1 Ontleend aan rov. 3 en 4.1 van het tussenarrest van het hof Amsterdam van 10 april 2008 i.v.m. het tussenvonnis van de rechtbank Haarlem van 29 december 2004 rov. 2 a t/m d, en aan de onbestreden inhoud van producties.
2 Prod. 4 bij Akte indiening producties na tussenarrest.
3 Dit zijn andere woningen dan de voormalige bergruimten: het gaat om als zodanig aangeduide parterre-woningen waarop de appartementsrechten 8, 10, 11 en 12 betrekking hebben.
4 Vgl. de brief van B en W van Zandvoort d.d. 28 november 1959, overgelegd als prod. 11 bij CnE tevens houdende producties.
5 Zie akte van scheiding en deling van de nalatenschap d.d. 10 mei 1974, overgelegd als prod. 3 bij inleidende dagvaarding.
6 Zie de transportakte van 17 mei 1974, overgelegd als prod. 1 bij CvA.
7 Vgl. de weergave van de rechtbank in haar tussenvonnis d.d. 29 december 2004, rov. 3.2 en 4.1.
8 Bij eerste tussenvonnis van 11 augustus 2004 was een comparitie van partijen gelast.
9 Bij brief van 19 mei 2003 (overgelegd als prod. 9 bij inl. dagv.) is [verweerder] namens [eiser] gesommeerd tot afbraak van de serre en herstel van het terras.
10 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op (maandag) 11 mei 2009, waarna nog een herstelexploit is uitgebracht op 12 juni 2009.
11 Zie de met kleuren gemarkeerde kadastrale kaart in het B-dossier (prod. 3 bij akte indienen productie na tussenarrest). Het appartement van [verweerder] is paars gearceerd, dat van [eiser] is groen omlijnd.
12 In 1959 was het appartementsrecht geregeld in de artikelen 638a-638t BW, ingevoegd bij Wet van 20 december 1951, houdende voorzieningen betreffende de splitsing van de eigendom van een gebouw in appartementen, Stb. 1952, 571 (i.w. 1 december 1952).
13 Vgl. rov. 4.1 van het tussenvonnis van 29 december 2004, kennelijk refererend aan (o.m.) inl. dagv. sub 8 en 20.
14 MvT, Handelingen der Staten-Generaal, Bijlagen TK 1946-1947, 451, nr. 3, p. 6.
15 Art. 3 Besluit van 11 augustus 1952, houdende vaststelling van een AMvB als bedoeld in art. 638f onder 3 BW (oud), Stb. 1952, 444.
16 MvT bij art. 638q van het oorspronkelijk ontwerp, Handelingen der Staten-Generaal, Bijlagen TK 1946-1947, 451, nr. 3, p. 10.
17 MvT bij het met art. 638s BW (oud) corresponderende, in 1972 ingevoerde art. 876l BW (oud), TK 1970-1971, 10 987, nr. 3, p. 21.
18 Wet van 7 september 1972, Stb. 1972, 467.
19 MvT, TK 1970-1971, 10 987, nr. 3, p. 9, 14.
20 In die zin voor art. 638f aanhef en sub 2 BW (oud) ook reeds Beekhuis in zijn bewerking van Asser II Zakenrecht, 1963, p. 94, volgens wie bij onderlinge verschillen de tekening prevaleert boven de akte.
21 Zie de overgangsbepaling van art. III lid 1 van de Wet van 7 september 1972, Stb. 1972, 467.
22 Art. 875d BW (oud), vgl. art. 5:109 lid 3 BW.
23 MvT, TK 1970-1971, 10 987, nr. 3, p. 23.
24 HR 7 april 2000, LJN AA5405, NJ 2000, 638 m.nt. WMK; HR 24 mei 2002, LJN AD9619, NJ 2004, 1 m.nt. WMK, met vervolg in Hof 's-Gravenhage 22 augustus 2003, LJN AN7400, NJF 2004, 60. Vgl. voorts m.b.t. de aanbouw van kamer/serre binnen het privé-gedeelte, zodat geen wijziging van de akte vereist is: Hof Amsterdam 15 november 2007, LJN BC2947 en Hof 's-Gravenhage 8 april 2005, LJN AT7523.
25 Asser/Mijnssen, Van Velten & Bartels 5* 2008, nr. 585; Mon. BW B29 (Mertens) 2006, nr. 44; Asser-Beekhuis II Zakenrecht (1963), p. 102. Vgl. Pitlo/Reehuis, Heisterkamp, Goederenrecht, 2006, nr. 732, A.A. van Velten, Beantwoording rechtsvraag, WPNR 2005/6606 en WPNR 2002/6481, en H. Nijholt, noot bij HR 7 april 2000, NTBR 2000/7, p. 337-338. Zie ook Hof Amsterdam 29 februari 1996, LJN AD2506, NJ 1997, 111; Hof Amsterdam 19 januari 1995, LJN AD2287, NJ 1997, 110; Rb Haarlem 27 juli 2008, LJN BD9006, en Ktr. Middelburg 22 oktober 1998, WPNR 1998/6339, p. 796.
26 A.A. van Velten, Privaatrechtelijke aspecten van onroerend goed, 2009, nr. 10.13. Vgl. Hof Amsterdam 23 september 2004, LJN AR3128.
27 Akte houdende uitlating producties d.d. 19 juli 2007, laatste alinea.
28 Zie voor de uitleg van een splitsingsakte: Rb Utrecht 4 november 2009, LJN BK2124, NJF 2009, 508; Hof Amsterdam 29 november 2007, LJN BC7676, NJF 2008, 133, en Hof Leeuwarden 2 juni 2004, LJN AP1245. Vgl. voor de uitleg van een transportakte: HR 8 december 2000, LJN AA8901, NJ 2001, 350 m.nt. WMK.
29 Zie o.m. HR 5 november 2010, LJN BN6196, RvdW 2010, 1328.
30 Verwezen wordt naar CvA par. 4 t/m 9, en MvG p. 3, 5, 7, 10, par. 11, 14-15 en het door [verweerder] gedane bewijsaanbod.
31 HR 5 november 2010, LJN BN6196, RvdW 2010, 1328.
32 Pitlo/Reehuis, Heisterkamp, Goederenrecht, 2006, nr. 408; Mon. BW B29 (Mertens) 2006, nr. 20.
33 A.A. van Velten, Privaatrechtelijke aspecten van onroerend goed, 2009, nr. 10.5, en Asser/Mijnssen, Van Velten & Bartels 5* 2008, nrs. 519, 521.
34 Verwezen wordt naar de "hierboven aangehaalde stellingen en bewijsaanbiedingen", waarmee vermoedelijk wordt gedoeld op de opsomming onder 6 van het incidenteel middel.
35 Aangehaald onder 1.1 sub a hiervoor.