1 Nadien is de Kapitaalsrichtlijn nog een aantal keren gewijzigd in verband met de toetreding van verschillende lid-staten (laatstelijk op 20 november 2006, Richtlijn 2006/89/EG, in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië); deze wijzigingen hebben niet geleid tot inhoudelijke wijzigingen anders dan aanpassingen van artikel 3 (waarin wordt aangegeven wat onder kapitaalvennootschappen wordt verstaan). Zie voor een overzicht van de aanpassingen <http://eur-lex.europa.eu/en/repert/0930.htm#093030>.
2 HR 29 augustus 1997, nr. 31.890, na conclusie Moltmaker, BNB 1997/344, met noot Zwemmer.
3 HR 30 mei 2001, nr. 36.010, BNB 2001/282, met noot Zwemmer.
4 HR 26 november 2004, nr. 39.230, na conclusie Niessen, BNB 2005/67, met noot Zwemmer.
5 HR 30 mei 2001, nr. 36.009, BNB 2001/281, met noot Zwemmer.
6 HR 4 juni 1997, nr. 31.309, na conclusie Moltmaker, BNB 1997/269, met noot Hoogendoorn.
7 HR 27 april 1994, nr. 28.238, na conclusie Moltmaker, BNB 1994/206, met noot Zwemmer.
8 Zie het Besluit van 5 april 2001, nr. CPP2001/101, V-N 2001/22.22, vraag 6. Zie voor een voorbeeld HR 14 november 2003, nr. 37.503, na conclusie Groeneveld, BNB 2004/161, met noot Meussen. In deze zaak was ogenschijnljik het zogenaamde 'bovenlangs invliegen' aan de orde, dat door de fiscus werd bestreden met fraus legis. Hoewel u de Hofuitspraak vernietigde die het standpunt van de fiscus sanctioneerde, volgt uit uw arrest dat een beroep op fraus legis niet hoeft te falen: "3.6. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de vrijstelling ter zake van de inbreng van het gehele vermogen ook toepassing kan vinden indien de inbrenger ter zake van dit vermogen niet of niet geheel aan kapitaalsbelasting onderworpen is geweest. Dit brengt evenwel niet mede dat deze vrijstelling ook toepassing zou moeten vinden in gevallen waarin, met het oog op de toepassing van de vrijstelling, constructies worden opgezet, die in werkelijkheid elke betekenis missen maar die naar de letter toepassing van de vrijstelling meebrengen. Het is immers niet voor redelijke twijfel vatbaar dat het niet de bedoeling van de richtlijngever of van de wetgever is geweest dat het voordeel van de vrijstelling kan worden verkregen door aldus kunstmatig de voorwaarden te creëren waaronder recht op de vrijstelling ontstaat." Zie over dit arrest onder meer P.F.E.M. Merks, Chinese wasmachines, Nederlandse kapitaalsbelasting en fraus legis, WFR, 2004/1086.
9 HR 13 januari 2006, nr. 40.866, na conclusie Niessen, BNB 2006/188, met noot Juch.
10 HR 25 februari 1981, nr. 19.491, na conclusie Mok, BNB 1981/155, met noot Scheltens.
11 HR 18 november 1981, nr. 20.781, BNB 1982/7, met noot Scheltens.
12 Bijvoorbeeld HR 27 april 1994, nr. 28.603, na conclusie Moltmaker, BNB 1994/209, met noot Zwemmer, HR 6 juli 1994, nr. 29.850, BNB 1995/85 en HR 14 juli 2006, nr. 41.861, BNB 2006/319, met noot Juch.
13 Zie HR 23 mei 1990, nr 26.439, na conclusie Moltmaker, BNB 1990/204, en HR 29 april 1992, BNB 1992/365, met noot Hoogendoorn, alsmede HR 27 april 1994, nrs 28.239 en 28.674, beiden na conclusie Moltmaker, BNB 1994/207 en 210, met noot Zwemmer.
