1 Wet van 20 december 2007, houdende wijzigingen van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2008), Stb. 563, art. IX(A); inwerkingtreding 1 januari 2008 (art. XXVI).
2 Tegelijk met deze wijziging is de definitie van 'concern' in art. 5b Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer gewijzigd: niet langer wordt aangesloten bij het bezit van aandelen maar bij het hebben van een belang vertegenwoordigd door het bezit van aandelen. Zie Besluit van 20 december 2007 tot wijziging van enige fiscale Uitvoeringsbesluiten, Stb. 573, art. IV(a); inwerkingtreding 1 januari 2008 (art. X); zie voor de toelichting p. 12-13.
3 Wet van 14 december 2000 tot wijziging Wet op belastingen van rechtsverkeer, de Natuurschoonwet 1928, de
Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Coördinatiewet Sociale Verzekering, Stb. 551, art. I(A); inwerkingtreding 28 december 2000 (art. X).
4 Kamerstukken II, 1999-2000, 27 030, nr. 3 (MvT), p. 3.
5 Kamerstukken II, 1999-2000, 27 030, nr. 3 (MvT), p. 4-5; originele cursiveringen.
6 Kamerstukken II, 1999-2000, 27 030, nr. 3 (MvT), p. 5-6.
7 Kamerstukken II, 1999-2000, 27 030, nr. 3 (MvT), p. 16-17.
8 Kamerstukken II, 1999-2000, 27 030, nr. 3 (MvT), p. 17.
9 Kamerstukken II, 1999-2000, 27 030, nr. 5 (Verslag), p. 14-15.
10 Kamerstukken II, 2000-2001, 27 030, nr. 6 (NnavhV), p. 23.
11 Kamerstukken II, 2000-2001, 27 030, nr. 6 (NnavhV), p. 23.
12 Kamerstukken II, 2000-2001, 27 030, nr. 6 (NnavhV), p. 23-24.
13 Kamerstukken II, 2007-2008, 31 206, nr. 3 (MvT), p. 10 en 41-43.
14 Kamerstukken II, 2007-2008, 31 206, nr. 3 (MvT), p. 43.
15 Kamerstukken II, 2007-2008, 31 206, nr. 6 (NnavhV), p. 13-14.
16 Kamerstukken I, 2007-2008, 31 205 en 31 206, C (NnavhV), p. 31.
17 Kamerstukken II, 2006-2007, 31 065, nr. 2 (VvW), p. 16 (Hoofdstuk 4, art. 5(A) en (B)), en nr. 3 (MvT), p. 36-44.
18 Kamerstukken II, 2007-2008, 31 065, nr. 8 (NnavhV), p. 9-10.
19 Wet van 13 december 1996 tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het versterken van de fiscale infrastructuur, Stb. 651, art. I(B); inwerkingtreding 24 december 1996 (art. III).
20 Kamerstukken II, 1995-1996, 24 696, nr. 3 (MvT), p. 22.
21 Kamerstukken II, 1995-1996, 24 696, nr. 5 (NnavhV), p. 35.
22 Kamerstukken II, 1995-1996, 24 696, nr. 6 (NvW), p. 9.
23 Wet van 13 december 1996, Stb. 651, art. I(E).
24 Wet van 25 april 1990 tot herziening van de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting, Stb. 173, art. I(B); inwerkingtreding 28 april 1990 (art. VI).
25 Kamerstukken II, 1986-1987, 19 968, nr. 3 (MvT), p. 11. De verbondenheidsbepaling was overigens aanvankelijk opgenomen in het voorgestelde art. 13(8) Wet Vpb (zie Kamerstukken II, 1986-1987, 19 986, nr. 2 (VvW), p. 3), maar is later verplaatst naar eerst art. 13b(5) en uiteindelijk art. 13b(6) Wet Vpb.
26 Kamerstukken I, 1989-1990, 19 968, nr. 41c (MvA), p. 10.
27 Kamerstukken II, 1988-1989, 20 603, nr. 6, p. 13.
28 Kamerstukken II, 1999-2000, 27 209, nr. 2 (VvW), p. 16.
29 Kamerstukken II, 2000-2001, 27 209, nr. 6 (NnavhV), p. 39.
30 Kamerstukken II, 2000-2001, 27 209, nr. 7 (NvW), p. 16.
31 Handelingen I, 2001-2002, d.d. 11 december 2001, nr. 12 Bijvoegsel, p. 636.
32 Wet van 30 november 2006, houdende wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling van de nota <<Werken aan Winst>> (Wet werken aan winst), Stb. 631, art. II(M); deze wet trad in werking met ingang van 1 januari 2007 (art. XIII(1)), maar art. II(M) treedt pas in werking op een bij een koninklijk besluit te bepalen tijdstip (art. XIII(4)).
