1 Ontleend aan rov. 2.1 t/m 2.1.3 en rov. 2.2 t/m 2.2.6 van het tussenarrest van het hof Amsterdam d.d. 24 januari 2008 i.v.m. rov. 2 sub a t/m s van het tussenvonnis van de rechtbank Alkmaar d.d. 11 februari 2004.
2 Zie voor de procedures tussen vijftien vrouwen en Organon/de artsen: Rb 's-Hertogenbosch 26 maart 2008, LJN BC7489; Hof 's-Hertogenbosch 28 augustus 2007, LJN BB2385; Rb 's-Hertogenbosch 15 juni 2005, LJN AT7353, JBPr 2005, 75 m.nt. J.S. Kortmann; Rb 's-Hertogenbosch 15 juni 2005, LJN AT7382. Zie ook Hof 's-Gravenhage 14 oktober 2004, LJN AR5850, NJF 2004, 573, en Rb Arnhem 11 juni 2003, LJN AG0130.
3 In eerste aanleg heeft ook [betrokkene 1] geprocedeerd, maar zijn vorderingen zijn afgewezen. In hoger beroep en cassatie spelen zijn vorderingen geen rol meer.
4 Volgens weergave van het hof in rov. 2.3 van het tussenarrest van 24 januari 2008.
5 LJN AO3453, NJ 2004, 205.
6 Vgl. 's hofs weergave in het tussenarrest, rov. 2.4.
7 Abusievelijk is in rov. 5.14 vermeld: 10 april 2000.
8 LJN BC9815, NJF 2008, 223.
9 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 24 juni 2009.
10 Rov. 5.12-5.14 van het tussenvonnis van 11 februari 2004, aangehaald hiervoor onder 1.3.
11 Verwezen wordt naar de pleitaantekeningen in eerste aanleg d.d. 16 februari 2006, p. 2-3; MvA alinea's 9, 16-17, 23, 25-26, 30-31, 35, 37-39; productie 1a bij de inleidende dagvaarding; productie 3 a-d bij MvA.
12 Zie de (aan andere procedures ontleende) rapporten van prof. C. van Weel en prof. dr. A.B. van Vugt, in de onderhavige procedure overgelegd als prod. VIII en IX bij antwoordconclusie d.d. 25 augustus 2004.
13 Aangehaald onder 1.3 hiervoor.
14 Rov. 5.12 van het tussenvonnis van 11 februari 2004 heeft kennelijk betrekking op de stellingen van [eiseres] in CvR sub 4.10 en pleitnotities zijdens [eiseres] d.d. 17 november 2003, sub 2.5.
15 Zie MvA sub 21, verwijzend naar een verklaring van dr Korver d.d. 30 maart 2007, waarin een Pearl-index van 0,03 wordt vermeld.
16 Verwezen wordt naar HR 14 maart 2008, LJN BC1231, NJ 2008, 466, m.nt. J.M.M. Maeijer en H.J. Snijders; HR 20 juni 2008, LJN BC4959, NJ 2009, 21, m.nt. H.J. Snijders en HR 6 maart 2009, LJN BG5051, RvdW 2009, 393.
17 Ynzonides & Van de Hel-Koedoot 2010 (T&C Rv) art. 130, aant. 1.
18 MvT, Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 322, met verwijzing naar HR 12 oktober 1990, LJN AC2672, NJ 1991, 186, rov. 3.2.
19 B.T.M. van der Wiel, De rechtsverhouding tussen procespartijen, 2004, p. 231.
20 Zie HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010, 154, m.nt. H.J. Snijders; tevens in JBPr 2009, 39, m.nt. B.T.M. van der Wiel; HR 20 juni 2008, LJN BC4959, NJ 2009, 21, m.nt. H.J. Snijders. Zie voorts losbl. Burgerlijke Rechtsvordering (Heemskerk), art. 130, aant. 12; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 164; Snijders/Wendels, Civiel appel, 2009, nr. 187 jo 162, 189; Ras/Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nrs. 11 en 38. Zie ook E.J. Bellaart, Herdefiniëring van het grievenstelsel, MvV 2008/10, p. 231-234.
21 B.T.M. van der Wiel, noot onder HR 19 juni 2009, LJN BI8771, JBPr 2009, 39. Vgl. F.J.H. Hovens, Het civiele hoger beroep, 2005, p. 225.
22 Zie L. Lieverse, Eiswijziging in appel, Tijdschrift voor de Procespraktijk 2009-4, p. 102, met verwijzing naar HR 19 juni 2009, LJN BI8771, rov. 2.4.4. Vgl. Asser Procesrecht/ Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nrs. 165-166.
23 Zie Snijders/Wendels, 2009, nr. 187, met vermelding van jurisprudentie.
24 Zie MvG onder 6.3 sub c i.s.m. 6.6 onder het kopje 'armklachten': "Het verloop van de klachten die [eiseres] enige tijd na de insertie van haar arm ontwikkelde, kunnen achteraf beschouwd worden verklaard door een (milde) afstotingsreactie die uiteindelijk tot verlies van het staafje heeft geleid."
25 Volgens art. 2.6 van het Landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven d.d. 26 mei 2008 dient een eiswijziging in de kop van het processtuk te worden vermeld. Deze bepaling was nog niet van toepassing op de onderhavige memorie van antwoord d.d. 26 april 2007, die in de kop niet dergelijke vermelding bevat.
26 Zie MvG sub 6.6, aangehaald in voetnoot 24.
27 Verwezen wordt naar CvR sub 1.4-1.5 en 6.3, en naar de pleitnotities zijdens [eiseres] in eerste aanleg d.d. 17 november 2003 sub 2-2.1 en 5.
28 Zie tussenvonnis d.d. 11 februari 2004, rov. 3.3 t/m 3.5.
29 Vgl. rov. 2.10.2 van het tussenarrest.
30 Vgl. rov. 2.10.3 van het tussenarrest.
31 MvG sub 10.4-10.6.
32 Vgl. s.t. zijdens [eiseres] sub 51.
33 MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 339.
34 Zie HR 16 februari 2007, LJN AZ0419, NJ 2007, 256 m.nt. J.M.M. Maeijer; HR 19 januari 2007, LJN AZ6541, NJ 2007, 63; HR 24 oktober 1997, LJN ZC2467, NJ 1998, 257 m.nt. PAS, en Hof Amsterdam 4 januari 1996, LJN AB8629, NJ 1997, 213. Zie o.m. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II*, 2009, nr. 79, 80; Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding (Hartlief), 2009, nr. 201; C.J.M. Klaassen, Mon. BW B35, 2007, nr. 57; C.J.M. Klaassen, Proportionele aansprakelijkheid: een goede of kwade kans, NJB 2007, i.h.b. p. 1351-1352, allen met verdere vermelding van literatuur. Zie over de begroting van de schade o.m. P.A. Stein, noot onder HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 257, met verwijzing naar de conclusie van A-G Bakels voor het arrest, onder 3.3-5.
35 Akte na enquête sub 6.
36 [Eiseres] betwist immers dat het hof terugkomt op zijn eerdere beslissing, zie schriftelijke repliek sub 4.
37 Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 156, 158. Vgl. o.m. HR 25 april 2008, LJN BC2800, NJ 2008, 553 m.nt. HJS.
38 Zie ook s.t. zijdens [eiseres] sub 85.