14 HvJ EG 13 december 1991, C-164/90 (Muwi Bouwgroep), FED 1992/493.
15 HR 14 juli 2006, nr. 41.664, BNB 2006/318, met noot Juch.
16 Zie voor dit laatste oordeel ook HR 14 juli 2006, nr. 41.998, BNB 2006/320, met noot Juch. De Moltmaker had dit standpunt al ingenomen in onderdeel 4.1.1. van zijn conclusie voor HR 3 juni 1987, nr. 24.346, BNB 1987/241, met noot Laeijendecker.
17 Besluit Staatssecretaris van Financiën van 25 februari 2004, nr. CPP2003/2703M, V-N 2004/14.23. Zie ook diens Besluit van 23 december 2004, nr. CPP2004/2561M, V-N 2005/3.23, vraag 4.
18 Resolutie staatssecretaris van Financiën 6 januari 1993, nr. VB92/2973, V-N 1993/394, pt. 30.
19 Resolutie staatssecretaris van Financiën 4 augustus 1997, nr. VB95/321, V-N 1997/2992, pt. 19.
20 Bijvoorbeeld de Redactie Vakstudienieuws in de aantekening in V-N 1993/394, pt. 30. Zie ook J.K. Moltmaker, Belastingen van rechtsverkeer, FM nr. 25, Kluwer: Deventer, 1997, p. 204.
21 HR 17 januari 1990, nr. 26.221, na conclusie Moltmaker, BNB 1990/92, met noot Laeijendecker.
22 Zie J.K. Moltmaker, Belastingen van rechtsverkeer, FM nr. 25, Kluwer: Deventer, 1997, p. 204, P.F.E.M. Merks, De kapitaalsbelasting, de staatssecretaris en de risicoreserve ex art. 15b Wet Vpb. 1969, WFR 1997/1084, onderdeel 2.2, R.T.G Verstraaten, Overdrachtsbelasting en kapitaalsbelasting, Deventer: Gouda Quint, 1999, p. 203, D.J.C.H. Pouw en J.A. de Rooij, Tussenhoudsterbesluit kapitaalsbelasting: beperkter dan bestaand beleid én jurisprudentie, WFR, 2004/1706, en C.J.M. Martens en J.C. van Straaten, Wegwijs in de successiewet en de Wet op belastingen van rechtsverkeer, Amersfoort: SDU, 2005, p. 548.
23 Bijvoorbeeld HR 27 april 1994, nr. 28.674, na conclusie Moltmaker, BNB 1994/210, met noot Zwemmer, waarin het ging om de inbreng van drie Nederlandse geldzakvennootschappen en u zonder voorbehoud oordeelde: "Evenzeer terecht zijn partijen ervan uitgegaan dat - afgezien van de consequenties van de vestigingseis van artikel 12, lid 2, van het Uitvoeringsbesluit - hier wel sprake is van een vorm van interne reorganisatie als bedoeld in evenvermeld artikel 35, lid 4, waarbij zelfstandige onderdelen van een onderneming zijn ingebracht (HR 23 mei 1990, nr. 26 439, BNB 1990/204)."
24 HR 14 juli 2006, nr. 41.861, BNB 2006/319, met noot Juch.
25 Dezelfde benadering is al te vinden in Moltmaker's aantekening bij HR BNB 1982/7 in Losbladig Fiscaal Weekblad FED, Rechtsverkeer, artikel 35:12.
26 Al zij opgemerkt dat u in een van de arresten waarin het om een geldzakvennootschap ging (HR 23 mei 1990, nr. 26.439, na conclusie Moltmaker, BNB 1990/204), oordeelde: "In tegenstelling tot het Hof is de Hoge Raad evenwel voorts van oordeel, zulks, gelet op de - door de Advocaat-Generaal in punt 4.6 van zijn conclusie beschreven - doelstelling en activiteiten van de deelnemingen, dat de interne reorganisatie zelfstandige onderdelen van belanghebbendes onderneming betreft en (...)" .
27 Ook Moltmaker erkent dit; zie zijn aantekening bij dit arrest in Losbladig Fiscaal Weekblad FED, Rechtsverkeer, artikel 35:12: "dat de HR hier ten onrechte transparance fiscale toepast".
