ECLI:NL:PHR:2010:BO1763
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Eigendom en verkrijgende verjaring van een strook grond in het civiele recht
In deze zaak gaat het om de eigendomsverkrijging van een strook grond door een bezitter, in het kader van de (veronderstelde) extinctieve verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit, zoals geregeld in artikel 3:105 BW. De Hoge Raad oordeelt dat de verjaring is gestuit door erkenning, wat betekent dat er een nieuwe verjaringstermijn van maximaal vijf jaren begint te lopen na de stuiting, conform artikel 3:319 BW. De feiten van de zaak zijn als volgt: eiser, eigenaar van het perceel aan de [a-straat 1], heeft dit perceel in 1995 verkregen van zijn moeder. Verweerder, eigenaar van het aangrenzende perceel [a-straat 2], heeft dit perceel in 2003 verworven. De percelen waren oorspronkelijk één kadastraal perceel, dat in 1974 is gesplitst. Eiser vordert dat verweerder een hek terugplaatst en een verklaring voor recht dat hij eigenaar is van de strook grond waarover verweerder het hek heeft geplaatst. De rechtbank heeft de vordering van eiser in eerste aanleg toegewezen, maar het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de vordering van eiser geen stand houdt. Het hof concludeert dat de erkenning door de rechtsvoorganger van eiser in 1995 de verjaring heeft gestuit, waardoor de eigendom van de strook grond bij verweerder is gebleven. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en oordeelt dat het hof ten onrechte artikel 3:319 BW niet heeft toegepast, wat betekent dat de zaak moet worden verwezen voor verdere afdoening.