1 Vgl. rov. 2.1 t/m 3.6 van het arrest van het hof i.v.m. rov. 2.1 en 2.3-2.4 van het vonnis van de rechtbank van 12 november 2003. De tegen de vaststelling van de feiten in rov. 2.2 van het vonnis gerichte grief 1 slaagt, zie rov. 5.3 van 's hofs arrest.
2 [Betrokkene 1] heeft dit eveneens gedaan met betrekking tot een ander aan hem en [eiser] gezamenlijk toebehorend schilderij, hetgeen geleid heeft tot HR 14 november 2008, LJN BF0462, NJ 2009, 137 tussen [eiser] en een andere gedupeerde. De zaak vertoont veel gelijkenis met de thans voorliggende.
3 Prod. 3 bij akte d.d. 12 december 2002.
4 Zie art. 3:86 BW.
5 Deze bewijsopdracht berust op de aanvankelijk zijdens [eiser] ingenomen stelling dat, toen bleek dat De Bomschuiten buiten medeweten van [eiser] aan een derde was overgedragen, tussen partijen is afgesproken dat [betrokkene 1] De Uitvarende Vissersvloot in de gemeenschap zou inbrengen, waarna dit schilderij aan [eiser] is toegescheiden. Zie tussenvonnis d.d. 12 november 2003, rov. 5.4 en eindvonnis, rov. 2.3.
6 Zie eindvonnis, rov. 2.6 en 2.8.
7 Zie over de commissieovereenkomst en de consignatieovereenkomst i.v.m. lastgeving Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV* 2009, nr. 225 i.v.m. 56 en Asser-Van der Grinten-Kortmann 2-I (De Vertegenwoordiging) 2004, nr. 102, 136. Zie over het bewaarnemingselement bij 'depot-vente': Asser-Van Schaick 5-IV 2004, nr. 124.
8 Vgl. Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV* 2009, nr. 228, waarin wordt opgemerkt dat het enkele feit dat de lasthebber bevoegd en/of verplicht is rechtshandelingen voor rekening van een ander te verrichten, niet automatisch meebrengt dat hij ook bevoegd c.q. verplicht is deze rechtshandelingen in naam van de ander tot stand te brengen.
9 Zie de overzichten bij J.A.J. Peter, Levering van roerende zaken, 2007, par. 4.2; S.E. Bartels, De titel van overdracht in driepartijenverhoudingen, diss. Utrecht, 2004, p. 57-63; Asser-Van der Grinten-Kortmann 2-I (De Vertegenwoordiging), 2004, nr. 136, en S.Y.Th. Meijer, Middellijke vertegenwoordiging, diss. Amsterdam (VU), 1999, p. 192-196, allen met verdere literatuurvermelding.
10 Zie o.m. W.M. Kleijn, noot onder HR 8 juni 1973, LJN AC0385, NJ 1974, 346, en Asser-Mijnssen-De Haan-Van Dam 3-I 2006, nr. 215.
11 Op grond van deze bepaling wordt het bezit - en daarmee de eigendom - rechtstreeks door de lastgever verkregen. Vgl. D.W. Aertsen, Lastgeving tot verkoop en levering in eigen naam, in: S.C.J.J. Kortmann, N.E.D. Faber, A.A. van Rossum en H.L.E. Verhagen, Onderneming en 5 jaar Nieuw Burgerlijk Recht (red.), W.E.J. Tjeenk Willink 1997, p. 457. Zie over deze constructie ook Meijer 1999, p. 193.
12 Peter 2007, par. 4.2.3-4.2.5 (p. 108-115) en de aldaar vermelde auteurs.
13 Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV* 2009, nr. 251; Pitlo/Reehuis, Heisterkamp, Goederenrecht 2006, nr. 300; Asser-Mijnssen-De Haan-Van Dam 3-I 2006, nr. 246; Bartels 2004, p. 60; Asser-Van der Grinten-Kortmann 2-I (De Vertegenwoordiging) 2004, nr. 136; Aertsen 1997, p. 454; L. Groefsema, Bevoegd beschikken over andermans recht, diss. Groningen 1993, p. 23.
