1 General Agreement on Trade in Services; onderdeel van het WTO-Verdrag van 15 april 1994, ondertekend te Marrakesh, Trb. 1995, 130; de tekst van dit verdrag is ook te vinden op de website van de Wereldhandelsorganisatie: http://www.wto.org/english/docs_e/legal_e/26-gats.pdf. Ik gebruik de Engelstalige afkortingen van de desbetreffende verdragen van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization; WTO).
2 15 april 1994, GATS/SC/31 (94-1029); te raadplegen via: http://docsonline.wto.org/imrd/gen_searchResult.asp?RN=0&searchtype=browse&q1=%28%40meta%5FCountries+European%20Union%29+and+%28%40meta%5FSymbol+gats%FCsc%2A%29&language=1.
3 In de zogenaamde Uruguay-ronde van onderhandelingen (1986-1993) is de GATT 1947 (Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel) omgevormd tot een Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization: WTO) die nagenoeg alle aspecten van de internationale handel bestrijkt. De overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (het WTO-Verdrag) is op 15 april 1994 bekrachtigd door zowel de EG als dier lidstaten bij 'final act' (zie http://www.wto.org/english/docs_e/legal_e/03-fa.pdf) en op 1 januari 1995 voor Nederland (en de EG(-lidstaten)) in werking getreden (Trb. 1995, 130). De GATT (1994) is nu één van de annexen van het WTO-Verdrag, net zoals onder meer de GATS (inzake diensten) en TRIPs (inzake intellectuele eigendomsrechten).
4 Gepubliceerd in V-N 2010/3.20 en onder LJN BK6053 op < www.rechtspraak.nl >, zie voorts NTFR 2010/42, met noot Monteiro.
5 HR 9 april 2010, nrs 08/04160, 08/03755, en 08/03753, LJN BK6053, BK6031 en BK6025, FED 2010/76, met noot Geursen, V-N 2010/19.21, NTFR 2010/1079, 2010/961 en 2010/978, met noot Monteiro.
6 Ik baseer mij voor de feiten op de r.o. 2.1 t/m 2.4 van de Rechtbank. Haar feitenvaststelling wordt in cassatie niet bestreden.
7 Rechtbank 's-Gravenhage 10 maart 2009, nr. AWB 07/00397 (niet gepubliceerd).
8 Het procesdossier bevat de toestemmingsbrief d.d. 30 juni 2009.
9 Zie het tiendagenstuk van de belanghebbende van 16 januari 2009 en haar pleitnota, te vinden in het mapje 'conclusie van repliek, nadere stukken voor de zitting van eiser, etc.' in het Rechtbankdossier.
10 (Zevende) Besluit van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap, 2001/822/EG, Pb. EG L 314, blz. 1-77.
11 Voetnoot PJW: die bepaling luidt als volgt: art. 47. 1. Onverminderd het bepaalde in lid 2: a) (...); b) leggen de lidstaten en de autoriteiten van de LGO, wat betreft transacties op de kapitaalrekening van de betalingsbalans, geen beperkingen op aan het vrije verkeer van kapitaal voor directe investeringen in vennootschappen die in overeenstemming met de wetten van het gastland of -gebied zijn opgericht en investeringen die overeenkomstig de bepalingen van dit besluit zijn verricht; ook verbinden zij zich ertoe geen beperkingen op te leggen aan de liquidatie of repatriëring van deze investeringen en alle daaruit voortvloeiende opbrengsten."
12 Voetnoot PJW: die beroepsgrond hield in dat het niet toekennen van de inhoudingsvrijstelling van artikel 4 Wet Divb. in strijd is met artikel 47 LGO-Besluit.
13 Voetnoot PJW: die beroepsgrond hield in: "artikel 45, tweede lid, onderdeel a, van [het LGO-Besluit], gelezen in samenhang met artikel VII [GATS] en [het SSC], brengt mee dat de financieringstromen binnen de [L-groep] niet door de heffing van dividendbelasting mogen worden belemmerd".