33 Vergelijk Kamerstukken II, 2005-2006, 30 572, nr. 3 (MvT), p. 52-53.
34 Kamerstukken I, 2006-2007, 30 572, C (MvA), p. 7.
35 Kamerstukken II, 2005-2006, 30 572, nr. 4 (Advies RvS en Nader Rapport), p. 35-36.
36 Kamerstukken II, 2005-2006, 30 572, nr. 8 (NnavhV), p. 82-83.
37 Bijvoorbeeld Cursus Belastingrecht, Vennootschapsbelasting (Den Boer/Doornebal/Kok/Pötgens/Strik/De Vries), onderdeel 2.2.3.E., Gouda Quint, losbladig en electronisch; J.A.G. van der Geld, De herziene deelnemingsvrijstelling, FM 20, Deventer: Kluwer, 1990, p. 147-149 (eerder reeds: J.A.G. van der Geld, Het wetsvoorstel ter reparatie van de deelnemingsvrijstelling, FED 1987/225, paragraaf 6.4 en 6.6), S.F.M. Niekel, Het begrip 'belang' als criterium voor verbondenheid bij vennootschappen, WFR 1998/557, M.J. van Dieren en C.L. van Lindonk, Het begrip belang in de deelnemingsvrijstelling, WFR 2006/457, J. Gooijer, Een aanzet tot aanpassing van het verbondenheidscriterium in de vennootschapsbelasting, WFR 2006/560, Y.E. Gassler, De verkrijging van aandelen in de overdrachtsbelasting, FM 117, Deventer: Kluwer, 2006, p. 130, J.N. Bouwman, Wegwijs in de vennootschapsbelasting, Amersfoort: Sdu, 2007, p. 226-227, J. van Strien, Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, FM 119, Deventer: Kluwer, 2007, p. 304-312, O.C.R. Marres, Winstdrainage door renteaftrek, FM 113, Deventer: Kluwer, 2008, p. 192-201, A. Rozendal, Het begrip 'belang' in de overdrachtsbelasting: méér duidelijkheid gewenst!, WFR 2008/1000, en R.N.F. Zuidgeest, Verbondenheid in het belastingrecht, FM 128, Deventer: Kluwer, 2008, p. 193-203.
38 Hof Arnhem 17 juni 1998, nr. 96/1455, V-N 1998/57.14, r.o. 6.5 en Rechtbank Haarlem 7 februari 2008, nr. Awb 07/4201, V-N 2008/34.16, NTFR 2008/439, met commentaar Van Es.
39 Ik besteed geen aandacht aan in de literatuur geopperde alternatieven voor het huidige kwantitatieve verbondenheidscriterium. Zie bijvoorbeeld Gooijer, t.a.p., paragraaf 4, die een kwantitatief criterium van 50% bepleit, en Marres, a.w., p. 200-2001, die een kwalitatief verbondenheidscriterium voorstaat, bijvoorbeeld gebaseerd op art. 9(1) OESO-Modelverdrag en art. 8b(1) Wet Vpb.
40 Over de achtergrond waarom een criterium van 'een derde' wordt gehanteerd, en de vraag of dat criterium wenselijk is zie bijv. Van der Geld, a.w., p. 148, en Gooijer, t.a.p., paragraaf 2.2 en 4.
41 Zie voor een kort overzicht van de verschillende opvattingen in de literatuur Niekel, t.a.p., paragraaf 5, en meer recentelijk Zuidgeest, a.w., p. 194-195.
42 Zie de auteurs genoemd door Marres, a.w., p. 197, voetnoot 358. Vgl. ook A.-G. Verburg die in onderdeel 15 van zijn conclusie voor HR 25 november 1992, nr. 27.519, BNB 1993/41, met noot Bartel, over het begrip 'belang' in art. 13b(6) (oud) Wet Vpb opmerkt: "Het praktische effect lijkt gering zolang niet kan worden aangenomen dat met de term "belang'' principieel iets anders wordt bedoeld dan aandeelhoudersbelang."
43 Bijvoorbeeld Gooijer, t.a.p., en Zuidgeest, a.w., p. 195.
44 Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d1-2.
