ECLI:NL:PHR:2010:BL3144
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Cassatie in het belang der wet inzake schorsing van voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis door het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, aangeduid als X, had op 8 februari 2006 een mondeling verzoek tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis ingediend, maar het hof verklaarde dit verzoek niet-ontvankelijk. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering (Sv) besproken, met name artikelen 71, 80, 86 en 87, en de bevoegdheid van de rechter om voorlopige hechtenis te schorsen. De Hoge Raad concludeert dat de bevoegdheid tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet alleen aan het hof toekomt wanneer het in hoger beroep is geroepen, maar ook wanneer het hof zich in hoger beroep over de voorlopige hechtenis buigt. De Hoge Raad benadrukt dat het stelsel van rechtsmiddelen tegen beslissingen omtrent voorlopige hechtenis een limitatief karakter heeft, wat betekent dat er geen ruimte is voor een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ter gelegenheid van de behandeling in hoger beroep van een beslissing tot gevangenhouding. De Hoge Raad oordeelt dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, maar dat de verdachte zich wel tot de rechtbank kan wenden met een verzoek tot schorsing, waarna hoger beroep mogelijk is tegen een afwijzende beslissing van de rechtbank.