14 Asser-Mijnssen-De Haan-Van Dam 3-I 2006, nr. 148.
15 TM en MvT, Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 345, waarover Bijzondere overeenkomsten (Van Neer- Van den Broek), art. 7:416, aant. 2.
16 MvT, Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 346.
17 In deze zin bijv. Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV* 2009, nr. 232 (auteur betoogt in nr. 234 dat het gelukkiger ware geweest indien de wetgever voor alle gevallen van Selbsteintritt had bepaald dat hiervoor de uitdrukkelijke bewilliging van de lastgever is vereist, waartoe wordt verwezen naar art. 181 BGB en naar Frankrijk, België en Engeland, waar deze opvatting heersend is). Afwijzend: MvA II, Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 347.
18 Aldus MvT, Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 346: voor de leden 1 en 2 volgt dit uit art. 3:40 lid 2 BW, voor lid 3 uit art. 3:39 BW. Anders Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV* 2009, nr. 235, die uitgaat van nietigheid van de rechtshandeling.
19 Uitgegaan wordt van 8 augustus 2002, zie hiervoor onder 1.1 (vi).
20 Verwezen wordt naar MvG sub 117-121 en 127-135 (m.b.t. grief 4); pleitnota sub 81-88 (m.b.t. het achteraf voldoen aan de consignatievoorwaarden).
21 Verwezen wordt naar MvG sub 109-122 en pleitnota sub 38 en 81-88.
22 Verwezen wordt naar MvG sub 43 en 127-135.
23 Zie 's hofs vaststelling in rov. 10.1.
24 Verwezen wordt naar MvG sub 20, 76-83 (onder het kopje "Primair: wilsovereenstemming, derhalve geldige rechtshandeling") en 116; pleitnota sub 49 en 52.
25 Zie over dit begrip uitgebreid Vermogensrecht (De Loos-De Wijker), art. 42, aant. 8. Het onderhavige ontbreken van een titel kan m.i. niet worden gelijkgesteld met de aanwezigheid van een voor conversie vatbare non-existente rechtshandeling als aldaar sub 8.2 bedoeld. Zie over conversie in het algemeen Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010, nrs. 648-658.
26 MvG sub 95-105, 132-133; pleitnota sub 42 e.v.
27 NvW, Parl. Gesch. Boek 3, p. 201, noemt de vestiging van een zakelijk genotsrecht door een beschikkingsonbevoegde, in welk geval er plaats kan zijn voor conversie in een dienovereenkomstig persoonlijk recht. Ook in het kader van art. 3:58 BW (bekrachtiging) geldt de overdracht als een rechtshandeling.
28 Verwezen wordt naar MvG sub 132, pleitnota sub 48-53.
29 Verwezen wordt naar MvG sub 121.
30 Verwezen wordt naar MvG sub 119.
31 In MvG sub 132 noch pleitnota sub 48-53 wordt van koop door [betrokkene 1] gesproken. Uit MvG 119 en 121 volgt niet dat de daarin op Selbsteintritt toegesneden stellingen mede geacht worden ten grondslag te liggen aan het in MvG sub 132 gedane beroep op conversie.
32 MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 249 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010, nr. 663.
33 Verwezen wordt naar MvG sub 39 en 121; pleitnota sub 38.
34 Verwezen wordt naar MvG sub 43 en 135. Op te merken valt dat MvG 135 uitgaat van een door conversie ontstane overdracht aan [eiser].
35 TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 322; Asser-Mijnssen-De Haan-Van Dam 3-I 2006, nr. 333.
36 Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 143. Vgl. conclusie A-G Strikwerda (onder 5) vóór HR 21 november 2008, LJN BF3941, RvdW 2008, 1064, en HR 12 januari 2007, LJN AZ2041, RvdW 2007, 89.