14 LJN BK6025, te raadplegen op < www.rechtspraak.nl > .
15 Middelonderdeel a van het cassatieberoepschrift van de belanghebbende en het incidentele cassatieberoep van de Staatssecretaris.
16 Zie Bernard M. Hoekman & Michel M. Kostecki, The Political Economy of the World Trading System, The WTO and Beyond, Oxford University Press, second edition, blz. 237 e.v.
17 Zie S. van Thiel: General Report, in: Lang/Herdin/Hofbauer: WTO and Direct Taxation, Eucotax Series, Kluwer Law International/Linde Verlag Wien, 2005, blz. 39.
18 Voetnoot in origineel: "Where the service is not supplied directly by a juridical person but through other forms of commercial presence such as a branch or a representative office, the service supplier (i.e. the juridical person) shall, nonetheless, through such presence be accorded the treatment provided for service suppliers under the Agreement. Such treatment shall be extended to the presence through which the service is supplied and need not be extended to any other parts of the supplier located outside the territory where the service is supplied.
19 Voetnoot in origineel: "Specific commitments assumed under this Article shall not be construed to require any Member to compensate for any inherent competitive disadvantages which result from the foreign character of the relevant services or service suppliers."
20 Document nr.: 94-1029; document symbol: GATS/SC/31; te raadplegen via: http://docsonline.wto.org/imrd/gen_searchResult.asp?RN=0&searchtype=browse&q1=%28%40meta%5FCountries+European%20Union%29+and+%28%40meta%5FSymbol+gats%FCsc%2A%29&language=1.
21 S. van Thiel: General Report, in: Lang/Herdin/Hofbauer: WTO and Direct Taxation, Eucotax Series, Kluwer Law International/Linde Verlag Wien, 2005, blz. 17.
22 DISPUTE DS108, United States, Tax treatment for Foreign Sales Corporations; te raadplegen via: http://www.wto.org/english/tratop_e/dispu_e/cases_e/ds108_e.htm. Zie ook: M. Daly, 'The WTO and Direct Taxation', Discussion Paper No 9, World Trade Organization, Geneva 2005, blz. 9 e.v., R.H.C. Luja, Assessment and Recovery of Tax Incentives in the EC and the WTO: A View on State Aids, Trade Subsidies and Direct Taxation, Ius Commune Europaeum, nr. 41, Intersentia, Antwerpen 2003.
23 Zie voetnoot 3.
24 Zie Lang/Herdin/Hofbauer, WTO and Direct Taxation, Eucotax vol. 10, Kluwer Law International/Linde Verlag, 2005 (naar aanleiding van de '2004 Rust Conference on the World Trade Organisation and Taxation').
25 Vanaf de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 heeft de EU rechtspersoonlijkheid verkregen en de bevoegdheden en verplichtingen overgenomen die tevoren de EG toevielen.
26 Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 wordt het gehele rechterlijke stelsel van de Unie aangeduid met Hof van Justitie van de Europese Unie (art. 19 Verdrag betreffende de Europese Unie), dat uit drie rechterlijke instanties bestaat: het Hof van Justitie (HvJ), het Gerecht (Ger.) en het Gerecht voor ambtenarenzaken (GA), zie http://curia.europa.eu/jcms/upload/docs/application/pdf/2009-12/cp090104nl.pdf. Ik zal wat voorheen het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heette en thans het Hof van Justitie heet, aanduiden als HvJ.
27 HvJ 15 november 1994, Advies 1/94 (WTO), Jur. 1994, blz. I-5267.
28 Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights; deze TRIPs-overeenkomst is Annex 1C van het WTO-Verdrag van 15 april 1994. De tekst is te vinden op de website van de Wereldhandelsorganisatie, zie: http://www.wto.org/english/docs_e/legal_e/27-trips.pdf.
29 Zie punt 44 respectievelijk 71 van HvJ Advies 1/94 (WTO).
30 Reeds bij het Verdrag van Nice zijn diensten en intellectuele eigendom alsnog in de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU opgenomen (zie thans art. 207(1) VWEU). Voor wat betreft de onderhandelingen en het sluiten van akkoorden bepaalt lid 4 dat de Raad in bepaalde gevallen bij unanimiteit beslist zodat elke lidstaat in die gevallen individuele beslissingsmacht behoudt. Zie ook onderdeel 7.10 e.v. hierna.
