ECLI:NL:PHR:2010:BM4100
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Aben
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verdachte in cassatie tegen vonnis van de rechtbank Utrecht
In deze zaak is de verdachte door de rechtbank te Utrecht, sector kanton te Amersfoort, veroordeeld tot een geldboete van € 50,- wegens het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, zoals voorgeschreven in artikel 2 van de Wet op de Identificatieplicht. De verdachte heeft tegen dit vonnis beroep ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. De griffie van de rechtbank heeft de processtukken naar de Hoge Raad gestuurd met de mededeling dat cassatie is ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat, gelet op de artikelen 404.2.b en 404.4 van het Wetboek van Strafvordering, er voor de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank geen rechtsmiddel openstaat. Dit betekent dat de verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen. De Hoge Raad concludeert dat er geen rechter is die de verdachte kan ontvangen in het door hem aangewende rechtsmiddel, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het ingestelde beroep.
De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, mr. Aben, is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep. Dit arrest is op 22 juni 2010 gewezen, en de zaak is geregistreerd onder nummer 08/04898. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van verdachten in vergelijkbare situaties, waartegen geen rechtsmiddelen openstaan.