ECLI:NL:PHR:2010:BK6138
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Bewijsvoering en bewustheid bij voorhanden hebben van vuurwapens op luchtvaartterrein
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de veroordeling van een verdachte voor het voorhanden hebben van vuurwapens op een luchtvaartterrein, in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De verdachte, die lid was van een schietclub in Brazilië, had op 6 juni 2006 een koffer met wapens meegenomen naar Schiphol. Tijdens zijn reis naar Amsterdam had hij niet gecontroleerd of er wapens in zijn tas zaten, omdat hij dacht dat deze nog op de schietclub lagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in enige mate bewust moest zijn geweest van de aanwezigheid van de wapens, gezien zijn ervaring met vuurwapens en de omstandigheden waaronder hij deze had meegenomen.
De Hoge Raad benadrukte dat voor een veroordeling op basis van artikel 26 WWM vereist is dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens. De verklaring van de verdachte dat hij de wapens over het hoofd had gezien, werd niet als voldoende bewijs beschouwd. Het hof had de verklaring van de verdachte als bewijs gebruikt, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze verklaring niet redengevend was voor de bewezenverklaring. De Hoge Raad concludeerde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte zich bewust moest zijn van de wapens, en dat de motivering van de strafoplegging niet adequaat was.
De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de middelen gegrond waren en dat het bestreden arrest niet in stand kon blijven. De zaak werd terugverwezen naar het hof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak om de bewustheid van de verdachte bij het voorhanden hebben van vuurwapens goed te onderbouwen.