1 Eerste generatie: HR 4 mei 1955, nr. 12 273, BNB 1955/223; HR 12 februari 1958, nr. 13 456, BNB 1958/116, met noot Peeters; HR 10 december 1958, nr. 13 791, BNB 1959/51; en HR 18 november 1959, nr. 14 020, BNB 1959/386. Tweede generatie: zaken HR 8 juli 1986, na conclusie Moltmaker, met noot Den Boer (onder BNB 1986/297): nr. 23 315, BNB 1986/293; nr. 23 426, BNB 1986/294; nr. 23 440, BNB 1986/295; nr. 23 441, BNB 1986/296; en nr. 23 442, BNB 1986/297.
2 HR 24 oktober 2003, nr. 37 881, na conclusie Van Kalmthout, BNB 2004/44, met noot A.O. Lubbers.
3 Conclusie van 11 april 2007, nrs. 43 243 en 43 244, V-N 2007/25.18.
4 Net als de cessie, had ook het geschil betrekking op meer jaren. De (boek)jaren 1994-2000 zijn door de Rechtbank Haarlem, respectievelijk het Gerechtshof Amsterdam, met toepassing van HR BNB 2004/44 afgedaan en staan inmiddels onherroepelijk vast (Rechtbank Haarlem 31 juli 2006, nrs. 05/860 (1994-1995) en 05/958 (1998-1999); Hof Amsterdam 31 augustus 2006, nrs. 04/04901, -02, -03 en -05 (1995-1996, 1996-1997, 1997-1998 en 1999-2000)).
5 Vergelijk het Besluit van de Staatssecretaris van 25 september 1998, nr DB98/3399M, BNB 1998/343.
6 Vgl. r.o. 5.6 van de Rechtbank en p. 6 van het verweerschrift in (eerste) feitelijke instantie.
7 Rechtbank Haarlem 31 juli 2006, nr. 05/1191, LJN: AZ0019.
8 Ook in de gedingen over de boekjaren 1994-2000 heeft de belanghebbende zich neergelegd bij de voor hem nadelige uitspraken (zie hierboven, voetnoot 4).
9 Gerechtshof Amsterdam 29 augustus 2007, nr. 06/00365, LJN: BB3789.
10 Zie onderdeel 6 hierna.
11 Vgl. de aantekening van de Redactie in V-N 2007/25.18.
12 Conclusie van 11 april 2007, nrs. 43 243 en 43 244, V-N 2007/25.18.
13 De vaststellingsovereenkomst d.d. 26 augustus 2004 is als bijlage (7) opgenomen bij het verweerschrift in eerste feitelijke instantie.
14 Kamerstukken II 1998-1999, 26 727 (belastingherziening 2001), nr 3.
15 Tweede Kamer, 1999-2000, 26 727, nr. 7 (Nota n.a.v. het verslag), blz. 456.
16 Wet van 11 mei 2000 tot vaststelling van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001, Stb. 2000, 216.
17 Wet van 30 november 2006, houdende wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota "Werken aan winst" (Wet werken aan winst), Stb. 2006, 631.
18 Deze bepaling is voorgesteld bij de Derde Nota van Wijzigingen als art. 10c en bij de Vierde Nota van Wijzigingen hernoemd tot art. 10b (vgl. Kamerstukken II 1999-2000, 26 728 (Invoeringswet Wet IB 2001), nr. 27 (Derde NvW) en nr. 31 (Vierde NvW).
19 Kamerstukken II 1999-2000, 26 728 (Invoeringswet Wet IB 2001), nr. 27 (Derde NvW), pp. 16-17.
20 HR 11 juni 2004, nr. 39 584, BNB 2005/150.
21 Art. 3.91 Wet IB 2001 breidt net als art. 3.92 Wet IB 2001 het begrip werkzaamheid van art. 3.90 uit. Art. 3.91 regelt de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen aan verbonden natuurlijke personen en luidt grotendeels gelijk aan art. 3.92 Wet IB 2001.
22 R.E.C.M. Niessen (red.), De terbeschikkingstellingsregeling in de inkomstenbelasting, Rapport van de Commissie Terbeschikkingstelling, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, No. 226, Kluwer, 2005, p. 11.