28 Overigens had ook Scheltens - derhalve vanuit de gedachte van 'transparence fiscale' - in zijn annotatie bij HR 18 november 1981, nr. 20.781, BNB 1982/7, kritiek op de grens van 100%. Kritisch over het onderscheid in behandeling tussen 100%-deelnemingen en niet-100%-(meerderheids)deelnemingen zijn bijvoorbeeld ook Zwemmer in zijn annotatie bij HR 27 april 1994, nr. 28.238, na conclusie Moltmaker, BNB 1994/206, R.T.G Verstraaten, Overdrachtsbelasting en kapitaalsbelasting, Deventer: Gouda Quint, 1999, p. 211 en M.P. Bongard en M.J.L. van Campen, Leidraad overdrachtsbelasting en kapitaalsbelasting, FED fiscale studieseries, Deventer: Kluwer, 2004, p. 172.
29 U zie de annotatie van Hoogendoorn bij HR 29 april 1992, nr. 26.439, BNB 1992/365: "Het ligt mijns inziens in de consequentie van deze gedachtengang [van de A.-G. Moltmaker; PJW], dat niet-100%-deelnemingen met beleidsbepalende zeggenschap in groepsmaatschappijen eveneens als zelfstandige onderdelen in bedoelde zin kunnen worden aangemerkt." Vergelijk ook reeds Moltmaker's annotatie bij HR BNB 1982/7 in Losbladig Fiscaal Weekblad FED, Rechtsverkeer, artikel 35:12: "voor de vraag of een bepaalde deelneming een zelfstandig onderdeel van een onderneming vormt, (is) niet relevant (...) of het een 100% dan wel een minderheidsdeelneming is. Voor de beantwoording van die vraag gelden dan andere criteria, nl. ontleend aan de plaats die de betrokken deelneming inneemt in het totaal van de activiteiten van de houdstermaatschappijen als zodanig."
30 Verweerschrift, p. 2.
31 Toelichting cassatieberoepschriften, paragraaf 1.3 met verwijzing naar de conclusie van repliek in feitelijke instantie.
32 Cursus Belastingrecht, Belastingen van Rechtsverkeer, onderdeel 4.3.4.B. onder a (en onderdeel 4.3.4.D. onder a): "Voor de toepassing van de vrijstelling is niet vereist dat een bedrijf(sgedeelte) dat is ingebracht, beantwoordt aan het materiële ondernemingsbegrip, aldus HR 19 december 1990, nr. 26 536, BNB 1991/52." In gelijke zin R.T.G Verstraaten, Overdrachtsbelasting en kapitaalsbelasting, Deventer: Gouda Quint, 1999, p. 206 en 209.
33 Fiscale encyclopedie De Vakstudie, onderdeel Wet op belastingen van rechtsverkeer, artikelsgewijs commentaar bij artikel 37, aantekening 2.3.11: "De bedrijfsfusievrijstelling geldt dus voor de inbreng van ieder soort (zelfstandig deel van een) onderneming. Vereist is slechts dat het ingebrachte een materiële onderneming representeert of een zelfstandig onderdeel daarvan, behoudens uiteraard de gevallen waarin sprake is van de inbreng van het gehele vermogen." Ook M.P. Bongard en M.J.L. van Campen, Leidraad overdrachtsbelasting en kapitaalsbelasting, FED fiscale studieseries, Deventer: Kluwer, 2004, p. 171-172 lijken ervan uit te gaan dat met een (zelfstandig onderdeel van een) onderneming op een materiele onderneming wordt gedoeld.
34 C.J.M. Martens en J.C. van Straaten, Wegwijs in de successiewet en de Wet op belastingen van rechtsverkeer, Amersfoort: SDU, 2005, p. 546-547.