31 Zie HvJ 11 november 1975, Advies 1/75 (Local Cost Standard), Jur. 1975, blz. 1355.
32 HvJ 31 maart 1971, zaak 22/70 (Commissie/Raad), na conclusie Dutheillet de Lamothe, Jur. 1971, blz. 263.
33 Zie HvJ 5 november 2002, C-471/98 (Open Sky-overeenkomst met de VS van Amerika), na conclusie Tizzano, Jur. 2002, blz. 9681, en HvJ 19 maart 1993, Advies 2/91 (IAO Conventie), Jur. 1993, blz. 1061.
34 Zie A. Desmedt, 'Rechtstreekse werking van WTO-akkoorden via de achterdeur? De bevoegdheid van de nationale rechter tot de interpretatie van het TRIPS-akkoord na de Dior-zaak', NTER, nr. 4, april 2001, blz. 82.
35 Eén van de overeenkomsten die de Gemeenschap heeft gesloten in het kader van het WTO-Verdrag van 15 april 1994 (de overeenkomst is opgenomen in bijlage 1A 'Multilateral Agreements on Trade in Goods' bij het WTO-Verdrag).
36 HvJ 14 december 2000, gev. zaken C-300/98 en C-302/98 (Parfums Christian Dior/Tuk, Assco/Layher), na conclusie Cosmas, Jur. 2000, blz. I-11307. Geannoteerd door: J. Heliskoski, CMLR 2002, 39, blz. 159-174 en J. Vanhamme, SEW 2001, 11, blz. 396-398.
37 Zie ook het preadvies voor de najaarsvergadering Nederlandse Vereniging voor Europees Recht, M.C.E.J. Bronckers & P.J. Kuijper, 'De WTO voor de Europese rechter', SEW nr. 11, november 2004, blz. 450 e.v.
38 Zie de zaken HvJ 12 december 1972, gev. zaken 21 t/m 24/72 (International Fruit III), na conclusie Mayras, Jur. 1972, blz. 1219, r.o. 19 - 27, HvJ 24 oktober 1973, zaak 9/73 (Schlüter), na conclusie Roemer, Jur. 1973, blz. 1135 en HvJ 30 april 1974, zaak 181/73 (Haegeman), na conclusie Warner, Jur. 1974, blz. 449 en de hieronder (7.5) te citeren zaak Dior, alsmede art. 300(7) EG-Verdrag; thans art. 216(2) VWEU.
39 Zie de Adviezen 1/91 en 2/94 van het HvJ.
40 Zie over het externe optreden van de Unie Deel vijf van het VWEU (artt. 205 - 222); zie voorts art. 4(3) VEU (Unietrouw: loyale samenwerking) en art. 5 VEU (subsidiariteit en evenredigheid).
41 HvJ 30 september 1987, zaak 12/86 (Demirel), na conclusie Darmon, Jur. 1987, blz. 3719. Zie ook HvJ 26 oktober 1982, zaak 104/81 (Kupferberg), na conclusie Rozès, Jur. 1982, blz. 3641.
42 Zie voetnoot 3.
43 HvJ 12 december 1972, gev. zaken 21 t/m 24/72 (International Fruit III), na conclusie Mayras, Jur. 1972, blz. 1219, r.o. 19 - 27.
44 J. Vanhamme, SEW 2001, 11, blz. 397 en voetnoot 5.
45 HvJ 23 november 1999, zaak C-149/96 (Portugal/Raad), na conclusie Saggio, Jur. 1999, blz. I-8395.
46 Besluit van de Raad van 22 december 1994, 94/800/EG, Pb. EG L 336, blz. 1.
47 Zie ook M.C.E.J. Bronckers en P.J. Kuijper, t.a.p., blz. 451, 461 en 466.
48 HvJ 14 december 2000, gevoegde zaken C-300/98 en C-302/98 (Parfums Christian Dior/Tuk en Assco/Layher), na conclusie Cosmas, Jur. 2000, blz. I-11307.
