1 Rechtbank Breda 25 juni 2008, nr. 07/3366, niet gepubliceerd.
2 Een kopie van de instemmingsbrief is bij het cassatieberoepschrift gevoegd.
3 Zie r.o. 3.2.3 van HR 18 oktober 2002, nr. 37 413, na conclusie Groeneveld, LJN: AE3269, BNB 2003/44, met noot Meussen, V-N 2002/51.18, JOR 2003/95, met noot Tekstra.
4 HR 14 juni 2000, nr. 35 494, na conclusie Wattel, LJN: AA6211, BNB 2000/269, met noot Meussen, V-N 2000/29.16, JOR 2000/223, met noot Van Andel.
5 Zie HR 7 december 2001, nr. 36 854, LJN: AD6783, BNB 2002/46, V-N 2002/2.8.
6 Zie A.J. Tekstra, noot in JOR 2003, 95, bij Fokker II.
7 HR 17 januari 2003, nr. 36 510, LJN: AF2995, BNB 2003/139, met noot Zwemmer.
8 HR 31 januari 2003, nr. 37 447, LJN: AF3653, BNB 2003/138, met noot Zwemmer.
9 Zie onder meer HR 26 november 1980, nr. 20 056, LJN: AW9857, BNB 1981/4 (homologatie van een akkoord). De in 2003 ingevoerde artt. 8(4) en 15ac(2) Wet Vpb 1969 beperken onder omstandigheden de omvang van de vrij te stellen kwijtscheldingswinst als het faillissement van de dochtermaatschappij binnen de fiscale eenheid, of binnen 6 jaar daarna, eindigt wegens de homologatie van een akkoord; de schuldenaar moet bewijzen tot welk bedrag zijn winst zou zijn vrijgesteld als hij geen deel had uitgemaakt van de fiscale eenheid.
10 Zie bijvoorbeeld HR 14 oktober 1992, nr. 28 064, r.o. 3.3.2., LJN: ZC5122, BNB 1992/392, V-N 1992/3314, FED 1992/912, met noot Russo (slotuitdelingslijst).
11 Zie bijvoorbeeld Hof Den Bosch 9 oktober 1987, LJN: AW7162, BNB 1989/41, V-N 1988/1083 (opheffing).
12 HR 14 oktober 1992, nr. 28 064, LJN: ZC5122, BNB 1992/392, V-N 1992/3314, FED 1992/912, met noot Russo.
13 Zie ook Hof Den Bosch 5 november 1986, nr. 3289/1982, LJN: AW7842, BNB 1987/327, V-N 1987/1067, FED 1987/467, met noot Bavinck.
14 In onze zaak is de fiscale eenheid door de afloop van het faillissement van de dochter (A BV) geëindigd zonder ontvoegingstijdstip; zie art. 15(1) Wet Vpb (er wordt niet meer voldaan aan het vereiste dat de moeder alle aandelen in de dochter bezit) en art. 15aa(1)(c) Wet Vpb 1969 (het ontvoegingstijdstip is het tijdstip waarop een fiscale eenheid ten aanzien van een belastingplichtige anders dan door ontbinding en vereffening van een dochtermaatschappij wordt beëindigd).
15 HR 6 november 1991, nr. 27 102, na conclusie Verburg, LJN: ZC4763, BNB 1992/97.
16 HR 27 november 1996, nr. 31 642, LJN: AA1768, BNB 1997/78, met noot Hoogendoorn, V-N 1996/4764.
17 Zie H.P.W. Snijders, 'Over Fokker, dubbele aftrek van verliezen en het terugdraaien van belastingvoordelen', WFR 2003/1239; S.A.W.J. Strik en J.L. van de Streek, 'Een noodlijdende dochtermaatschappij in een fiscale eenheid voor de heffing van vennootschapsbelasting', TFO 2004/24; en M. Mees, 'Het komt niet voor, een poes is geen hond en de fokkerarresten', WFR 2003/171.
18 HR 14 juni 2000, nr. 35 494, na conclusie Wattel, LJN: AA6211, BNB 2000/269, met noot Meussen, V-N 2000/29.16, JOR 2000/223, met noot Van Andel.
19 De Rechtbank heeft dit overigens niet vastgesteld; uit het 2e verslag ex art. 73a Faillissementswet (blz. 2) blijkt echter dat de activiteiten van de onderneming per faillissementsdatum zijn gestaakt (zie bijlage 9 bij het verweerschrift van de inspecteur voor de Rechtbank, nr. A13 in het Rechtbank-dossier).
20 Noot in BNB 2003/44, onderdeel 7.
21 C.J.A. van Rumpt, 'De vrijstelling voor kwijtscheldingswinst in de vennootschapsbelasting', Fiscaal Praktijkblad 2003/9, blz. 14.
22 V-N 2002/51.18.
23 Anders: Tekstra, noot in JOR 2003/95. Ook Valkenburg (noot in FED 2003/381) noemt andere "omstandigheden".
24 Wet van 11 december 2002 (herziening fiscale eenheid), Stb. 2002, 618.
25 De tekst van art. 15aj(3) rept over "ontvoeging in het zicht van liquidatie". In de literatuur wordt betwijfeld, gezien de jurisprudentie over art. 31(3) Wet IB 1964, of een ontbinding van rechtswege na een faillissement (bij vereffening of opheffing) wel gelijk kan worden gesteld met het 'liquidatie' in art. 15aj(3); zie I.M. Koopman, 'Fiscale eenheid en faillissement', Fiscaal Praktijkblad 2006/16, blz. 20, en M. Mees, 'Het komt niet voor, een poes is geen hond en de fokkerarresten', WFR 2003/171, onderdeel 3.
26 De literatuur betwijfelt of de bedrijfswaarde van schulden lager kan zijn dan hun nominale bedrag. Zie onder meer M.H.M. van Oers, 'Enkele fiscale aspecten van een insolvente onderneming', TFO 2007/55, onderdeel 4.3.2.2, en M. Mees, 'Het komt niet voor, een poes is geen hond en de fokkerarresten', WFR 2003/171.
27 Kamerstukken II 2000/01, nr. 26 854, nr. 7 (NvW), blz. 21-22.
28 Kamerstukken II 2000/01, nr. 26 854, nr. 8 (Tweede nota van wijziging), blz. 10.
29 Mees, t.a.p., onderdeel 4.1, signaleert dat door het schrappen van de eis van toerekenbaarheid van de verliezen aan de dochter de fiscale-eenheidmoeder niet alleen winst tegenover reeds verwerkte verliesverrekening moet nemen, maar ook indien het verlies van de dochter bestaat uit niet-aftrekbare deelnemingsverliezen, die niet geleid hebben of kunnen leiden tot belastingbesparing bij haar en betoogt dat dat onredelijk is en dat het voorbehoud "onder omstandigheden" hier uitkomst zou kunnen bieden.
30 Beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar, blz. 5.
31 Beroepschrift in cassatie, blz. 3 en 4.