ECLI:NL:PHR:2006:AZ1705

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03528/05
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Wortel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bij executie van een in eerste aanleg opgelegde straf

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verzoeker, die was veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair vijftien dagen hechtenis, had tijdig appèl ingesteld tegen de uitspraak van de Politierechter. De advocaat van de verzoeker, mr. V.P.J. Tuma, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin werd geklaagd over de verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Dit verweer was aanvankelijk gesteund door de advocaat-generaal en was gebaseerd op de stelling dat het OM in strijd met artikel 557 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de straf had laten tenuitvoergelegen, terwijl er nog een rechtsmiddel was aangewend.

Het Hof overwoog dat de omstandigheid dat een in eerste aanleg opgelegde straf, met miskenning van artikel 557 Sv, wordt tenuitvoergelegd terwijl daartegen tijdig een rechtsmiddel is aangewend, niet meebrengt dat de bevoegdheid om de vervolging voort te zetten vervalt. De Hoge Raad oordeelde dat het middel faalt en dat de zaak zich leent voor afdoening met een korte motivering, zoals bedoeld in artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO). De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Conclusie

Griffienr. 03528/05
Mr. Wortel
Zitting:31 oktober 2006
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden waarbij verzoeker wegens (kort en feitelijk gezegd) het bedreigen en beledigen van politiemensen is veroordeeld tot een geldboete van € 750,=, subsidiair vijftien dagen hechtenis, waarvan € 250,=, subsidiair vijf dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens verzoeker heeft mr V.P.J. Tuma, advocaat te Utrecht, een schriftuur houdende een cassatiemiddel ingediend.
3. Daarin wordt geklaagd over de verwerping van het (aanvankelijk door de advocaat-generaal gesteunde) verweer dat het Openbaar Ministerie in deze vervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het in strijd met art. 557 Sv de straf heeft laten tenuitvoerleggen die in deze zaak in eerste aanleg was opgelegd (dat wil zeggen: de aan de boete verbonden vervangende hechtenis) terwijl verzoeker tegen de uitspraak van de Politierechter tijdig appèl had ingesteld.
4. Zoals het Hof overwoog, brengt de omstandigheid dat een in eerste aanleg opgelegde straf, met miskenning van het bepaalde in art. 557 Sv, wordt tenuitvoergelegd terwijl daartegen tijdig een rechtsmiddel is aangewend waarop nog niet onherroepelijk is beslist niet mee dat de bevoegdheid om de vervolging voort te zetten vervalt.
5. Het middel faalt. Het leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,