49 Kort daarna werd door uw eerste Kamer een vraag gesteld over de bevoegdheid van het HvJ tot uitleg van art. 50(6) TRIPs als het - anders dan in de Dior-zaak - niet gaat om voorlopige maatregelen tot bescherming van een merkenrechthouder, en een merkenkwestie betreft waarvoor deels nog geen EG regels bestaan (zie de met de Dior-zaak gevoegde zaak Assco/Layher).
50 Zie over de (exclusieve) rechtsmacht van het HvJ ten opzichte van internationale tribunalen de Mox-zaak, HvJ 30 mei 2006, C-459/03 (Commissie/Ierland), na conclusie Poiares Maduro, Jur. 2006, blz. I-4635.
51 Zie ook r.o. 174 en 175 van het genoemde Mox-arrest (vorige voetnoot).
52 In gelijke zin J. Heliskoski, t.a.p. blz. 170 e.v.
53 In gelijke zin: C. Peeters, National Report The Netherlands, in: Lang/Herdin/Hofbauer, t.a.p., blz. 500, A. Desmedt, t.ap., blz. 82. Desmedt betoogt dat - gezien de door het HvJ voorgestane uniforme uitleg - dit vreemd is, nu de eventuele rechtstreekse werking van WTO-regels relevant is voor zowel het Gemeenschapsrecht als voor de nationale rechtsstelsels. Zie in meer algemene zin over de doorwerking van WTO-recht in de EU-rechtsorde en in de nationale rechtsorden: S. van Thiel en A. Steinbach, The effect of WTO Law in the Legal Order of the European Community: a Judicial Protection Deficit or a Real-political Solution, or both? in: Lang/Herdin/Hofbauer, t.a.p., blz. 49 e.v, R. Holdgaard, External Relations Law of the EC, EM nr. 57, Kluwer International Law 2008, blz. 213 e.v.
54 Daargelaten de uitspraak van de President van de Rechtbank Amsterdam van 1 februari 1996, LJN AM2214, BIE 1996, 81, die aan art. 50 TRIPs directe werking toekende (r.o. 11); nu die uitspraak stamt van vóór de zaken Portugal/Raad en Dior.
55 HR 20 maart 2001, nr. 00235/00 E, na conclusie Machielse, LJN AB0605, NJ 2001, 411.
56 Richtlijn 86/469 EEG inzake het onderzoek van dieren en vers vlees op de aanwezigheid van residuen, Pb. L 275, blz. 36.
57 De Moeder-dochterrichtlijn (deelnemingsdividenden), de Fusierichtlijn (directe-belastingheffing bij grensoverschrijdende fusies en splitsingen), de Rente en Royalty Richtlijn (bronheffingen bij grensoverschrijdende intraconcern rente- en royaltybetalingen), de Spaarrente Richtlijn (effectieve heffing over rente op spaartegoeden van natuurlijke personen met een spaarrekening in een andere lidstaat) en de Wederzijdse Bijstand Richtlijnen. Ik meen dat het bestaan van deze EU-wetgeving niet meebrengt dat de EU exclusieve externe bevoegdheid zou hebben verkregen op die terreinen van directe belasting (dus tot belastingverdragsonderhandelingen met derde Staten op de gebieden waarop die Richtlijnen zien); zie Ben Terra/Peter Wattel, European Tax Law, Kluwer Law International, 2008, blz. 113.
58 Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten Pb. L 225, blz. 6-9, gewijzigd door Richtlijn 2003/123/EG van de Raad van 22 december 2003, Pb L 7, blz. 41-44.
59 Uit art. 198 VWEU juncto bijlage II blijkt dat de Nederlandse Antillen geen onderdeel zijn van de EU en uit de zesde considerans bij het LGO-Besluit ((Zevende) Besluit van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap, 2001/822/EG, Pb. EG L 314, blz. 1-77) blijkt dat zij evenmin derde Staten zijn.
60 Verdrag van Nice houdende wijziging van het verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten, Pb. C 80, 10 maart 2001, Trb. 2001, 47; het Verdrag van Nice is op 26 februari 2001 bekrachtigd en voor Nederland in werking getreden op 1 februari 2003, Trb. 2003, 27.
