duidelijk vind. In die zaak oordeelde het Hof in wezen dat concerns met een buitenlandse moedermaatschappij niet het recht mag worden ontzegd van belastingheffing naar het groepsinkomen dat concerns met een nationale moedermaatschappij wel genoten, en ingevolge waarvan in het Verenigd Koninkrijk gevestigde dochterondernemingen geen ACT dienden te betalen over aan hun moedermaatschappij uitgekeerde dividenden, hetgeen zij anders wel hadden moeten doen. In die zaak berustte de bevoegdheid tot belastingheffing over de winst van in het Verenigd Koninkrijk gevestigde dochtermaatschappijen in beginsel bij het Verenigd Koninkrijk, zodat het bij de uitoefening van die bevoegdheid verplicht was, dezelfde voordelen toe te kennen aan alle in het Verenigd Koninkrijk gevestigde dochtermaatschappijen, ongeacht de plaats van vestiging van hun moedermaatschappijen. In die zin kan die zaak worden beschouwd als het omgekeerde van de situatie in de zaak Bosal, waar Nederland, als woonstaat van de moedermaatschappij, ervoor had gekozen geen belasting te heffen over winsten van niet-ingezeten dochterondernemingen."
33 Zie voetnoot 23.
34 In zoverre is recht in de zin van art. 79 Wet R.O. beperkter dan recht in de zin van art. 29e AWR. Cassatie wegens schending van vreemd recht is niet mogelijk, maar wel cassatie wegens schending van Nederlands of direct werkend internationaal recht, waarna de zaak door de Hoge Raad wordt afgedaan op basis van het recht van vreemde staten. Zie HR 21 maart 1997, nr. 8881, met conclusie Strikwerda, NJ 1998/568, met noot ThMdB.
35 Zie de onderdelen 3.6 en 3.10 en de aldaar aangehaalde jurisprudentie van mijn conclusie voor HR 3 januari 2001, nr. 35 609, BNB 2001/194, met noot Van Hilten. Zie voor het civiele recht; Asser Procesrecht (Veegens-Korthals Altes-Groen), 2005, onderdelen 85-87 en de daar aangehaalde jurisprudentie.
36 Zie voor de teksten van deze wet in de onderhavige jaren; I Verougstraete en E. Forrier, De Larcier Wetboeken, Deel V, Fiscaal recht. Zie voorts de handboeken van J.J. Couturier en B. Peeters, Het Belgisch belastingrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn: Maklu Uitgevers 1996 en A. Tiberghien (red), Handboek voor fiscaal recht, Diegem: Kluwer Rechtswetenschappen België/Ced. Samsom 1996.
37 Zie art. 16, § 1 en 14, 2°, WIB 1992. Een uitzondering gold slechts voor interest betaald op een hypothecaire lening aangegaan voor de aankoop van een nieuwe woning, het laten bouwen van een nieuwe woning, of het geheel laten vernieuwen van een oudere woning. Zie art.104, 9°, juncto art. 115 en 166 WIB 1992.
38 Vgl., in iets andere context, 's Hofs arrest in de zaak Bouanich: HvJ EG 19 januari 2006, zaak C-265/04 (Bouanich v. Skatteverket), met conclusie Kokott, V-N 2006/7.5.