23 Kamerstukken II 1998-1999, 26 727 (Belastingherziening 2001), nrs. 1-2, p. 44.
24 Kamerstukken II 1998-1999, 26 727 (Belastingherziening 2001), nrs. 1-2, pp. 69-70.
25 Kamerstukken II 1999-2000, 26 727 (Belastingherziening 2001), nr. 89 (Vierde NvW), pp. 2-5.
26 Kamerstukken I 1999-2000, 26 727 en 26 728 (Belastingherziening 2001 en Invoeringswet IB 2001), nr. 202c (NnavV), p. 18.
27 HR 25 januari 2008, nr. 43 929, BNB 2008/61, met noot Albert.
28 Zie onder meer R.E.C.M. Niessen en M. Pot, Evaluatie belastingherziening 2001: een evaluatie met een knipoog, NTFR 2005/1687; en het door hen aangehaalde rapport van de Vereniging voor Belastingwetenschap: R.E.C.M. Niessen (red.), De terbeschikkingstellingsregeling in de inkomstenbelasting, Rapport van de Commissie Terbeschikkingstelling, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, No. 226, Kluwer, 2005. Zie voor een overzicht van de kritiek: J.W.J. de Kort, Commentaar op art. 3.91 Wet IB 2001 (bijgewerkt tot 17 juni 2008), Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht (uitsluitend electronisch), SDU Fiscale en Financiële Uitgevers: Amersfoort, onderdeel 1.4.
29 Zie o.a. J.A.G. van Es en N.M. Ligthart, De terbeschikkingstellingsregeling, TFO 2004/171.
30 J.W.J. de Kort, Commentaar NDFR op art. 3.92 Wet IB 2001 (bijgewerkt tot 17 juni 2008), Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht (uitsluitend electronisch), SDU Fiscale en Financiële Uitgevers: Amersfoort, onderdeel 1.4.
31 L.G.M. Stevens, Fiscale brandnetels: Evaluatie Wet IB 2001 in de winstsfeer, Kluwer: Deventer, 2004, p. 135.
32 Zie Kamerstukken II 1998-1999, 26 727 (Belastingherziening 2001), nr. 3 (MvT), pp. 199-200; PJW.
33 Kamerstukken II 1999-2000, 26 727 (Belastingherziening 2001), nr. 17 (NnavNV), p. 99.
34 R.E.C.M. Niessen (red.), De terbeschikkingstellingsregeling in de inkomstenbelasting, Rapport van de Commissie Terbeschikkingstelling, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, No. 226, Kluwer, 2005, pp. 16-17. (Zie tevens Geschrift No. 227 (Bespreking van het rapport van de Commissie Terbeschikkingstelling), Kluwer, 2006.)
35 A.J. van Lint, Commentaar op art. 3.25 Wet IB 2001 (bijgewerkt tot 19 mei 2008), Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht (uitsluitend electronisch), SDU Fiscale en Financiële Uitgevers: Amersfoort, onderdeel 1.4.2.
36 "Voor de toepassing van de regeling is niet relevant of degene aan wie ter beschikking is gesteld, de zaak zelf weer ter beschikking stelt aan een derde," aldus R.E.C.M. Niessen (red.), De terbeschikkingstellingsregeling in de inkomstenbelasting, Rapport van de Commissie Terbeschikkingstelling, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, No. 226, Kluwer, 2005, p. 18.
37 J.W.J. de Kort, Commentaar op art. 3.91 Wet IB 2001 (bijgewerkt tot 17 juni 2008), Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht (electronisch), SDU Fiscale en Financiële Uitgevers: Amersfoort, onderdeel 2.4.
38 Ik gebruik het woord 'fictief' omdat met het veronderstelde rendement geen poging gedaan wordt de werkelijkheid te benaderen (tegenbewijs is ook niet toegelaten), maar een 'robuuste' heffing wordt nagestreefd, onafhankelijk van het werkelijke rendement, voor zover aanwezig.
39 Vgl. onderdeel 4.26.
40 Alleen het spaar- en beleggingsvermogen.
41 Lagere heffingsvrije grondslag.