45 Marres, a.w., p. 197-198.
46 Hof Arnhem 17 juni 1998, nr. 96/1455, V-N 1998/57.14.
47 Marres, a.w., p. 199-200.
48 Van Strien, a.w., p. 310.
49 Zuidgeest, a.w., p. 202-203.
50 Niekel, t.a.p., paragraaf 7 en 8 en Van Strien, a.w., p. 309.
51 Gooijer, t.a.p., paragraaf 2.1.3 en 2.3. Instemmend Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d2.
52 Zuidgeest, a.w., p. 196-197.
53 Bevestigend bijvoorbeeld Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d2, en ontkennend bijvoorbeeld Van der Geld, t.a.p., p. 147-148, Niekel, t.a.p., paragraaf 7 en 9, Van Strien, a.w., p. 306 en Marres, a.w., p. 198.
54 In de parlementaire geschiedenis is een bevestigend antwoord gegeven (zie 2.20), waarmee Van Dieren en Van Lindonk, t.a.p., paragraaf 4, en Gooijer, t.a.p., paragraaf 2.1.4 instemmen, maar welk antwoord door diverse auteurs is betreden (bijvoorbeeld Marres, a.w., p. 198 en Van Strien, a.w., p. 307-309).
55 Ontkennend Niekel, t.a.p., paragraaf 7 en Van Strien, a.w., p. 310-311. Onduidelijk volgens Van Dieren en Van Lindonk, t.a.p., paragraaf 4.
56 Bevestigend Marres, a.w., p. 198 en Zuidgeest, a.w., p. 196.
57 Bevestigend Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d2. Ontkennend Niekel, t.a.p., paragraaf 10 en Van Strien, a.w., p. 310-311.
58 Bevestigend Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d1, Niekel, t.a.p., paragraaf 7, Gooijer, t.a.p., paragraaf 2.2.1, Bouwman, a.w., p. 227, Van Strien, a.w., p. 306-307 en Marres, a.w., p. 198. Zie ook de in 2.7 en 2.18 aangehaalde parlementaire geschiedenis.
59 Bevestigend Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d1, Gassler, a.w., p. 130, Bouwman, a.w., p. 227, en Marres, a.w., p. 196. Opmerking verdient dat mijns inziens een zuivere informele kapitaalstorting (waarbij aan de 'storting' niet enig corresponderend civielrechtelijk recht is verbonden) in elk geval in relatie tot andere aandeelhouders niet leidt tot een verandering van het relatieve belang van de storter en dat een dergelijke storting daarom in zoverre materieel niet van invloed is bij de bepaling of aan het 'een derde'-criterium is voldaan.
60 Bevestigend Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d2. Ontkennend Niekel, t.a.p., paragraaf 9.
61 Bevestigend Marres, a.w., p. 198 en Zuidgeest, a.w., p. 196.
62 Bevestigend Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d1, Gooijer, t.a.p., paragraaf 2.1.5, Marres, a.w., p. 198 en Zuidgeest, a.w., p. 196. Ontkennend Niekel, t.a.p., paragraaf 10, Van Strien, a.w., p. 310-311 en Rozendal, a.w., paragraaf 3.3. Onduidelijk volgens Van Dieren en Van Lindonk, t.a.p., paragraaf 4.
63 Bevestigend Marres, a.w., p. 198 en Zuidgeest, a.w., p. 196. Onzeker volgens Bouwman, a.w., p. 227.
64 Bevestigend Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d2, en Marres, a.w., p. 198, alsmede Van Strien, a.w., p. 309-310, die echter wel verdedigbaar acht dat zonder zeggenschap geen sprake is van verbondenheid. Het standpunt dat voor verbondenheid naast een financieel belang ten minste een zekere zeggenschap vereist is (bijv. Gooijer, t.a.p., paragraaf 2.1.3.), impliceert in beginsel een ontkennend antwoord in die zin dat louter bezit van economische eigendom van aandelen niet tot verbondenheid kan leiden.
65 Bevestigend Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d2, en Van der Geld, t.a.p., p. 148.
66 Bevestigend Niekel, t.a.p., paragraaf 9, Gooijer, t.a.p., paragraaf 2.1.1., Van Strien, a.w., p. 306, en Marres, a.w., p. 199-200. Zie ook de in 2.15 aangehaalde parlementaire geschiedenis. Rechtbank Haarlem 7 februari 2008, nr. Awb 07/4201, V-N 2008/34.16, NTFR 2008/439, met commentaar Van Es, oordeelde dat verbondenheid voortvloeide uit louter het houden van preferente aandelen.