35 HR 19 december 1990, nr. 26.536, BNB 1990/52.
36 Mijn voetnoot: tot 1 maart 1989 luidde dit artikellid: "4. In geval van fusie of interne reorganisatie wordt, onder door Ons bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden, de belasting berekend over de nominale waarde van de ingebrachte aandelen in het overgenomen lichaam dan wel, bij inbreng van ander vermogen dan zodanige aandelen, een met dat vermogen evenredig gedeelte van de nominale waarde van het in aandelen verdeelde kapitaal van het overdragende lichaam."
37 HR 27 april 1994, nr. 28.238, na conclusie Moltmaker, BNB 1994/206, met noot Zwemmer.
38 HR 9 mei 2003, nr. 37.553, na conclusie Groeneveld, BNB 2003/331, met noot Meussen.
39 E. van den Brande-Boomsluiter, De bedrijfsfusiefaciliteit in de vennootschapsbelasting, FM nr. 110, Kluwer: Deventer, 2004, p. 102.
40 Aantekening in FED 2003/420. De Cursus Belastingrecht, Vennootschapsbelasting, onderdeel 2.5.1.B.a2, stelt dat het lijkt dat de Hoge Raad de opvatting dat een materiele ondernemingseis geldt, onderschrijft.
41 H.A.J.P. te Niet, Het beleggingsbegrip in de directe belastingen, academisch proefschrift Tilburg, 2007, p. 249-251.
42 Zie voor dit laatste punt ook de aantekening van Douma in FED 2003/420.
43 Bijvoorbeeld in HR 17 januari 1990, nr. 26.221, na conclusie Moltmaker, BNB 1990/92, met noot Laeijendecker, gaf u aan het begrip een ruimere uitleg dan de Staatssecretaris in die procedure voorstond en overwoog u vervolgens "De hier voorgestane wetstoepassing ligt voorts in de lijn van het bepaalde in artikel 7, lid 1, letter b, van de Richtlijn van de Raad van ministers van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1969, PB EG nr. L 249 van 3 oktober 1969, alwaar een verminderd tarief wordt voorgeschreven "wanneer een of meer kapitaalvennootschappen hun gehele vermogen of een of meer takken van bedrijvigheid inbrengen in een of meer kapitaalvennootschappen die in oprichting zijn of reeds bestonden''." Vergelijk tevens HR 30 mei 2001, nr. 36.009, BNB 2001/281, met noot Zwemmer.
44 E. van den Brande-Boomsluiter, De bedrijfsfusiefaciliteit in de vennootschapsbelasting, FM nr. 110, Kluwer: Deventer, 2004, p. 38-39.
45 HvJ EG 13 december 1991, C-164/90 (Muwi Bouwgroep), FED 1992/493.
46 HvJ EG 13 oktober 1992, C-50/91 (Commerz-Credit-Bank).
47 Zie met name onderdelen 9-15 van de conclusie van de A.-G. Jacobs van 14 mei 1992.
48 HvJ EG 15 januari 2002, C-43/00 (Andersen og Jensen), V-N 2002/8.26.
49 Vergelijk E. van den Brande-Boomsluiter, De bedrijfsfusiefaciliteit in de vennootschapsbelasting, FM nr. 110, Kluwer: Deventer, 2004, p. 37-38.
50 Conclusie van de A.-G. Jacobs van 24 oktober 1991, onderdeel 16-17. Vergelijk voorts zijn conclusie van 26 september 2002 voor de zaak C-497/01 (Zita Modes), waarin het begrip 'gedeelte van een algemeenheid van goederen' ex artikel 5, achtste lid, van de Zesde BTW-richtlijn aan de orde is en waarin Jacobs aansluiting zoekt bij definities die de gemeenschapswetgever en het HvJ EG in een andere context hebben gegeven, waaronder de 'tak van bedrijvigheid', en in dat verband opmerkt: "dergelijke definities zijn weliswaar niet bindend in de context van de Zesde BTW-richtlijn, maar het is zeker wenselijk dat zulke op elkaar lijkende begrippen in het gehele gemeenschapsrecht een gelijke inhoud hebben, tenzij er een goede reden is voor het tegendeel" (onderdelen 40 en 42).
51 Aldus A.-G. Groeneveld in onderdeel 5.7 van zijn conclusie voor HR 14 november 2003, nr. 37.503, BNB 2004/161, met noot Meusssen.
