ECLI:NL:PHR:2009:BK3575
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Ontzegging van omgang tussen minderjarige kinderen en ouders; motivering van de beslissing
In deze zaak heeft de man, na een eerdere beschikking van het hof 's-Gravenhage, de rechtbank Middelburg verzocht om de omgangsregeling tussen de vrouw en hun drie minderjarige kinderen te wijzigen. De rechtbank heeft op 4 juni 2008 de omgangsregeling tussen de vrouw en het oudste kind stopgezet, maar het verzoek om de omgang met de andere kinderen te beëindigen, is afgewezen. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft de beslissing van de rechtbank op 17 juni 2009 bekrachtigd. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij hij drie klachten heeft ingediend.
De eerste klacht betreft de overweging van het hof dat de ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het ouderklimaat en dat er geen ontzeggingsgronden zijn vastgesteld. De man stelt dat hij zich wel heeft ingespannen voor een goede omgangsregeling, maar dat de problemen aan de zijde van de vrouw dit belemmeren. Het hof oordeelt dat het feitelijke oordeel over de omgangsregeling niet in cassatie kan worden getoetst op juistheid, maar alleen op begrijpelijkheid. De klacht faalt omdat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld.
De tweede klacht betreft het verzoek van de man om de kinderen te horen, indien het hof zou menen dat de omgangsregeling niet in strijd is met de belangen van de kinderen. De wet biedt de rechter de mogelijkheid om minderjarigen te horen, maar de rechter hoeft zijn beslissing om dit niet te doen niet te motiveren, tenzij bijzondere omstandigheden dit vereisen. Het hof heeft in dit geval geen bijzondere omstandigheden vastgesteld, waardoor deze klacht ook faalt.
De derde klacht is een voortbouwende klacht die mist zelfstandige betekenis en faalt eveneens. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen, zonder dat er rechtsvragen zijn beantwoord die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.