67 Bevestigend Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d1, Bouwman, a.w., p. 227 en Zuidgeest, a.w., p. 194. Zie ook de in 2.14, 2.16 en 2.17 aangehaalde parlementaire geschiedenis.
68 Niekel, t.a.p., paragraaf 8 en 10. Vergelijk ook Van Strien, a.w., p. 306-311.
69 Marres, a.w., p. 200.
70 Van Dieren en Van Lindonk, t.a.p., paragraaf 4.
71 Van Strien, a.w., p. 306, die daarnaast met een cijfervoorbeeld (p. 308-309) illustreert welke praktische problemen naar zijn mening worden opgeroepen bij de bepaling van het relatieve belang indien een hybride lening zou kwalificeren als een belang.
72 Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d2, Van der Geld, a.w., p. 148, Gooijer, t.a.p., paragraaf 2.2.1, en Bouwman, a.w., p. 227.
73 Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d1: "Denkbaar is dat (...) moet worden gedifferentieerd naar de betrokken regeling waarvoor de verbondenheidsbepaling geldt; dit zou echter een aanmerkelijke verfijning van de wet vereisen", en Gooijer, t.a.p., paragraaf 2.1.1.
74 Zuidgeest, a.w., p. 344.
75 De omschrijving in art. 10a(4) Wet Vpb van het begrip 'verbonden lichaam' is niet alleen van belang voor de toepassing van de in art. 10a(4) Wet Vpb genoemde artikelen, maar ook voor artikelen die niet in art. 10a(4) Wet Vpb worden genoemd maar die naar art. 10a(4) Wet Vpb verwijzen, zoals art. 8c(4) en art. 8(6a)(a) Wet Vpb en art. 2a(3) Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971.
76 Aan de Fiscale Encyclopedie De Vakstudie, aantekening 2.5 bij art. 3.46 Wet IB 2001, ontleen ik dat in de tot en met 2000 geldende regeling werd aangesloten bij een derde gedeelte van het nominaal gestorte aandelenkapitaal, en dat de wetgever de indeplaatsstelling daarvoor van 'belang' niet heeft toegelicht.
77 Bij welke verbondenheidsregeling art. 10c(2) Wet Vpb weer aansluit.
78 Gooijer, t.a.p., paragraaf 2.1.3.
79 Niekel, t.a.p., paragraaf 8. Zie tevens Van Strien, a.w., p. 309.
80 Zuidgeest, a.w., p. 196-197, 201-202 en 344. Vergelijk ook Rozendal, a.w., paragraaf 3.3 die concludeert dat de invulling van het begrip 'belang' in de zin van art. 4(6) t/m (8) Wet BvR op enkele punten afwijkt van dat begrip in de zin van art. 4(3) t/m (5) (nieuw) Wet BvR, alsmede Y.E. Gassler, Het wetsvoorstel personenvennootschappen en de gevolgen voor de overdrachtsbelating, TFO 2008/15, paragraaf 4.2 die concludeert dat de betekenis van beide gelijknamige begrippen blijkbaar afwijkt.
81 Over de vraag naar de inhoud van het begrip 'lichaam' voor de toepassing van art. 10a(4) Wet Vpb zie bijvoorbeeld Van Strien, a.w., p. 304-306 en Marres, a.w., p. 193-194, alsmede Rechtbank 's-Gravenhage, 29 augustus 2008, nr. AWB 07/5543, V-N 2009/7.25.
82 Zie ook bijvoorbeeld Cursus Belastingrecht, Belastingen van rechtsverkeer, onderdeel 2.1.5.E.d1 en Gassler, a.w., p. 130.
83 Soms wordt volstaan met het opwerpen van de vraag; zie bijvoorbeeld Van der Geld, a.w., p. 148 en Bouwman, a.w., p. 227.
84 Marres, a.w., p. 200.
85 Cursus Belastingrecht, a.w., onderdeel 2.2.3.E.d1.
86 Niekel, t.a.p., paragraaf 11.
87 Van Strien, a.w., p. 309.
88 De omstandigheid dat de regering bij de behandeling van art. 13b Wet Vpb ook heeft gesteld dat 'deelname in de leiding' niet als verbondenheidscriterium geldt (zie 2.18 hierboven), doet daaraan niet af omdat die stelling is ingenomen in verband met kapitaalvennootschappen en ter zake van art. 13b Wet Vpb.
89 HR 9 mei 2008, nr. 43 849, BNB 2008/191, met noot Albert.