52 In vergelijkbare zin A.-G. Groeneveld in onderdeel 5.7 van zijn conclusie voor HR 14 november 2003, nr. 37.503, BNB 2004/161, met noot Meusssen. P.C. van der Vegt, De kapitaalsbelasting in het spanningsveld van nationaal en internationaal recht, WFR 2004/431, onderdeel 3.4 wijst er na analyse van jurisprudentie wel op dat "het HvJ EG van enige vorm van afschaffing of beperking van de heffing van kapitaalsbelasting bij de interpretatie van de Richtlijn niets wil weten."
53 HR 14 november 2003, nr. 37.503, na conclusie Groeneveld, BNB 2004/161, met noot Meusssen.
54 Zie ook P.C. van der Vegt, De kapitaalsbelasting in het spanningsveld van nationaal en internationaal recht, WFR 2004/431, onderdeel 4.3.
55 HR 26 april 1995, nr. 28.976, na conclusie Moltmaker, BNB 1995/249, met noot Hoogendoorn.
56 Cursus Belastingrecht, Belastingen van Rechtsverkeer, onderdeel 4.3.4.D, onder a, en Fiscale encyclopedie De Vakstudie, Wet op belastingen van rechtsverkeer, artikel 37, aantekening 2.3.3. onder 'beschouwing'. Ook Scheltens lijkt deze mening te huldigen in zijn in onderdeel 4.2. genoemde annotatie: "Waarom echter zou alleen een volledige eigendom als zelfstandig onderdeel kunnen gelden en waarom niet tevens een onverdeeld aandeel in een gemeenschappelijk ondernemingsvermogen? Ik meen dat ook deze mogelijkheid moet worden aanvaard."
57 Besluit van 5 april 2001, nr. CPP2001/101, V-N 2001/22.22.
58 Zie Fiscale encyclopedie De Vakstudie, onderdeel Wet op belastingen van rechtsverkeer, Bijlagen, Bijlage 6, Bijlage C, (Bedrijfsfusie na 1 maart 1989). Reeds in de oorspronkelijke versie van de Toelichting kapitaalsbelasting werd verwezen naar de Overdrachtsbelasting; zie §8 (4) en §9 (6) van de Resolutie van 23 mei 1972, no. B72/12 332 (RBR 19), V-N 1972/554, punt 19.
59 Zie Fiscale encyclopedie De Vakstudie, onderdeel Wet op belastingen van rechtsverkeer, Bijlagen, Bijlage 6, Bijlage A. Reeds in de oorspronkelijke versie van de Toelichting overdrachtsbelasting werd verwezen naar de standaardvoorwaarden voor de toepassing van artikel 14 van de Wet Vpb 1969; zie §30 (2) van de Resolutie van 21 april 1972, no. B72/5399 (RBR 18), V-N 1972/383, punt 20.
60 Besluit staatssecretaris van Financiën 19 december 2000, nr. CPP2000/3041, V-N 2001/8.7. Ook in de oorspronkelijke standaardvoorwaarden werd naar de jurisprudentie voor de inkomstenbelasting ter zake van overdracht of liquidatie van een gedeelte van een onderneming verwezen; zie Resolutie 25 september 1970, nr. B70/18 278, onderdeel 3.
61 Zie HR 17 januari 1990, nr. 26.221, na conclusie Moltmaker, BNB 1990/92, met noot Laeijendecker, waarin u in het algemeen oordeelde dat onder zelfstandig onderdeel van een onderneming "niet slechts [dient] te worden verstaan een zelfstandig onderdeel van de onderneming van de inbrenger maar ook een zodanig gedeelte van het vermogen van de inbrenger dat een zelfstandige onderneming kan vormen" en in het voorliggende geval van belang achtte dat de "ingebrachte vermogensbestanddelen een zelfstandige onderneming kunnen vormen". Vergelijk ook HR 3 juni 1987, nr. 24.346, na conclusie Moltmaker, BNB 1987/241, met noot Laeijendecker.