61 Zie Christoph W. Herrmann, 'Common commercial policy after Nice: Sisyphus would have done a better job' CML Rev 39, 2002, blz. 7-29 en voetnoot 28 op blz. 23 van R. Holdgaard, External Relations Law of the EC, EM nr. 57, Kluwer International Law 2008. Verdedigbaar is dat uit de vierde alinea van het vijfde lid blijkt dat dat niet het geval is, zie eveneens: J. Wouters, 'De Europese Unie als internationale actor na het Verdrag van Nice', NTER, nr. 3 maart 2002, blz. 62 e.v. Verder moet volgens mij in de belastingsfeer in het bijzonder worden gelet op lid 5, 1e alinea en lid 6, 2e alinea.
62 Jur. 2009, blz. 0000.
63 Ik merk op dat onder het regime van het op 1 december 2009 in werking getreden Verdrag van Lissabon de kans op non-exclusiviteit van de Uniebevoegdheid en daarmee op rechtstreekse werking van het WTO-recht in de Nederlandse rechtsorde klein lijkt, gelet op (art. 3(1)(e) juncto) art. 207(1) VWEU, dat de handel in diensten onder de gemeenschappelijke handelspolitiek brengt.
64 Dit volgt ook uit art. XXII(3) GATS, dat als volgt luidt: "A Member may not invoke Article XVII, either under this Article or Article XXIII, with respect to a measure of another Member that falls within the scope of an international agreement between them relating to the avoidance of double taxation. (...)."
65 Besluit van de Raad van 22 december 1994 betreffende de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten, 94/800/EG, Pb. EG L 336, blz. 1.
66 Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belastingen en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Washington, 18 december 1992, Trb. 1993, 77. In werking 31 december 1993.
67 Washington, 8 maart 2004, Trb. 2004, 166. In werking 28 december 2004.
68 Zie M. Lang/Herdin/Hofbauer, WTO and Direct Taxation, Eucotax vol. 10, Kluwer Law International/Linde Verlag Wien, en M. Daly, 'The WTO and Direct Taxation', Discussion Paper No 9, World Trade Organization, Geneva 2005. In eerstgenoemde publicatie gaan met name de Nederlandse (blz. 513 e.v.), de Portugese (blz. 588) en de Amerikaanse (blz. 748) rapporteurs er van uit dat bepaalde 'withholding taxes' verboden zouden kunnen zijn onder de nationale behandelingclausule van art. XVII GATS.
69 HR 9 april 2010, nr. 08/04160, na conclusie Wattel, LJN BK6053, FED 2010/76, met noot Geursen, NTFR 2010/1079, met noot Monteiro, V-N 2010/19.21 (zie voorts onderdeel 1.2 hierboven).
70 Ik merk op dat deze overweging niets zegt over uitkering van dividend door een in Nederland gevestigde vennootschap aan een niet in Nederland gevestigde vennootschap die echter wél in Nederland onderworpen is voor het ontvangen dividend omdat de deelneming in de uitkerende vennootschap behoort tot een Nederlandse vaste inrichting van de buitenlandse houdster. In dat geval is weliswaar de buitenlandse houdster in Nederland onderworpen, maar kan Nederland geen dividendbelasting heffen bij overmaking naar het buitenlandse hoofdhuis (geen branch profits tax), noch bij dooruitdeling (geen secondary withholding tax). Desondanks is bij de vaste inrichting de deelnemingsvrijstelling van toepassing (zie art. 18 juncto art. 13 Wet op de vennootschapsbelasting 1969) en daarmee de inhoudingsvrijstelling bij de uitdeelster (zie art. 4(1)(a) Wet Divb).
71 Zie de vorige voetnoot.
72 HvJ 12 december 2006, nr. C-374/04 (Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue), na conclusie Geelhoed, Jur. 2006, blz. I-11673.
73 HvJ 22 december 2008, nr. C-282/07 (Truck Center SA), na conclusie Kokott, Jur. 2008, blz. I-10767.