ECLI:NL:PHR:2009:BG9867
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cessie om niet van huurtermijnen aan eigen BV en de fiscale gevolgen voor vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om de fiscale behandeling van de cessie om niet van huurtermijnen door de directeur en enige aandeelhouder van een BV aan de BV zelf. De directeur heeft in 1995 het recht op toekomstige huurtermijnen van twee winkelpanden om niet gecedeerd aan de BV. Dit heeft geleid tot een geschil over de jaarwinstbepaling: moet de winst in het cessiejaar 1995 worden genomen of jaarlijks bij ontvangst van de huurtermijnen? De belanghebbende BV heeft de contante waarde van de huurtermijnen geactiveerd als 'financiële vaste activa' en de Inspecteur heeft de afschrijving op deze activa in de jaren 1998 en 1999 niet aanvaard. De belanghebbende betwist deze correcties en stelt dat de contante waarde van de huurtermijnen in 1995 als winst had moeten worden verantwoord. Het Hof heeft het beroep van de belanghebbende afgewezen, met verwijzing naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad.
In cassatie herhaalt de belanghebbende haar standpunt dat de winst in 1995 had moeten worden genomen. De Procureur-Generaal concludeert dat goed koopmansgebruik de belanghebbende noopte om in het cessiejaar 1995 winst te nemen, omdat er geen verplichtingen tegenover de nog te ontvangen huurtermijnen stonden. De conclusie is dat de beroepen gegrond zijn, de uitspraken van het Hof en de uitspraken op bezwaar worden vernietigd, en dat de aanslagen voor de jaren 1998 en 1999 worden verminderd tot nihil en de verliezen worden vastgesteld op respectievelijk ƒ 3769 en ƒ 256.685.